Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Valkenburg aan de Geul

Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieValkenburg aan de Geul
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2013
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2013.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 van de Gemeentewe

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201601-01-2018Algemene plaatselijke verordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013, vierde wijziging

14-12-2015

Digitaal gemeenteblad, 21 december 2015

Onbekend
01-01-201501-01-2016Algemene plaatselijke verordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013, derde wijziging

15-12-2013

Digitaal gemeenteblad, 22 december 2014

Onbekend
01-01-201401-01-2015Algemene plaatselijke verordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013, tweede wijziging

04-11-2013

Heuvelland Aktueel, 20 november 2013

Onbekend
28-02-201301-01-2014Algemene plaatselijke verordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013, eerste wijziging

18-02-2013

Heuvelland Aktueel, 27 februari 2013

Onbekend
01-01-201328-02-2013Onbekend

17-12-2012

Heuvelland Aktueel, 19 december 2012

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2013

Raadsvergadering: 17 december 2012

Raadsvoorstel:

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. ………… 2012;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2013.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    Weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • e.

    Rechthebbende: degene die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    Bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de bouwverordening

  • g.

    Gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten en of activiteiten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, lid 2, artikel 2:12 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste zesentwintig weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald .

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2: Betoging

Artikel 2:2 Optochten (Vervallen. Is opgenomen in artikel 2:24)

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de routen en plaats van beëindiging

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      de maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn (Vervallen, opgenomen in artikel 2:3)

 

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (Vervallen, opgenomen in artikel 2:3)

 

Afdeling 3: Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (Vervallen. Opgenomen in artikel 2:24)

 

Artikel 2:8 Dienstverlening (Vervallen)

 

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:9a Maskeerverbod op de weg

Het is verboden zich anders dan in het kader van de plaatselijke carnavalsviering zonder vergunning van de burgemeester op een weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats te bevinden met het gezicht door een masker geheel of gedeeltelijk bedekt, of op enige andere wijze vermomd of onherkenbaar gemaakt.

Artikel 2:9b Speelgelegenheid op de weg (Vervallen)

 

Afdeling 5: bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in strijd met de publieke functie van de weg voorwerpen te plaatsen op, aan of boven de weg of een weggedeelte.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, dient bij gebruik van de weg zoals bepaald in artikel 2.2, eerste lid onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, door het bevoegd gezag een omgevingsvergunning te worden verleend.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet:

    • a.

      indien sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.24;

    • b.

      indien sprake is van een standplaats als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      indien sprake is van een terras als bedoeld in artikel 2:28;

    • d.

      voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid kan worden geweigerd, indien

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

    d. Indien er strijdigheid bestaat met het vigerende uitstallingenbeleid.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10a Vlaggen, banieren en wimpels

 

1.Het is in door het college aangewezen gebieden verboden om vlaggen, banieren en wimpels aan te brengen.

2.Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet op Nederlandse feestdagen en door het college aangewezen dagen. Op deze dagen is het toegestaan om maximaal 1 vlag, 1 banier of 1 wimpel per pand aanwezig te hebben. Vlaggen, banieren en wimpels zijn dan uitsluitend toegestaan in de zone tussen de bovenzijde van de openingen op de begane grond en de onderzijde van de openingen op de eerste verdieping. De uitval van vlaggen, banieren of wimpels mag maximaal 1,0 meter bedragen.

 

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2.De vergunning wordt verleend:

a.als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

b.door het college in de overige gevallen.

3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

4.Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

5.Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

  • a.

    Ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b.

    indien de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    indien door de uitweg het openbaar groen op onvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • d.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • e.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (Vervallen)

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1

    De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 3

    Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen, koekoeken e.d.

(Vervallen)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1.

    Het is verboden te roken in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in bossen, op heidegronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen (Vervallen)

 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (Vervallen)

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:21a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting (Vervallen)

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

  • b.

    bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 2:23a Benzinepompen op of nabij de weg

(Vervallen)

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a.

    bioscoopvoorstellingen;

  • b.

    markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:21 van deze verordening;

  • c.

    kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • d.

    het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

  • e.

    betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • f.

    activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a.

    een herdenkingsplechtigheid;

  • b.

    een braderie;

  • c.

    een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

  • d.

    een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e.

    een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement);

  • f

    een wielertocht vanaf 101 deelnemers.

  • g

    het tussen 22.30 uur en 8.00 uur afsteken van professioneel vuurwerk conform het Vuurwerkbesluit, meer dan 200 kilogram consumentenvuurwerk en/of meer dan 20 kilogram theatervuurwerk met uitzondering van oudejaarsavond.

Artikel 2:25 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De vergunning kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. in het belang van de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of

goederen;

d. in het belang van de zedelijkheid of gezondheid;

e. indien er strijdigheid bestaat met het evenementenbeleid;

f. indien er strijdigheid bestaat met het vigerende wielerbeleid.

3. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor – in verband met de relatief geringe omvang of anderszins weinig hinder opleverende aard – het verbod in het eerste lid niet geldt, mits de door de burgemeester te stellen algemene regels worden nageleefd.

4. De organisator van het evenement bedoeld in het derde lid, stelt de burgemeester tenminste zes weken voorafgaand aan het evenement hiervan in kennis door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

5. De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden vanuit een oogpunt van openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid of gezondheid, ongewenste cumulatie van evenementen.

6. Het verbod van het eerste lid geldt niet indien het een wielertoertocht betreft van 101

tot en met 250 deelnemers. Voor deze wielertoertochten geldt een meldingsplicht met

een indieningstermijn van zes weken voor het plaatsvinden van de wielertoertocht.

7. De burgemeester kan besluiten een wielertoertocht als bedoeld in lid 6 te verbieden indien de

aanvraag in strijd is met het vigerende wielerbeleid.

8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Artikel 2:25A Evenementen in gebouwen

. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester in een gebouw of mergelgroeve een voor publiek toegankelijk evenement te houden of te laten houden.

2. Het verbod geldt niet voor:

a. manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties;

b. bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze worden gehouden in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt;

c. sportwedstrijden, met uitzondering van vechtsportwedstrijden of –gala’s;

d. activiteiten in (horeca)bedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn.

3. De organisator van een evenement waarvoor krachtens het tweede lid, onder c, een vergunning is vereist, is niet van slecht levensgedrag.

4. De burgemeester weigert de vergunning:

a. als de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is;

b. het evenement gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden;

c. een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is;

d. het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats op waar het wordt gehouden.

5. De burgemeester kan andere categorieën van voor het publiek toegankelijke evenementen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt.

6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

7. Bij de aanvraag voor een vergunning krachtens het tweede lid onder c dienen de volgende stukken worden overlegd:

a. een lijst met deelnemer(s) aan het evenement

b. een lijst met sponsoren voor het evenement alsmede het sponsorbedrag;

c. een Kvk-uittreksel van het beveiligingsbedrijf dat het evenement beveiligt.

e. een kopie van het bewijs van lidmaatschap van de brancheorganisatie.

 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:

    • a.

      de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, bed & breakfast, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

    • b.

      alle al dan niet tegen betaling voor het publiek toegankelijke lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie logies wordt verstrekt dan wel gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije drank te verkrijgen en/of te verbruiken.

    • c.

      afhaalcentra, zijnde winkels waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije drank plegen te worden verstrekt.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28.

  • 5.

    Leidinggevende: degene die de feitelijke leiding geeft aan de exploitatie van een horecabedrijf.

  • 6.

    Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    a. het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    b. de aard van het horecabedrijf;

    c. de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;

    d. de wijze van bedrijfsvoering door de expoitant of de leidinggevende;

    e. het levensgedrag van de expoitant of de leidinggevende.

  • 5.

    De burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf en/of het bijbehorende terras in strijd is met het terrassenbeleid dan wel het Besluit Eisen Zedelijk Gedrag Drank- en Horecawet 1999.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 7.

    Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • c.

      Indien het gebruik in strijd is met het terrassenbeleid.

  • 8.

    Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening provincie Limburg van toepassing is.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Opheffing vergunningplicht (Vervallen)

 

Artikel 2:28b Intrekkingsgronden exploitatievergunning

De burgemeester trekt de vergunning in, indien:

  • 1.

    ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

  • 2.

    door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  • 3.

    zich in het betrokken horecabedrijf feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

  • 4.

    binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;

  • 5.

    de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode langer dan een jaar is of wordt onderbroken, anders dan wegens overmacht;

  • 6.

    de vergunninghouders c.q. –houders hierom verzoekt c.q. verzoeken;

  • 7.

    er aanwijzingen zijn, dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

    • a.

      in de maanden juli en augustus op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 06.00 uur en op vrijdag tot en met zondag tussen 03.00 en 06.00 uur;

    • b.

      in de overige maanden op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 06.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 06.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf (Vervallen)

 

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:29 tot en met 2:32

Artikel 2:34a Toegang opsporingsambtenaren

De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door het college of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

 

Artikel 2:34b Maskeerverbod in inrichtingen (Vervallen)

 

Artikel 2:34c Glas op de weg

  • 1.

    Het is de houder van een inrichting welke is gelegen aan een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen weg, verboden drank in glas te verstrekken, gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.

  • 3.

    De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een ontheffing kan al dan niet tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 2:34d Voorkomen glas op straat

1.Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkglazen of aangebroken glazen flessen of flesjes, met alcoholhoudende of alcoholvrije drank bij zich te hebben.

2.Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

 

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister (Vervallen)

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

  • b.

    speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

  • c.

    speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

  • a.

    indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

  • b.

    indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet .

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:40a Kraken van gebouwen

(Vervallen)

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden in mergelsteen te krassen en of deze anderszins te beschadigen.

  • 2

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 3.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a.

    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b.

    met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 5.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 8.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (Vervallen)

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder kan worden veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 WvSr of artikel 5 van de WvW 1994.

Artikel 2:47a Verplichte route (Vervallen)

 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

  • b.

    de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b.

    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, evenement, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

  • b.

    buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd;

  • c.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • d.

    op de weg indien de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid aanhef onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid aanhef en onder a tot en met c zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of,

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

  • a.

    binnen de bebouwde kom;

  • b.

    buiten de bebouwde kom op verharde weggedeelten alsmede op door het college aangewezen plaatsen

  • c.

    op begraafplaatsen, sportterreinen en voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte speelplaatsen en speeltuinen;

  • d.

    op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing op visueel gehandicapten, die geleid worden door een geleidehond of de houder van een hond welke is opgeleid door de Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland of door de Stichting Servicehonden voor Auditief of Motorisch Gehandicapten en aan de houder ter beschikking is gesteld in verband met een motorisch gebrek.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander;

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem die zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

(Vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

  • a.

    binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

  • b.

    binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Sluiting voor het publiek toegankelijke plaats /verbieden sportwedstrijden

  • 1.

    Een voor het publiek toegankelijke plaats kan door de burgemeester voor ten hoogste drie maanden worden gesloten, indien er zich feiten hebben voorgedaan die de gegronde vrees wettigen, dat het geopend blijven van deze plaats gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een sportwedstrijd verbieden uit vrees voor het ontstaan van verstoringen van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde voorschriften geven met betrekking tot een sportwedstrijd.

  • 4.

    Het is de beheerder van een voor het publiek toegankelijke plaats verboden gedurende de tijd, door de burgemeester op grond van het eerste lid bepaalt,

    daarop of daarin publiek aanwezig te hebben, te houden of toe te laten.

  • 5.

    Het is verboden een voor het publiek toegankelijke plaats te bezoeken, of daarin aanwezig te zijn, nadat de sluiting daarvan overeenkomstig het bepaalde in

    het eerste lid is bevolen en bij openbare kennisgeving is bekend gemaakt.

Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling (Vervallen)

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (Vervallen)

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht (Vervallen)

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (Vervallen)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven artikel 2:32).

Artikel 2:70a Vervoer van gevaarlijke stoffen (Vervallen)

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg of andere openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht] een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1: begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2: seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b.

    de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c.

    de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • d.

    de locatie van de inrichting.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

  • a.

    staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • b.

    zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

  • a.

    met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b.

    binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland inclusief de 3 openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curacao en St. Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c.

    binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • ·

    bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • ·

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • ·

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • ·

    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • ·

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • ·

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b.

    bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 8.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 0.00. en 12.00 uur.

  • 2

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7 eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

  • a.

    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b.

    van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:7a Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, de vergunning intrekken.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a.

    op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

  • b.

    gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a.

    indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b.

    anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a.

    de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b.

    de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

  • c.

    er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

  • a.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • c.

    de veiligheid van personen of goederen;

  • d.

    de verkeersvrijheid of – veiligheid;

  • e.

    de gezondheid of zedelijkheid;

  • f.

    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1: Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    woning: gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is;

  • g.

    geluidgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

  • h.

    geluidgevoelige gebouwen: gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • i.

    verblijfsruimten: ruimten als bedoeld in artikel 1.1, sub e Besluit geluidhinder binnen geluidgevoelige gebouwen.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor maximaal drie door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente Valkenburg aan de Geul.

  • 3

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5

    Het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting mag in geluidgevoelige ruimten van woningen van derden en verblijfsruimten geen overmatige geluidoverlast veroorzaken.

  • 6

    Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan collectieve

    festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1

    Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan (schriftelijk) in kennis heeft gesteld.

  • 2

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan (schriftelijk) in kennis heeft gesteld.

  • 3

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving

  • 4

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6

    Het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting mag in geluidgevoelige ruimten van woningen van derden en verblijfsruimten geen overmatige geluidsoverlast veroorzaken.

  • 7

    Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan incidentele festiviteiten ter voorkoming van geluidhinder; zie artikel 2.21, lid 2 van het Besluit.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (Vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek (Vervallen)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder gelden de geluidsnormen conform de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit. De beoordeling vindt verder plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Diegene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor omwonenden geluidshinder veroorzaakt.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing als bedoeld in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Boom: een houtachtig overblijvend gewas met een diameter van de stam van minimaal 40 centimeter op 1.30 meter boven het maaiveld gerekend langs de stam indien het bomen betreft op particuliere percelen. Op openbaar terrein geldt een stamdiameter van 20 centimeter op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de diameter van de dikste stam

    • b.

      Houtopstand; één of meer bomen, hakhout of een houtwal

    • c.

      Monumentale boom; een boom die conform toetsing aan het Bomenbeleidsplan en de daarin vastgestelde methodiek voor het bepalen van de boomwaardering als monumentaal beoordeeld wordt

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een boom, houtopstand of monumentale boom te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Een vergunning wordt onder verwijzing naar het Bomenbeleidsplan verleend of geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Een vergunning voor het vellen van een monumentale boom wordt slechts bij uitzondering verleend, indien;

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de monumentale boom;

    • b.

      alternatieven uitputtend zijn onderzocht;

    • c.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften betreffende;

    • a.

      de termijn waarbinnen herbeplanting plaats dient te vinden;

    • b.

      de minimale termijn van duurzame instandhouding van de herbeplanting;

    • c.

      de boomsoort en plantmaat;

    • d.

      de locatie.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:11a Kapverbod

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

  • a.

    wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    vruchtbomen (m.u.v. notebomen) en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld of als hakhout beheerd wordt:

  • f

    houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:11 lid 3.

Artikel 4:11b Herplant en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park, bos, plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem-, gras- of heesterperk dan wel aldaar bloemen te plukken of hout te sprokkelen.

Artikel 4.12a Afstand erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 1 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.
    • 1.

      Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

      • 1.

        onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

      • 2.

        bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

      • 3.

        kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:16 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

      • 4.

        mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

     

     

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (Vervallen)

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (Vervallen)

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:16 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:17 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de bescherming van natuur en landschap;

  • b.

    de bescherming van een stadsgezicht.

  • c.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • d.

    de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:18 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:17, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:17, derde lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1: parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a.

    drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

  • b.

    de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

  • a.

    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

  • a.

    voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

  • b.

    voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

     

     

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een camper, woonwagen, caravan, keetwagen, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel voor andere doeleinden dan vervoer wordt gebruikt of is bestemd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de openbare weg.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (Vervallen)

 

Artikel 5:10a Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden, dan wel een voertuig, fiets of bromfiets te doen of te laten staan, door dan wel in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

  • b.

    op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:11 Stationair draaiende motoren van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden motoren van voertuigen, airconditioningsinstallaties daarbij inbegrepen, langer dan 5 minuten stationair te laten draaien, anders dan op de daartoe aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:12 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:13 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.

    het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21;

  • c.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:16.

Artikel 5:14 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Het is verboden te venten op zaterdag, zondag en maandag t/m vrijdag tussen 18.00 uur en 08.00 uur.

  • 3.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:15 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod als bedoeld in artikel 5:14, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    b. op door het college aangewezen dagen en uren.

     

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht

(positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:16 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a.

    een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b.

    een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

  • b.

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • c.

    indien er strijdigheid bestaat met het vigerende standplaatsenbeleid.

     

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:18 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:19 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:17, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:17, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten e.d.

Artikel 5:20 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

  • a.

    een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

  • b.

    een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:21 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6. openbaar water

Artikel 5:22 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

(Vervallen)

Artikel 5:23 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(Vervallen)

Artikel 5:24 Aanwijzingen ligplaats

(Vervallen)

Artikel 5:25 Verbod innemen ligplaats

(Vervallen)

Artikel 5:26 Beschadigen van waterstaatswerken

(Vervallen)

Artikel 5:27 Reddingsmiddelen

(Vervallen)

Artikel 5:28 Veiligheid op het water

(Vervallen)

Artikel 5:29 Overlast aan vaartuigen

(Vervallen)

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:30 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

     

  • a.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:31 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

  • a.

    in het belang van het voorkomen van overlast;

  • b.

    in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

  • a.

    op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:32 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 5:33 Gedoogplicht aanduidingen (Vervallen)

 

Artikel 5:34 Verwijdering e.d. aanduidingen (Vervallen)

 

Afdeling 10. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a.

    verharde delen van de weg;

  • b.

    gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van bij of krachtens de in deze verordening bepaalde artikelen en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

     

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:11, tweede lid en 4:11, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • §

    de functionarissen van de Regionale Politie-eenheid Limburg;

  • §

    milieu- en parkwachters;

  • §

    de marktmeester;

  • §

    algemeen toezichthouders, tot wiens taak het APV toezicht behoort.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2013.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2012.

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

De griffier, De burgemeester,

INHOUD APV GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL 2013 Pag.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen 1

Artikel 1:2 Beslistermijn 1

Artikel 1:3 Indiening aanvraag 1

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 2

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 2

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 2

Artikel 1:7 Termijnen 2

Artikel 1:8 Weigeringsgronden 2

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 3

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten (vervallen, opgenomen in artikel 2:24) 3

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 3

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen, opgenomen in artikel 2:3) 3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen opgenomen in artikel 2:3) 3

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen 4

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen, opgenomen in artikel 2:24) 4

Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen) 4

Artikel 2:9 Straatartiest e.d. 4

Artikel 2:9a Maskeerverbod op de weg 4

Artikel 2:9b Speelgelegenheid op de weg (vervallen) 4

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg 4

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (vervallen) 5

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg 5

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen) 5

Artikel 2:14 Winkelwagentjes 5

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 5

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 6

Artikel 2:17 Kelderingangen, koekoeken e.d. (vervallen) 6

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 6

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 6

Artikel 2:19a Gevaarlijke voorwerpen (vervallen) 6

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen) 6

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 6

Artikel 2:21a Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting (vervallen) 6

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn 6

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs 7

Artikel 2:23a Benzinepompen op of nabij de weg (vervallen) 7

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling 7

Artikel 2:25 Evenement 7

Artikel 2:26 Ordeverstoring 7

Afdeling 8 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen 8

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf 8

Artikel 2:28a Opheffing vergunningplicht (vervallen) 9

Artikel 2:29 Sluitingstijd 9

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting 9

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf (vervallen) 9

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven 9

Artikel 2:33 Ordeverstoring 9

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan 9

Artikel 2:34a Toegang ambtenaren van politie (vervallen) 9

Artikel 2:34b Maskeerverbod in inrichtingen (vervallen) 9

Artikel 2:34c Glas op de weg 10

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling 10

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie 10

Artikel 2:37 Nachtregister (vervallen) 10

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 10

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden 10

Artikel 2:40 Kansspelautomaten 11

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:40a Kraken van gebouwen (vervallen) 11

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal 11

Artikel 2:42 Plakken en kladden 11

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. 11

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen 11

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen 12

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (vervallen) 12

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 12

Artikel 2:47a Verplichte route (vervallen) 12

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik 12

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 12

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 12

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. 12

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt e.d. 13

Artikel 2:53 Bespieden van personen (vervallen) 13

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (vervallen) 13

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (vervallen) 13

Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen) 13

Artikel 2:57 Loslopende honden 13

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden 13

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden 13

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 14

Artikel 2:61 Wilde dieren (vervallen) 14

Artikel 2:62 Loslopend vee 14

Artikel 2:63 Duiven (vervallen) 14

Artikel 2:64 Bijen 14

Artikel 2:65 Sluiting voor het publiek toegankelijke plaats/verbieden sportwedstrijden15

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling (vervallen) 15

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (vervallen) 15

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht (vervallen) 15

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (vervallen) 15

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (verplaatst) 15

Artikel 2:70a Vervoer van gevaarlijke stoffen (vervallen) 15

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen 15

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de

verkoopdagen 15

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 15

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat 16

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, Veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht openbare

plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding 16

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden 16

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 16

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen 17

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 17

Artikel 3:3 Nadere regels 17

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen 17

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder 18

Artikel 3:6 Sluitingstijden 18

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 19

Artikel 3:7a Intrekking van de vergunning 19

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 19

Artikel 3:9 Straatprostitutie 19

Artikel 3:10 Sekswinkels 19

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische

goederen, afbeeldingen en dergelijke 20

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn 20

Artikel 3:13 Weigeringsgronden 20

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie 20

Artikel 3:15 Wijziging beheer 20

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen 22

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 22

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 22

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen) 23

Artikel 4:5 Onversterkte muziek (vervallen) 23

Artikel 4:6 Overige geluidhinder 23

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen 23

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen 23

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen 23

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen 23

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 24

Artikel 4.11a Kapverbod 24

Artikel 4.11b Herplant en instandhoudingsplicht 24

Artikel 4:12 Bescherming groenvoorzieningen 25

Artikel 4.12a Afstand erfgrenslijn 25

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 25

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen) 25

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (vervallen) 25

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:16 Begripsbepaling 25

Artikel 4:17 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 25

Artikel 4:18 Aanwijzing kampeerplaatsen 26

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen 27

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 27

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen 27

Artikel 5:4 Defecte voertuigen 27

Artikel 5:5 Voertuigwrakken 27

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a. 27

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen 28

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen 28

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen 28

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen) 28

Artikel 5:10a Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 28

Artikel 5:11 Stationair draaiende motoren van voertuigen 29

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:12 Inzameling van geld of goederen 29

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:13 Begripsbepaling 29

Artikel 5:14 Ventverbod 29

Artikel 5:15 Vrijheid van meningsuiting 29

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:16 Begripsbepaling 30

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden 30

Artikel 5:18 Toestemming rechthebbende 30

Artikel 5:19 Afbakeningsbepalingen 30

Afdeling 5 Snuffelmarkten e.d.

Artikel 5:20 Begripsbepaling 30

Artikel 5:21 Organiseren van een snuffelmarkt 30

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:22 Voorwerpen op, in of boven openbaar water (vervallen) 31

Artikel 5:23 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (vervallen) 31

Artikel 5:24 Aanwijzingen ligplaats (vervallen) 31

Artikel 5:25 Verbod innemen ligplaats (vervallen) 31

Artikel 5:26 Beschadigen van waterstaatswerken (vervallen) 31

Artikel 5:27 Reddingsmiddelen (vervallen) 31

Artikel 5:28 Veiligheid op het water (vervallen) 31

Artikel 5:29 Overlast aan vaartuigen (vervallen) 31

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:30 Crossterreinen 31

Artikel 5:31 Beperking verkeer in natuurgebieden 31

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:32 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 32

Afdeling 9 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 5:33 Gedoogplicht aanduidingen (vervallen) 32

Artikel 5:34 Verwijdering e.d. aanduidingen (vervallen) 32

Afdeling 10 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling 32

Artikel 5:36 Verboden plaatsen 32

Artikel 5:37 Hinder of overlast 33

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling 34

Artikel 6:2 Toezichthouders 34

Artikel 6:3 Binnentreden woningen 34

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening 34

Artikel 6:5 Overgangsbepaling 34

Artikel 6:6 Inwerkingtreding 34

Artikel 6:7 Citeertitel 34

TOELICHTING

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING

VALKENBURG AAN DE GEUL 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

a. Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen, dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van deze verordening betrekking hebben, zijn in de desbetreffende afdeling definities opgenomen. Ten aanzien van de in artikel 1:1 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt.

  • a.

    Openbare plaats: hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties. Artikel 1, eerste lid WOM bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek.

  • b.

    Weg: de omschrijving van lid 1 Wegenverkeerswet luidt: ‘alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten’.

  • c.

    Openbaar water: een “openbaar water” in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ieder water, dat open staat voor het publiek.

  • d.

    Bebouwde kom: de reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is beperkt tot de bebouwde kom.

  • e.

    Rechthebbende: hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

  • f.

    Bouwwerk: deze omschrijving verwijst naar artikel 1 van de bouwverordening: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • g.

    Gebouw: deze omschrijving verwijst naar artikel 1, onder c van de Woningwet: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • h.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • i.

    Bevoegd gezag: met het begrip “bevoegd gezag” wordt aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • b.

    Artikel 1:2 Beslistermijn

Het merendeel van de aanvragen kan binnen acht weken worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst, ook wanneer een verzoek om vergunning, gelet op het tijdstip van indiening, nog niet op zijn merites kan worden beoordeeld. Ook deze termijn is op acht weken gesteld (lid 2).

c. Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Soms wachten burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment. Daarom wordt een termijn van zes weken aangehouden. De ‘kan’ bepaling maakt dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten.

In het kader van de regionaal ingevoerde Handreiking Evenementen moet de aanvraag voor een zogenaamd C-evenement (evenement met een hoog risico, grote impact op de stad en/of grote regionale gevolgen voor het verkeer) 26 weken voor de aanvang van het evenement worden ingediend.

d. Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Niet-nakoming van voorschriften verbonden aan een vergunning/ontheffing, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd. In artikel 6:1 wordt de overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor is ook het overtreden van aan een vergunning/ontheffing verbonden voorschriften met straf bedreigd.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Persoonlijk is de vergunning indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma, bewijs van onbesproken levensgedrag etc.). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt. Zakelijk is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen.

De zakelijke vergunning gaat in beginsel over, krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer etc.

e. Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking c.q. wijziging wordt overgegaan. Met name het rechtszekerheid- en het vertrouwensbeginsel beperken de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen (artikel 4:8 Awb).

g. Artikel 1:7 Termijnen

Het streven naar lastenvermindering voor burger en overheid en toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn hebben ertoe geleid in artikel 1:7 te bepalen dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt.

h. Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De genoemde gronden voor het weigeren van een vergunning of ontheffing gelden voor alle vergunningen en ontheffingen die in de APV worden genoemd.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

i. Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

In deze afdeling zijn bepalingen opgenomen bedoeld om zowel het gebruik als de bruikbaarheid van de weg in goede banen te geleiden. De diverse functies van de openbare ruimte, onder andere voor demonstraties, optochten, feesten e.d. vraagt om een scheiding dan wel regulering van het gebruik.

j. Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties (WOM) moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het vijfde lid is dit dan ook gebeurd. De politieambtenaar mag slechts het in lid 2 bedoelde bevel geven wanneer de in het lid beschreven toestand feitelijk bestaat. Het geen gehoor geven aan het bevel vormt een voorwaarde voor de toepasselijkheid van de strafbepaling.

  • k.

    Afdeling 2: Betoging

  • l.

    Artikel 2:2 Optochten (Vervallen)

Met het oog op het vereenvoudigen van de APV is dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikel 2:24). Zie verder de toelichting bij artikel 2:24.

m. Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Uit de artikelen 3 en 4 Wet openbare manifestaties (WOM) volgt dat de gemeenteraad moet bepalen of, en zo ja, voor welke activiteiten, een kennisgeving is vereist en daarbij enkele procedurebepalingen moet vaststellen. Artikel 5 WOM kent de burgemeester de bevoegdheid toe om naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Artikel 6 WOM kent hem een aanwijzingsbevoegdheid toe, terwijl artikel 7 WOM bepaalt, dat hij bevoegd is de organisatoren van de desbetreffende activiteit de opdracht te geven deze te beëindigen en uiteen te gaan. Ten aanzien van vergaderingen en betogingen op andere dan openbare plaatsen kent artikel 8 WOM de burgemeester o.a. de bevoegdheid toe opdracht te geven deze te beëindigen. De artikel 2:3 heeft alleen betrekking op betogingen.

Blijkens de jurisprudentie kan van een betoging worden gesproken als:

  • ·

    een aantal personen openlijk en in groepsverband optreedt, al dan niet in beweging, en

  • ·

    de groep er op uit is een mening uit te dragen.

De memorie van toelichting bij de WOM geeft aan dat het bij de betoging gaat om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten of wensen op politiek of maatschappelijk gebied.

Drie eisen worden gesteld: meningsuiting (openbaren van gedachten en gevoelens), openheid en groepsverband. Het gezamenlijk optreden moet ook gericht zijn op het uitdragen van een mening. Een betoging is niet noodzakelijkerwijs een optocht en een optocht is niet perse een betoging.

Een betoging kan geschieden door middel van een optocht. De Hoge Raad acht voor het aanwezig zijn van een betoging niet een ‘menigte’ nodig(HR 11-05- 1976, NJ 1976, 540). Acht personen worden al voldoende geacht om van een betoging te kunnen spreken. Van een collectieve uiting kan volgens de regering al sprake zijn wanneer daaraan meer dan twee personen deelnemen (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 8).

Alleen een vreedzame betoging maakt aanspraak op grondwettelijke bescherming.

Het aspect van de meningsuiting moet voorop staan. Als onder het mom van een betoging activiteiten worden ontplooid die strijdig zijn met onze rechtsorde, zal de vraag moeten worden beoordeeld of er nog wel sprake is van een betoging in de zin van het grondwettelijk erkende recht. Bij de parlementaire behandeling van artikel 9 WOM heeft de regering erop gewezen dat de door haar gegeven karakterisering van het begrip ‘betoging’ meebrengt dat acties, waarvan de hoedanigheid van gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond is geraakt en die het karakter hebben van dwangmaatregelen jegens de overheid of jegens derden, geen betogingen in de zin van artikel 9 WOM zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen. Ontbreekt aan een optocht primair het karakter van een gemeenschappelijke meningsuiting, zoals Sinterklaas- en carnavalsoptochten en bloemencorso’s, dan is er geen sprake van een manifestatie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a WOM. Overigens kan een dergelijke optocht, indien het opiniërende elementen bevat, wel onder de bescherming van artikel 7, derde lid, Grondwet vallen.

Voor zover de APV termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Lid 4 bevat daarom een terugrekeningsregeling die voorkomt, dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.

n. Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)

Opgenomen in artikel 2:3

o. Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)

Opgenomen in artikel 2:3

  • p.

    Afdeling 3: Verspreiden van gedrukte stukken

  • q.

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen nog weer te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen.

  • s.

    Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

  • t.

    Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)

Met het oog op het vereenvoudigen van de APV is dit artikel opgenomen onder de evenementenbepaling (artikelen 2:24 en 2:25). Zie verder de toelichting bij die artikelen.

Artikel 2:8 Dienstverlening (Vervallen)

  • v.

    De VNG heeft het dienstverleningsartikel in 2007 geschrapt vanwege het streven naar vermindering van administratieve lasten voor ondernemers en het bedrijfsleven. De deregulering is ingegeven door de opvatting dat de regeling niet (meer) voldeed aan het noodzaakvereiste zoals verwoord in de Europese Dienstenrichtlijn.

  • x.

    Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

Het oude artikel 2.1.4.1 (Feest, muziek en wedstrijd) is geschrapt. Feesten en wedstrijden zijn ondergebracht bij de evenementen. Muziek maken kan ook een evenement zijn, zie onder artikel 2:24. Echter het optreden van een straatmuzikant, bijvoorbeeld een harmonicaspeler, is geen evenement. Daarom is de straatmuzikant onder artikel 2:9 gebracht. Hetzelfde geldt voor straatfotografen en de andere categorieën genoemd in artikel 2:9.

Artikel 2:9a Maskeerverbod op de weg

Deze bepaling spreekt voor zich.

Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

z. Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden of zuilen, containers en e.d. Naast de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 gelden de weigeringsgronden van lid 5.

aa. Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Er wordt in de gemeente Valkenburg aan de Geul geen gebruik gemaakt van deze bepaling, waardoor de noodzaak is komen te vervallen.

bb. Artikel 2:12 Maken en veranderen van een uitweg

In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht in deze bepaling zou kunnen worden opgeheven. In veel gevallen kan de aanleg of verandering van een uitweg zonder meer gebeuren zonder dat dit problemen oplevert. Overheidsbemoeienis is dan niet nodig. In andere gevallen is overheidsbemoeienis wel noodzakelijk ter bescherming van het algemeen belang.

Er is daarom voor gekozen de vergunningplicht te behouden. Uit de jurisprudentie over artikel 14 Wegenwet blijkt dat de eigenaar van een weg het uitwegen daarop moet gedogen. Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat regels in een verordening mogen worden gesteld, bijvoorbeeld in het kader van de vrijheid van het verkeer, veiligheid op de weg of de instandhouding van de bruikbaarheid van de weg.

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Naast het feit dat het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet hier al in voorziet, is deze bepaling moeilijk te handhaven. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Deze bepaling bestrijdt het “zwerfkarrenprobleem” door winkelbedrijven te verplichten achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen. Een andere aanpak van het probleem is via een statiegeldsysteem op het gebruik van winkelwagentjes. De consument kan een wagentje pas gebruiken met bijvoorbeeld een munt van 50 eurocent. Dit leidt niet altijd tot het gewenste resultaat. Om die reden is gekozen om in de APV bepaling een verbod jegens de burger op te nemen.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (Vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet voorzien hier al in. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

cc. Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Het verbod heeft tot doel bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Het verbod gaat niet zover dat het roken in de gebouwen en in de bijbehorende tuinen die in een bos of natuurgebied liggen, niet meer mogelijk is.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Met betrekking tot schrikdraad kan het volgende opgemerkt worden. Ten aanzien van de veiligheid, de goede constructie en de keuring van elektrische schrikdraadinstallaties bevatte het Veiligheidsbesluit elektrische schrikdraden (VBES), KB van 2 november 1948, Staatsblad 1482, een aantal bepalingen. Nadat het VBES eerst onder de werking van de Arbeidsomstandighedenwet (artikel 47 Arbo-wet) is gebracht is het ingetrokken per 1 juli 1997 in verband met de inwerkingtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit (15 januari 1997, Stb. 60). Het Arbeidsomstandighedenbesluit geeft geen technische eisen specifiek gericht op schrikdraadinstallaties. Elektrische schrikdraadinstallaties worden inmiddels ook door particulieren gebruikt ter bescherming van hun (volks)tuin, volière en dergelijke tegen dieven. Aan de deugdelijkheid daarvan zijn geen eisen gesteld.

Wanneer daaraan behoefte bestaat kunnen in de APV dergelijke eisen opgenomen worden die zijn ontleend aan het VBES. De voorschriften die het college aan de vergunning kan verbinden, kunnen afgeleid worden van de eisen die het VBES stelde, waarbij in ieder geval voorgeschreven zou moeten worden dat daar waar de schrikdraden van een weg af aangeraakt kunnen worden er voldoende waarschuwingsborden aangebracht moeten worden. Artikel 2:19 gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad en puntdraad.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het artikel voegt weinig toe aan privaatrechtelijke bevoegdheden evenals artikel 2:10 van deze verordening om tegen gevaarzettende situaties op te treden. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

dd. Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

In beginsel biedt de Belemmeringenwet (privaatrecht) het kader om op het eigendomsrecht van anderen inbreuk te maken. De Belemmeringenwet is echter in haar toepassing bedoeld voor zodanige inbreuken op dat eigendomsrecht waardoor het gebruik van de desbetreffende onroerend zaak al dan niet tijdelijk beperkt wordt.

Wanneer daarvan sprake is kan niet een gedoogplicht op grond van dit artikel geconstrueerd worden.

Deze gedoogplicht is alleen dan aanwezig wanneer de voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting het gebruiksrecht van de eigenaar niet aantasten.

ee. Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Voor de aanleg van hoogspanningslijnen wordt in bestemmingsplannen een strook grond als zodanig bestemd en worden gebruiksvoorschriften opgesteld waarmee aantasting van deze bestemming voorkomen moet worden. Ontbreekt een bestemmingsplan dan bevat artikel 2:22 een publiekrechtelijke basis om overtreding van deze bepaling, waardoor een zeer gevaarlijke situatie ontstaat, zo nodig met bestuursdwang recht te kunnen zetten. De Bouwverordening verbiedt het bouwen onder hoogspanningslijnen. Artikel 2:22 vult dit verbod aan voor andere objecten, zoals houtgewas, door te bepalen dat deze niet hoger mogen zijn dan twee meter.

ff. Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Het oorspronkelijke tweede lid van dit artikel (“Eenieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen”) is geschrapt. Reden van schrapping is dat deze formulering ten onrechte aansprakelijkheid van de gemeente kan suggereren bij het door het ijs zakken. Het oude derde lid is vernummerd tot tweede lid.

  • gg.

    Afdeling 7. Evenementen

  • hh.

    Artikel 2:24 Begripsomschrijving

In artikel 2:24 is gekozen voor de zgn. negatieve benaderingsmethode ten aanzien van de definiëring van het begrip evenement. Uitgaande van een algemeen geldend criterium (“namelijk elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak”) wordt vervolgens een aantal evenementen opgesomd dat niet onder de werking van de bepalingen valt.

Artikel 2:25 Evenement

Evenementen vervullen een belangrijke functie in de gemeente. Er worden verschillende evenementen georganiseerd, grootschalig, met uitstraling voor bijv. de hele stad, middelgroot of kleinschalig, bijvoorbeeld beperkt tot de eigen straat. Voor een goed verloop van een evenement moeten verschillende belangen worden afgewogen en duidelijke afspraken met de organisator worden gemaakt. Het artikel 2:25 gaat uit van een algeheel verbod op het organiseren van een evenement zonder vergunning van de burgemeester. Bij evenementen is vooraf een vergunning noodzakelijk, controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, overlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d.

Ook de organisator is bij een vergunningstelsel gebaat, omdat hij met de gemeente kan onderhandelen om goede afspraken te maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorwaarden.

ii. Artikel 2:26 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde bij evenementen te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

  • jj.

    Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

  • ll.

    Artikel 2:27 Begripsbepalingen

De omschrijving van het begrip “horecabedrijf” sluit zoveel mogelijk aan bij de Drank- en Horecawet en hoofdstuk 3 van de APV. In de praktijk is gebleken dat in coffeeshops soms uitsluitend cannabisproducten tegen vergoeding worden verstrekt (en genuttigde dranken om niet). Om te voorkomen dat een coffeeshop in dat geval niet zou worden bestreken door de begripsomschrijving “horecabedrijf”, is in het eerste lid de aanduiding “rookwaren” toegevoegd.

mm. Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend. Op grond van het nieuwe artikel 1:7 gelden vergunningen voor onbepaalde tijd. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Indien de gemeente niettemin een tijdsduur wil verbinden aan de vergunning van bijvoorbeeld vijf of tien jaar, dan is het alleen op gronden ontleend aan dwingende reden van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen.

Krachtens artikel 1:4 van de APV kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning. Voorwaarden moeten vallen onder randvoorwaarden van artikel 10 van de Dienstenrichtlijn. De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen, of de exploitatie van een horecabedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse.

Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te duchten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zullen aantasten. Met welke aspecten de burgemeester rekening moet houden staat omschreven in het vierde lid. De weigeringsgrond woon- en leefmilieu valt onder de ‘rule of reason’ en mag daarom (bij een horecaondernemer die zich hier vestigt) ook op grond van de Dienstenrichtlijn als weigeringsgrond worden gehanteerd.

oo. Artikel 2:29 Sluitingstijd

Artikel 2:29 voorziet in een sluitingsregeling. Grondslag voor de in de APV opgenomen sluitingsbepalingen is artikel 149 Gemeentewet. De gemeenteraad kan verplichte sluitingstijden voor horecabedrijven vaststellen in het belang van de openbare orde. Deze bevoegdheid houdt ook in dat een afwijkende sluitingsplicht kan worden vastgesteld. De sluitingsbepalingen betreffen de gedeelten van de inrichting, waarin de eigenlijke horecawerkzaamheden worden uitgeoefend. Ook sportkantines, sociëteiten, clublokalen, verenigingsgebouwen e.d. zijn als inrichting aan te merken. Het besloten karakter van een horecabedrijf kan de veronderstelling wekken dat de in de APV opgenomen sluitingstijden niet van toepassing zijn op dat bedrijf: immers, volgens de jurisprudentie kan een gemeentelijke verordening geen activiteiten betreffen die elk karakter van openbaarheid missen. Dit kan echter niet worden gezegd van activiteiten die een weerslag hebben op een openbaar belang, waarvan ook sprake is bij besloten horecabedrijven.

De sluitingsuurbepaling ziet niet op activiteiten binnen het bedrijf, maar op de (nadelige) invloed die daarvan uitgaat op de omgeving: bijvoorbeeld in de vorm van overlast van komende en gaande bezoekers (het aan en afrijden van auto's, het slaan met portieren, claxonneren, menselijk stemgeluid e.d.).

pp. Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Net als voor de in artikel 2:29, tweede lid, genoemde bevoegdheid, vormt ook hier artikel 174 van de Gemeentewet de grondslag voor de bevoegdheid om een of meer horecabedrijven tijdelijk afwijkende sluitingsuren op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor tijdelijke afwijking of sluiting, moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet lokale, feestdagen). Het betreft een algemene bevoegdheid die anders dan bij de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2:29, tweede lid, die een individueel karakter heeft zich niet alleen kan uitstrekken tot een maar ook tot meer of zelfs tot alle in de gemeente aanwezige horecabedrijven. Wel beperkt de bevoegdheid zich - in tegenstelling tot artikel 2:29, tweede lid, waarbij het om een permanente afwijking kan gaan - tot het tijdelijk vaststellen van afwijkende sluitingstijden of tot tijdelijke sluiting.

rr. Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf (Vervallen)

Artikel 2:31 richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Indien deze zich met goedvinden van de houder in de inrichting bevindt gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Indien echter daarvoor de toestemming van de houder ontbreekt en de bezoeker zich niet op diens eerste vordering verwijdert, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Naast het feit dat dit artikel moeilijk te handhaven is, zullen de meeste bezoekers te goeder trouw zijn op het moment dat de exploitant ze toe laat. Dit artikel ziet toe op de bezoekers en niet op de exploitant. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen

ss. Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

Het kan voorkomen dat drugverslaafden naar bepaalde cafés gaan om daar gestolen goederen aan de man te brengen. Artikel 2:32 sluit aan op het in artikel 14 Drank en Horecawet neergelegde verbod tot het uitoefenen van de kleinhandel. Dit laatste verbod ziet echter slechts op verkoophandelingen.

Omdat artikel 2:32 een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 Gemeentewet.

tt. Artikel 2:33 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

uu. Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Het begrip ‘horecabedrijf’ als omschreven in artikel 2:27 onder a, ziet ook op inrichtingen die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals besloten sociëteiten en gezelligheidsverenigingen. Gelet op artikel 174 Gemeentewet is in dat geval niet de burgemeester maar college het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 2:34c Glas op de weg

Deze bepaling spreekt voor zich.

vv. Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

De artikelen uit deze afdeling zijn aanvullend op artikel 438 Wetboek van Strafrecht. Op grond van de APV moet ieder persoon zijn identiteit kenbaar maken; op grond van het Wetboek van Strafrecht moet alleen het hoofd van een gezin dat. Deze afdeling geeft de burgemeester en de politie een zo volledig mogelijk overzicht van het nachtverblijf.

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:36 strekt ertoe, dat de burgemeester een zo volledig mogelijk overzicht heeft van de in de gemeente aanwezig nachtverblijf en kampeerinrichtingen.

Artikel 2:37 Nachtregister (vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het Wetboek van Strafrecht voorzien hier al in. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Artikel 2:38 komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

De Wet op de Kansspelen verplicht dat bij verordening wordt aangegeven dat voor hoogdrempelige inrichtingen voor twee kansspelautomaten vergunning kan worden verleend en dat voor laagdrempelige gelegenheden geen vergunning voor kansspelautomaten wordt verleend. Ten slotte moet worden aangegeven voor hoeveel behendigheidsautomaten per inrichting vergunning wordt verleend.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Het begrip “speelgelegenheid” als omschreven in het eerste lid, betreft iedere openbare gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

In de Wet op de Kansspelen is een uitputtende regeling neergelegd ten aanzien van de kansspelen als bedoeld in artikel 1 van die wet, zoals speelcasino’s en speelautomaten.

De wet is niet van toepassing op spelen, met uitzondering van behendigheidsautomaten, waarbij de spelers door hun behendigheid de kans om te winnen kunnen vergroten. Voor deze categorie speelgelegenheden is dit artikel bedoeld. Het gaat dus om speelgelegenheden, waar de Wet op de Kansspelen geen betrekking op heeft.

De vergunningsplicht geldt het (doen) exploiteren van een speelgelegenheid. Artikel 2:39 heeft het beschermen van de openbare orde en het woon en leefklimaat als doel en heeft daarmee een ander motief dan de Wet op de Kansspelen. Oogmerk van de Wet op de Kansspelen is het in goede banen leiden van kansspelen, waarbij de consument beschermd dient te worden tegen gokverslaving en criminaliteit moet worden tegengegaan.

De Wet op de Kansspelen geeft de burgemeester noch het college de bevoegdheid om een illegale speelgelegenheid te sluiten. In de praktijk is dit evenwel vanwege de negatieve uitstraling en het illegale karakter van de speelgelegenheid vaak wel wenselijk. Daarom is in dit artikel een vergunningsplicht opgenomen, met in het derde lid de mogelijkheid om de vergunning te weigeren als naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid, dan wel er strijd bestaat met een geldend bestemmingsplan. Als een speelgelegenheid geen vergunning heeft, heeft de burgemeester volgens artikel 125 van de Gemeentewet de bevoegdheid bestuursdwang toe te passen. In artikel 1:6 van de model APV zijn voorwaarden opgenomen waaronder de vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 2:40 Speelautomaten

Zie voor toelichting artikel 2:39

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

yy. Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

De burgemeester is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd tot sluiting van woningen van waaruit (drugs)overlast wordt veroorzaakt. Aangezien dit artikel in de Gemeentewet niet de rechtsgevolgen van de sluiting regelt, verdient het aanbeveling dit in de APV te regelen. Het is nodig om - voor de gevallen waarin de woning niet is verzegeld of de verzegeling reeds is verbroken - een strafbepaling zoals in het eerste lid van artikel 2:41 op te nemen, waarin een sanctie wordt gesteld op overtreding van het verbod. Aangezien de situatie kan ontstaan dat personen de woning moeten betreden wegens dringende redenen, is het derde lid toegevoegd.

  • zz.

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • aaa.

    In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.

  • ccc.

    Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor zover door dat gebruik eens anders recht wordt geschonden. De gemeente kent een aantal zogenaamde ‘vrije’ plakplaatsen; deze vloeien voort uit lid 4.

  • ddd.

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • eee.

    Deze bepaling vergroot de effectiviteit van het in het vorige artikel opgenomen aanplakverbod. Het tweede lid van de bepaling dient zo te worden gelezen dat de omstandigheid, dat de in het eerste lid genoemde stoffen en voorwerpen niet waren bestemd of gebezigd voor handelingen die ingevolge de voorgaande bepaling zijn verboden, een rechtvaardigingsgrond oplevert.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Deze verbodsbepaling beoogt het plegen van misdrijven zoals diefstal met braak te bemoeilijken. Een verbodsbepaling inzake het vervoer van inbrekerswerktuigen kan strekken tot bescherming van de openbare orde als bedoeld in artikel 149 Gemeentewet.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Het gaat hier om een ontheffing voor personen die om wat voor reden dan ook noodzakelijkerwijs in een plantsoen moeten zijn waar dat normaliter verboden is (voor het bevoegd betreden van het plantsoen geldt het verbod sowieso niet).

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (Vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken alsmede voorziet artikel 5:10a hier al in. Handhaving is eveneens moeilijk. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

  • fff.

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • ggg.

    Op basis van dit artikel (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden. Artikel 424 Wetboek van Strafrecht stelt ‘straatschenderij’ strafbaar, terwijl artikel 426bis het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt.

  • hhh.

    Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • iii.

    In dit artikel is een verbod opgenomen om in een bepaald door het college aan te wijzen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flesjes en blikjes met dergelijke drank bij zich te hebben. Het gaat uitdrukkelijk om een excesbepaling: oogmerk is het voorkomen c.q. tegengaan van hinderlijk gedrag als gevolg van drankgebruik. Dit is bij een buurtbarbeque c.q. feest of een festival op de openbare weg in principe niet het geval. Ontwikkelt een dergelijk gebeuren zich gaandeweg toch tot een overlastsituatie dan is er grond voor toepassing van dit artikel.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2:47

  • jjj.

    Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • kkk.

    Deze bepaling is opgesteld om het misbruik van bepaalde, voor het publiek toegankelijke ruimten zoals parkeergarages, telefooncellen en wachtlokalen voor een openbaar vervoermiddel tegen te gaan. In deze bepaling wordt het woord ‘ruimte’ gebruikt ter onderscheiding van het in de APV voorkomende begrip ‘weg’ of ‘openbare plaats’. Om een indicatie te geven bij het beantwoorden van de vraag op welke voor het publiek toegankelijke ruimten de bepaling het oog heeft, is bij wijze van voorbeeld een aantal ruimten concreet genoemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het plaatsen van voertuigen is op verschillende plaatsen geregeld, steeds met een wisselende bedoeling: de instandhouding van het plantsoen, het tegengaan van diefstal of verkeersbelangen. In dit artikel gaat het om de voorkoming van overlast.

Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden die niet door de eigenaren van de voertuigen worden bezocht of op plaatsen waar deze voertuigen hinder of schade kunnen veroorzaken, geeft vaak aanleiding tot klachten. Artikel 2:51 geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt e.d.

Hier is een verbod opgenomen om de fiets of de bromfiets mee te voeren op terreinen, waar onder meer markt wordt gehouden, als dat marktterrein door het college is aangewezen als een voor fietsen en bromfietsen verboden terrein gedurende die tijd. In de mensenmenigte is een fiets hinderlijk. Regenjassen worden besmeurd, nylonkousen sneuvelen. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein worden kenbaar gemaakt.

  • lll.

    Artikel 2:53 Bespieden van personen (Vervallen)

  • mmm.

    In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Deze bepaling is vooralsnog nooit toegepast en is alleen gericht op excessieve situaties. In die gevallen biedt het strafrecht al het handvat om op te treden. Het artikel voegt dus weinig toe aan het Wetboek van Strafrecht. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (Vervallen)

Met ingang van 1 januari 2004 is de wijziging van artikel 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden (Stb. 2003, 365). De bepalingen gaan over de uitbreiding van de strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht. Deze wijziging wordt ook wel aangehaald als de Wet heimelijk cameratoezicht. Hierdoor vervalt de noodzaak van dit artikel.

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (Vervallen)

Deze bepaling is komen te vervallen omdat nodeloos alarmeren geregeld is in artikel 142 van het Wetboek van Strafrecht.

  • nnn.

    Artikel 2:56 Alarminstallaties (Vervallen)

  • ooo.

    In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken. Daarnaast wordt door de gemeente hierop niet gehandhaafd. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

  • ppp.

    Artikel 2:57 Loslopende honden

  • qqq.

    Aan dit artikel ligt het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast ten grondslag. In het bijzonder heeft dit artikel de volgende bedoelingen:

  • ·

    de bescherming van de verkeersveiligheid, die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht;

  • ·

    het voorkomen van beschadiging aan eigendommen van derden;

  • ·

    het voorkomen van hinder voor voetgangers;

  • ·

    het bestrijden van verontreiniging (bijvoorbeeld van speelweiden, zandbakken, e.d.);

  • ·

    het voorkomen van schade en dierenleed, die worden veroorzaakt doordat loslopende honden andere dieren en wel met name schapen en kippen naar het leven staan.

Artikel 2:57 kent geen ontheffingsmogelijkheid. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen een strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Daarbij kan artikel 4 Wet op de dierenbescherming analoog worden toegepast.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid.

De strafbaarheid wordt opgeheven als de uitwerpselen direct worden verwijderd. Al zal de handhaving (betrapping op heterdaad) niet meevallen, het is te hopen dat er op den duur preventieve invloed van deze bepaling uit zal gaan. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, die vatbaar zijn voor transactie door de politie.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Dit artikel schept voor de burgemeester de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neerkomt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de openbare gezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. Voor zover het college bij een aanwijzing die betrekking heeft op gedeelten van de gemeente bevoegd is verklaard daarbij nadere regels te geven inzake het houden van dieren, is er sprake van delegatie van verordenende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156 Gemeentewet. Tevens wordt in dit verband nog gewezen worden op de Flora en Faunawet, waarin regels worden gegevens ter bescherming van dieren.

Artikel 2:61 Wilde dieren (Vervallen)

rrr. In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. Het Wetboek van Strafrecht biedt al genoeg handvatten om op te treden. Het artikel voegt dus weinig toe. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:62 Loslopend vee

Dit verbod dient mede de verkeersveiligheid. Herhaaldelijk gebeuren er verkeersongelukken doordat een paard, een koe of een ander dier uit het weiland is gebroken en zich op de weg bevindt. De verplichting om dit zoveel mogelijk te voorkomen is daarom op haar plaats. Een verbod tot het los laten lopen van honden, dat mede de verkeersveiligheid dient, is opgenomen in artikel 2:57.

Artikel 2:63 Duiven (Vervallen)

sss. In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken. Daarnaast wordt door de gemeente hierop niet gehandhaafd. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 2:64 Bijen

Het vliegen van bijen kan, als de kasten of korven dicht aan de weg geplaatst zijn en op zodanige wijze dat de “aanvliegbanen” hiervan over de weg lopen, gevaar voor de veiligheid van de weg opleveren. Dit gevaar kan meestal met eenvoudige middelen, zoals het verleggen van de aanvliegroute door het plaatsen van een afscheiding, worden teruggebracht. Het zal echter vaker voorkomen dat omwonenden op hun erf of zelfs in huis van de bijen overmatige overlast ondervinden, waartegen minder gemakkelijk maatregelen zijn te treffen. Vooral in de bebouwde kom kan in sommige gevallen het houden van bijen daarom onaanvaardbaar zijn.

Hoewel in dit geval geen gedraging of toestand “op de openbare weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats” valt aan te wijzen, kan men toch van oordeel zijn dat de gewraakte situatie haar terugslag kan hebben op “openbare belangen”.

ttt. Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving zijn deze bepalingen tegen het licht gehouden. Het Wetboek van strafrecht (WvSr.). bevat genoeg bepalingen die de bestrijding van heling op het oog hebben. Dat zijn artikel 416, 417, 417bis, 417ter, 437, 437bis, 437ter en 437quater. Daarom is gekozen om deze bepalingen te laten vervallen.

  • vvv.

    Artikel 2:66 Begripsbepaling (Vervallen)

  • www.

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (Vervallen)

  • xxx.

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht (Vervallen)

  • yyy.

    Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (Vervallen)

  • zzz.

    Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32.

Artikel 2:70a Vervoer van gevaarlijke stoffen (Vervallen)

Afdeling 13: Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

Deze bepaling spreekt voor zich.

aaaa. Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Dit artikel beoogt het aantal verkooppunten te reguleren in het belang van de handhaving van de openbare orde. Artikel 2:72 is gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet. Naast een vergunning op basis van de APV is voor de opslag van vuurwerk in beginsel ook een milieuvergunning vereist.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten, bij dierenasiels enz.). Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk altijd verboden is. Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.

Afdeling 14: Drugsoverlast

  • bbbb.

    Artikel 2:74 Drugshandel op straat

  • cccc.

    Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage ‘onverminderd het bepaalde in de Opiumwet’ opgenomen. Ook hier geldt dat de bepaling een ander motief heeft dan de Opiumwet. Artikel 2:74 is opgenomen om de overlast op straat tegen te gaan. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk een bepaling op te nemen, die tot doel heeft het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en van strafbare feiten.

Afdeling 15: Bestuurlijke ophouding veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:75 is gebaseerd op - een uitwerking van - artikel 154a van de Gemeentewet. Dit artikel voorziet in de bevoegdheid van de burgemeester om bij grootschalige ordeverstoringen groepen ordeverstoorders maximaal 12 uur op te houden op een door de burgemeester aangewezen plaats. Het vervoer naar de plaats van ophouding is hieronder begrepen. Bij grootschalige ordeverstoringen moet gedacht worden aan situaties als risicowedstrijden in het betaald voetbal, uit de hand lopende demonstraties en krakersrellen. De toepassing van het bestuursrechtelijke instrument bestuurlijke ophouding vereist (een bepaling in) een verordening waarin de raad de burgemeester de bevoegdheid geeft om bij groepsgewijze niet-naleving van specifieke voorschriften bestuurlijk op te houden. Artikel 2:75 voorziet hierin. De voorwaarden waaronder bestuurlijke ophouding kan worden toegepast, zijn vastgelegd in artikel 154a van de Gemeentewet. De zinsnede “overeenkomstig 154a van de Gemeentewet” impliceert dan ook dat aan alle voorwaarden moet worden voldaan voordat een besluit tot bestuurlijke ophouding kan worden genomen. Deze voorwaarden zijn hiervoor beschreven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Op grond van artikel 151b Gemeentewet kan de raad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden die genoemd worden in artikel 50, 51 en 52 Wet wapens en munitie, kan uitoefenen.

Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied:

  • ·

    vervoermiddelen te onderzoeken;

  • ·

    een ieders kleding te onderzoeken;

  • ·

    te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt, worden geopend.

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.

De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Voordat de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • ·

    feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;

  • ·

    zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers (privacy);

  • ·

    subsidiariteit en proportionaliteit;

  • ·

    breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter vergroting van leefbaarheid en veiligheid.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad kan daarbij bepalen tot welke openbare plaatsen de bevoegdheid zich uitstrekt en voor welke duur de plaatsing van camera’s ten hoogste mag geschieden. Volgens de wetgever is hierdoor de toekenning van de bevoegdheid tot het plaatsen van camera’s met democratische waarborgen omkleed.

De gemeenteraad kan de bevoegdheid van de burgemeester inperken. De volgende varianten zijn bijvoorbeeld denkbaar:

• De gemeenteraad besluit expliciet/impliciet om binnen de gemeente geen cameratoezicht toe te passen.

• De gemeenteraad bepaalt bij verordening dat de burgemeester mag besluiten tot het toepassen van cameratoezicht op specifieke plaatsen, bijvoorbeeld in de binnenstad, en geeft daarbij aan voor welke duur de plaatsing van camera’s ten hoogste mag geschieden.

• De gemeenteraad verleent bij verordening zonder beperkingen de bevoegdheid aan de burgemeester tot plaatsing van camera’s ten behoeve van de handhaving van de openbare orde op openbare plaatsen.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE E.D.

eeee. Afdeling 1: Begripsbepalingen

Volgens artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is het exploiteren van prostitutie niet langer in algemene zin, maar nog slechts in bepaalde omstandigheden strafbaar. Over de vormen van exploitatie van prostitutie die niet langer strafbaar zijn, is geen nadere formele wetgeving vastgesteld. De enige manier om de exploitatie van prostitutie te reguleren is dus via de APV. De gemeentelijke bevoegdheid om bij verordening regels te stellen, heeft daardoor een autonoom karakter: bij gebrek aan nadere formele regelgeving, zijn gemeenten immers niet verplicht om ter uitvoering daarvan bij (medebewinds-)verordening regels vast te stellen.

Hoewel autonoom, de verordenende bevoegdheid mag uitsluitend worden aangewend “ter regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente”: blijkens artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet moeten gemeenten zich daarbij namelijk beperken tot de behartiging van belangen die zijn aan te merken als gemeentelijke belangen. Dit hoofdstuk van de APV is niet uitsluitend gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet, maar - voor zover het betrekking heeft op prostitutie - tevens op artikel 151a Gemeentewet.

  • gggg.

    Artikel 3:1 Begripsbepalingen

  • hhhh.

    De omschrijving van het begrip prostitutie is afgeleid van de definitie in artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De term ‘besloten ruimte’ van lid c omvat meer dan het begrip ‘gebouw’: daaronder wordt ook begrepen een vaar- of een voertuig. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. De plaats van de bedrijfsruimte bepaalt de vergunningplicht. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen.

  • iiii.

    Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

  • jjjj.

    De artikelen 160 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 160 is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester namelijk met “het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven”(eerste lid) en met “de uitvoering van verordeningen voor deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht”(lid 3).

  • llll.

    In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester derhalve te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van seksinrichtingen is echter het ruimere begrip “ruimte” opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven. Het gebruik van de openbare weg, waarbij in dit verband gedacht moet worden aan de aanwijzing van tippelzones, is een bevoegdheid van het college. Om deze afbakening – waar aan de orde – niet steeds opnieuw volledig te moeten weergeven, is in hoofdstuk 3 het begrip “bevoegd bestuurorgaan gehanteerd en is dat in artikel 3:2 eenmalig gedefinieerd.

Artikel 3:3 Nadere regels

Vergunningsvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde categorieën van) seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Artikel 3:3 ziet dus op delegatie van regelgevende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. Vanzelfsprekend zijn de regels over de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften hierbij van overeenkomstige toepassing. Ook kan het bevoegde bestuursorgaan zelf (nogmaals: meestal de burgemeester) over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb.

Afdeling 2: Seksinrichtingen, straat prostitutie, sekswinkels en dergelijke

  • oooo.

    Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • pppp.

    De exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven wordt gereguleerd door middel van een vergunning. Het wijzigen van de seksinrichting valt ook onder de vergunningplicht om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie. Gekozen is voor een eenduidige systematiek om escortbedrijven aan dezelfde vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. De vergunning voor escortbedrijven zal veel minder omvattend zijn. De activiteiten van een escortbedrijf vinden niet in een inrichting plaats. De toetsing van de vergunningaanvraag zal zich beperken tot de toetsing van de antecedenten van de exploitant en beheerder. Wie de inrichting exploiteert en beheert is relevant, omdat deze personen niet van slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag, zoals gesteld in artikel 3:5. De vergunningverlening is bovendien persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

  • rrrr.

    Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het ‘decriminaliseren’ van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de exploitant en de beheerder(s). Daartoe is het Besluit inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd. In artikel 3:5 wordt zoveel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer in elk geval sprake is van ‘in enig opzicht slecht levensgedrag’. Het is geen limitatieve opsomming. Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan het besluit, kan worden aangesloten bij de daarover bestaande jurisprudentie.

ssss. Artikel 3:6 Sluitingstijden

Er is voor gekozen het hier bedoelde sluitingsuur vast te stellen

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 8.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 0.00. en 12.00 uur.

  • tttt.

    Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Ten opzichte van artikel 3:6 biedt artikel 3:7 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. Aan zo’n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag liggen. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke.

De sluitingsbevoegdheid kan bijvoorbeeld worden toegepast in gevallen waarin openbare inrichtingen het decor vormen voor allerlei vormen van criminaliteit die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het naar aanleiding daarvan toepassen van de sluitingsbevoegdheid als hier bedoeld, is niet in strijd met deze formeel wettelijke regelingen omdat daaraan een afwijkend oogmerk ten grondslag ligt. Voor toepassing van de sluitingsbevoegdheid is wel vereist, dat de hier bedoelde overtredingen een meer dan incidenteel karakter hebben.

uuuu. Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid de verplichte aanwezigheid van de exploitant of beheerder opgenomen. Dit is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid. Dit artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. De exploitant is – uiteraard binnen redelijke grenzen – verantwoordelijk voor de gang van zaken in de inrichting. Deze toezichtverplichting geldt ook voor de beheerder(s). Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te treden.

vvvv. Artikel 3:9 Straatprostitutie

De wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft geen gevolgen voor de straatprostitutie. Het is echter bij uitstek een vorm van prostitutie die nadere regulering behoeft. Dat is de laatste jaren gebleken, doordat in verschillende gemeenten – vanuit een oogpunt van handhaving met wisselend succes – zogenaamde gedoogzones zijn aangewezen. Aan de belangen die behoren tot hun “huishouding” (genoemd in artikel 3:13) ontlenen gemeenten de bevoegdheid tot regulering, ook ten aanzien van straatprostitutie.

Volgens het eerste lid is straatprostitutie verboden, tenzij het plaatsvindt op de wegen/gebieden en gedurende de tijden die het college daartoe heeft aangewezen.

Bij aanwijzing als hier bedoeld zal rekening moeten worden gehouden met de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid.

Aan de hand van de omstandigheden ter plaatse zal moeten worden beoordeeld of tot aanwijzing van een tippelzone kan of moet worden besloten (bijvoorbeeld in het belang van de woon- en leefomgeving of de openbare orde in andere delen van de gemeente) of juist niet (bijvoorbeeld in het belang van de woon- en leefomgeving of de openbare orde in het gebied waarvan de tippelzone onderdeel zou uitmaken).

Artikel 3:10 Sekswinkels

Zoals aangegeven in de toelichting bij artikel 3:1, onder e, is ervoor gekozen sekswinkels niet onder het “seksinrichting”-begrip (en daarmee de vergunningplicht) te brengen. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de vestiging van sekswinkels doorgaans afdoende zal kunnen worden gereguleerd langs de weg van het bestemmingsplan en dat het - ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving - niet nodig is deze bedrijven als regel aan voorafgaand toezicht te onderwerpen.

Artikel 3:10 is opgenomen, zodat gebieden of delen van de gemeente kunnen worden aangewezen waarin het in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving niet is toegestaan een sekswinkel te (doen) exploiteren.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Dit artikel heeft een repressief karakter. Het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voor zover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten.

  • wwww.

    Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

  • xxxx.

    Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • yyyy.

    De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn. Daarom is een langere beslissingstermijn dan die in artikel 1:2 opgenomen. Het is een termijn van orde. Overschrijding ervan doet niet af aan de bevoegdheid te beslissen over een ingediende aanvraag, maar leidt wel tot een fictieve weigering waartegen belanghebbenden bezwaar kunnen aantekenen.

  • zzzz.

    Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • aaaaa.

    De hier genoemde belangen vormen tezamen de ‘huishouding’, tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Deze belangen vormen de grondslag voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur ter zake toekomen.

  • ccccc.

    Eerste lid, onder b: bestemmingsplan

  • ddddd.

    Het kan voorkomen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid, maar dat het geldende bestemmingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt.

  • fffff.

    Eerste lid, onder c: minderjarig, onvrijwillig, illegaal

  • ggggg.

    Deze weigeringsgrond is feitelijk een bijzondere invulling van de vaker voorkomende weigeringsgrond: vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Als er aanwijzingen zijn, bijvoorbeeld op basis van politierapportages, dat de voorgenomen exploitatie in strijd is met artikel 250a WvSr is vergunningverlening uitgesloten. Voorkomen moet worden dat de exploitant prostituees onder dwang arbeid laat verrichten of minderjarigen laat werken. Onderdanen van de EU-lidstaten kunnen in Nederland op legale wijze arbeid verrichten, ook in de prostitutie, onder de voorwaarde dat de verworven inkomsten niet marginaal en bijkomstig zijn. Voor onderdanen van niet-EU-lidstaten geldt dat niet. Zij dienen, als zij in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten, te beschikken over een vergunning tot verblijf die het verrichten van arbeid in loondienst toestaat. Houders van een vergunning tot vestiging, houders van de vluchtelingenstatus, houders van een vergunning tot verblijf om humanitaire redenen en houders van een vergunning tot verblijf bij (huwelijks)partner (indien het deze partner is toegestaan zonder nadere voorwaarden te werken) hebben in principe zo’n vergunning. Zij hebben vrije toegang tot de arbeidsmarkt en mogen dus ook in een seksinrichting werkzaam zijn. De werkgever behoeft in die gevallen niet te voldoen aan de verplichting een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende werknemer aan te vragen.

Tweede lid, onder b: woon- en leefklimaat

Het belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. Waar een maximumbeleid kan worden geacht te zijn ontleend aan het belang van de openbare orde, kan een concentratiebeleid worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van de woon- en leefomgeving in bepaalde delen van de gemeente. Gelet op eerdergenoemde verwevenheid, wordt een maximumbeleid en een concentratiebeleid ter onderlinge versterking in combinatie toegepast.

Een aspect van bescherming van de woon- en leefomgeving is de omvang van de inrichting. In een vergunningvoorschrift, dat overigens tevens betrekking heeft op de hierna te noemen grond veiligheid van personen, kan het maximale aantal werkzame prostituees worden vastgesteld.

Tweede lid, onder c: veiligheid personen of goederen

Bij de exploitatie van openbare (en daarmee seks)inrichtingen, is het van groot belang de brandveiligheid te waarborgen. Voor wat betreft de inrichtingen die zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet is het Bouwbesluit daarop van toepassing met het oog op de brandveiligheid van de inrichting zelf; en biedt de Bouwverordening daarvoor de grondslag voor zover het gaat om het gebruik van de inrichting.

Gaat het om inrichtingen die niet zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet (bijvoorbeeld vaartuigen), dan wordt het gebruik van de inrichting bestreken door de Brandbeveiligingsverordening.

  • hhhhh.

    Afdeling 4. beëindiging exploitatie; wijziging beheer

  • iiiii.

    Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • jjjjj.

    Onder beëindiging wordt ook verstaan wijziging van de naam van de exploitant of van een of meerdere namen van de exploitanten.

  • kkkkk.

    Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • lllll.

    Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning. Ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) dient een antecedentenonderzoek plaats te vinden. De nieuwe beheerder kan aan de slag vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. Wijziging van beheer is doorgaans vaker aan de orde dan de wijziging van de exploitatie.

  • mmmmm.

    Afdeling 5: Overgangsbepaling

  • nnnnn.

    Artikel 3:16 Overgangsbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder

ppppp. Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid genoemde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Besluit. Evenals in het oude besluit voorziet dit artikel van het Besluit erin dat op deze dagen overmatige geluidhinder zo veel mogelijk moet worden voorkomen: De voorschriften gelden niet “voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn carnaval, kermis of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.

qqqqq. Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Besluit. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen.

Derde en vierde lid

Het college dient minimaal twee weken voor de aanvang van de festiviteit met een kennisgevingsformulier op de hoogte gesteld te worden van de festiviteit. Uit de formulering van het eerste en tweede lid volgt dat wanneer de houder van de inrichting geen kennisgeving heeft gedaan en desondanks een festiviteit houdt, deze niet kan worden beschouwd als een incidentele festiviteit op grond van het besluit. Omdat er dan geen sprake is van een incidentele festiviteit dient voldaan te worden aan alle in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Besluit) gestelde voorschriften. Niet-naleving van die voorschriften kan ertoe leiden dat op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer (Wm) bestuursrechtelijk of op grond van artikel 18.18 van de Wm strafrechtelijk wordt opgetreden. De termijn voor het indienen van een kennisgeving stelt het college in staat te beoordelen op welke wijze de houder van de inrichting zoveel mogelijk overmatige geluidshinder dan wel lichthinder tracht te voorkomen.

Vijfde lid

Vindt in een inrichting een festiviteit plaats die redelijkerwijs niet te voorzien was, bijvoorbeeld wanneer iemand in de lotto ‘de honderdduizend’ gewonnen heeft, kan het college dit feest terstond aanwijzen als incidentele festiviteit zodat de voorschriften van het besluit, zonder dat daartoe een kennisgeving is gedaan, niet van toepassing zijn.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)

De burgemeester heeft deze (autonome) bevoegdheid op grond van artikel 174 van de Gemeentewet, waarbij is bepaald dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor publiek openstaande gebouwen en andere openbare vermakelijkheden. Die bevoegdheid van de burgemeester hoeft in de verordening niet te worden herhaald.

  • sssss.

    Artikel 4:5 Onversterkte muziek (Vervallen)

  • ttttt.

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.

Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • ·

    een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;

  • ·

    het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • ·

    het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • ·

    het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • ·

    het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • ·

    het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.

  • ·

    overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat;

  • ·

    het houden van dieren.

Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. Wegens regelmatige overlast situaties is gekozen om een geluidsbepaling op te nemen met betrekking tot dieren. Dit biedt namelijk betere handhavingmogelijkheden.

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Een dergelijke bepaling moet, gezien het verschil in motief, mogelijk worden geacht naast de wegenverkeerswetgeving. Artikel 2a Wegenverkeerswet 1994 handhaaft uitdrukkelijk de bevoegdheid tot het maken van aanvullende gemeentelijke verordeningen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voor zover deze verordeningen niet in strijd zijn met deze wet. Artikel 4:7 beoogt niet een verkeersbelang te dienen, maar heeft een milieumotief. In het bijzonder strekt het ter voorkoming van overlast voor de reinigingsdienst.

Bovendien heeft het daarin vervatte verbod slechts betrekking op bepaalde, aangewezen weggedeelten en geldt slechts gedurende bepaalde aangeduide dagen en uren.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Deze bepaling staat al sinds jaar en dag in de APV. Er wordt op deze bepaling strikt gehandhaafd.

uuuuu. Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Dit artikel betreft een samenvoeging van de in Bouwverordening geschrapte artikelen 334 en 336. Dit zijn bepalingen die niet direct het bouwwerk maar meer de omgeving betreffen en dus beter in de APV thuis horen.

Afdeling 3: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:10

Er bestaat behoefte aan een regeling die uitsluitend betrekking heeft op een de bescherming van bomen. Gekozen is voor een vergunningsstelsel conform het vastgestelde beleid.

vvvvv. Artikel 4:11 Kapvergunning

Artikel is opgesteld conform vastgesteld beleid.

xxxxx. Artikel 4:11a Kapverbod

Zie motivering onder 4:10 en 4:11.

Artikel 4:12 Bescherming groenvoorzieningen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

zzzzz. Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Deze bepaling verschaft een basis voor het treffen van maatregelen die uit een oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d. en landbouwproducten. Het college is bevoegd bepaalde plaatsen aan te wijzen waar deze opslag verboden is c.q. aan bepaalde regels gebonden is.

Deze bepaling ziet niet op handelingen die plaatsvinden op de “weg” in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Deze afbakening is aangebracht omdat voor zover de in deze bepaling genoemde activiteiten plaatsvinden op de “weg” daartegen kan worden opgetreden op basis van andere in deze verordening opgenomen voorschriften.

Artikel 4:14. Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen)

Vanuit dereguleringsoogpunt heeft de VNG dit artikel in 2008 geschrapt. Via de Meststoffenwet wordt veel geregeld. Op zandgronden mag maar zeer beperkt mest wordt uitgereden (ca 6 maanden per jaar). Veel mest wordt bovendien al emissie-arm aangewend, dus dan geldt het artikel niet.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken en artikel 2:10 biedt genoeg handvatten om op te treden. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

bbbbbb. Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 zijn ten aanzien van het kamperen buiten kampeerterreinen drie artikelen in de APV opgenomen.

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In de begripsomschrijving gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

  • cccccc.

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • dddddd.

    Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • eeeeee.

    HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

  • hhhhhh.

    Afdeling 1. ParkeerexcessenAfdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 2a WVW 1994 geeft aan dat de gemeente bevoegd is parkeerexcessenbepalingen vast te stellen. De grondslag voor dergelijke bepalingen is artikel 149 Gemeentewet. Uit de jurisprudentie volgt dat in de eerste plaats van een parkeerexces sprake is als het gaat om excessief gebruik van de weg, strijdig met de bestemming die de weg heeft. Wegen zijn - in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Voor bepaalde (categorieën van) voertuigen, die de weg in strijd met deze bestemming gebruiken, is het bestuur gerechtigd strengere eisen te stellen en scherpere grenzen te trekken. Daarbij mag het niet te diep ingrijpen in het ‘normale’ verkeer, en dus ook niet in het ‘normale’ parkeren. In het ‘normale’ verkeer voorziet de geldende wettelijke verkeersregeling exclusief. Verder is sprake van een parkeerexces als het parkeren op de weg gepaard gaat met ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beneming van uitzicht, stankoverlast of gevaar voor de veiligheid van personen. Plaatsing in hoofdstuk 5 is gedaan, omdat aan deze bepalingen meerdere motieven ten grondslag liggen. Complementair aan de vaststelling van parkeerexcesbepalingen is- in het bijzonder voor vrachtwagens - de aanwezigheid van vervangende parkeergelegenheid geregeld.

  • iiiiii.

    Artikel 5:1 Begripsbepalingen

  • jjjjjj.

    Van het begrip voertuigen is een aantal categorieën uitgezonderd, zoals treinen en trams, tweewielige fietsen en bromfietsen, invalidenvoertuigen en andere kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen e.d. omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking krijgen. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn activiteiten die door deze bepalingen niet worden bestreken. De bepalingen van afdeling 5.1 van de APV richten zich ook tot niet-bestuurders die anderszins belanghebbend zijn bij een voertuig (de eigenaar, huurder, opdrachtgever etc.).

  • kkkkkk.

    Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • llllll.

    Eerste lid

  • mmmmmm.

    Deze bepaling maakt optreden mogelijk tegen autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto’s die hen toebehoren en/of zijn toevertrouwd. Het betreffen situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en daarom niet toelaatbaar is.

  • oooooo.

    Eerste lid, onder b

  • pppppp.

    Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op een openbare plaats geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg. Daarom is het wenselijk de strafbaarheid van het herstellen of slopen op een openbare plaats niet te relateren aan de omstandigheid dat er sprake moet zijn van drie of meer voertuigen. Indien het slopen of herstellen van een voertuig bij herhaling geschiedt, moet - met het oog op de vorengenoemde bezwaren - hiertegen kunnen worden opgetreden, daargelaten of zich in de onmiddellijke omgeving meer auto’s bevinden die betrokkene ‘toebehoren of zijn toevertrouwd’. Alleen degene, die bij herhaling de weg als werkplaats voor reparatie- en/of sloopdoeleinden gebruikt is strafbaar. Het vierde lid opent de mogelijkheid aan de door hem gebruikte auto kleine reparatiewerkzaamheden te verrichten.

  • rrrrrr.

    Tweede lid

  • ssssss.

    De afdeling rechtspraak van de Raad van State besliste dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi’s door een exploitant van een taxibedrijf niet onder de werking van deze bepaling valt. De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel. Omdat het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het tweede lid daarom expliciet bepaald dat onder ‘verhuren’ mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • uuuuuu.

    Derde lid

  • vvvvvv.

    Onder a is het woord ‘vergen’ gebruikt om twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. De in het derde lid gestelde verbodsbepaling geldt niet voor het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto(‘s) van de exploitant.

  • xxxxxx.

    Vierde lid

  • yyyyyy.

    Het verlenen van een ontheffing zal in het algemeen alleen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto’s op de weg of een andere openbare plaats te parkeren.

  • zzzzzz.

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • aaaaaaa.

    Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is bij het te koop aanbieden van een enkel voertuig niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden. Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt kooplustigen aan. Ook wordt een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd. Het college heeft de bevoegdheid gebieden aan te wijzen waar het verbod van kracht is.

  • bbbbbbb.

    Aan de hand van de plaatselijke omstandigheden moet beoordeeld worden of het verbod nodig is. Het begrip ‘parkeren’ wordt zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.

  • ccccccc.

    Artikel 5:4 Defecte voertuigen

  • ddddddd.

    Het excessieve is in het bijzonder gelegen in het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Daarnaast kan het hier bedoelde parkeren een ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente meebrengen en om die reden excessief zijn. Deze bepaling ziet slechts op ‘eigenlijke’ parkeerexcessen, dat wil zeggen op het plaatsen en hebben van defecte voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou te ver gaan deze gedragingen ook buiten de weg te verbieden.

  • eeeeeee.

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • fffffff.

    De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het elders in de openlucht opslaan van wrakken vindt reeds regeling in artikel 4.7.1 en tevens in artikel 10.17 van de Wet milieubeheer. De delictsomschrijving bevat daarom niet het bestanddeel ‘van de weg af zichtbaar’. Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.

  • ggggggg.

    Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Het artikel richt zich tegen het langer dan nodig parkeren van caravans, campers, kampeerwagens e.d. op de weg. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Tevens dient aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente te worden voorkomen. In sub a is drie dagen aangehouden opdat betrokkenen de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen of caravan voor een te ondernemen reis gereed te maken respectievelijk na de reis op te ruimen. Met het gebruik van de woorden ‘drie achtereenvolgende dagen’ is beoogd aan te geven dat niet hoeft te worden bewezen dat het betrokken voertuig (of aanhanger) drie dagen onafgebroken op dezelfde plaats heeft gestaan en dus niet- al was het maar één meter- is verplaatst. Volstaan kan worden met aan te tonen dat het voertuig (of de aanhanger) op enig tijdstip (op drie achtereenvolgende dagen) op de weg geparkeerd heeft gestaan. Dat behoeft niet dezelfde plaats te zijn.

  • hhhhhhh.

    Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • iiiiiii.

    Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Verder kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • jjjjjjj.

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

In gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente enz. Op den duur zal het parkeren van grote voertuigen dan ook niet meer dienen te geschieden op wegen binnen de bebouwde kom, althans niet op die wegen binnen de bebouwde kom, welke gelegen zijn in het centrum of in de woonwijken.

Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat ook volgens de Hoge Raad het parkeren van vrachtwagens in woonwijken enz., bezien tegen de achtergrond van de recente verkeersomstandigheden en maatschappelijke inzichten, niet (meer) redelijkerwijze als “normaal” verkeer kan worden beschouwd. De artikelen 5:8 en 5:9 bevatten regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan.

  • kkkkkkk.

    Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • lllllll.

    De in lid twee opgenomen uitzondering ziet bijvoorbeeld op (het parkeren van) ‘hoogwerkers’, meetwagens e.d..

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(vervallen)

In het kader van de deregulering van gemeentelijke regelgeving is deze bepaling tegen het licht gehouden. De noodzaak van deze bepaling is niet gebleken. Daarom is gekozen om deze bepaling te laten vervallen.

Artikel 5:10a Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 5:11 Stationair draaiende motoren van voertuigen

Bepaling spreekt, gezien de milieuaspecten, voor zich.

Afdeling 2: Collecteren

  • mmmmmmm.

    Artikel 5:12 Inzameling van geld of goederen

  • nnnnnnn.

    Aangegeven is dat, indien bij een inzameling geschreven of gedrukte stukken worden aangeboden, dit niet meebrengt dat voor het houden van de inzameling geen vergunning vereist is. Het collecteren en het daarbij aanbieden van geschreven of gedrukte stukken –is bewust van elkaar gescheiden. Uit jurisprudentie blijkt dat door genoemde collectebepalingen wel - op geoorloofde wijze - het inzamelen van gelden, doch niet het daarbij aanbieden van geschreven of gedrukte stukken in het algemeen verboden of van een vergunning afhankelijk gesteld wordt. Het houden van openbare inzamelingen is vergunningplichtig, niet het daarbij aanbieden of verspreiden van geschreven of gedrukte stukken. De bepaling laat het aanbieden van geschreven of gedrukte stukken onverlet. Wordt een aanvraag om een collectevergunning geweigerd en was de aanvrager voornemens om bij de geldinzameling gedrukte stukken aan te bieden, dan blijft het recht om deze stukken aan te bieden zonder meer bestaan.Venten of colporteren met gedrukte stukken valt onder de werking van artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het venten of colporteren beoogt vooral het dekken van de kosten van verspreiding (het drukken en redigeren daaronder begrepen) van gedrukte stukken. Het aanvaarden van geld is dus duidelijk dienstbaar aan de verspreiding. Van venten of colporteren met gedrukte stukken is sprake, wanneer voor deze stukken een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt ontvangen. Omdat het aanbieden van gedrukte stukken en het ontvangen van een geldelijke vergoeding ‘gekoppeld’ en niet te scheiden zijn, is artikel 5:13 niet van toepassing op het te koop aanbieden, verkopen en afleveren van gedrukte stukken (waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard). Bij het collecteren onder gelijktijdige aanbieding van gedrukte stukken is deze koppeling niet aanwezig. Verkrijgt men een of ander drukwerk door een willekeurig bedrag of een weliswaar vast, maar niet meer als reële contraprestatie aan te merken, bedrag aan geld in een bus te werpen of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, is er sprake van een collecte. De gedrukte stukken worden daarbij ter ondersteuning van die actie uitgereikt en zijn niet elementair voor het verschijnsel collecte.

Derde lid

Het begrip ‘besloten kring’ veronderstelt een nauwere band dan alleen het gemeenschappelijk lidmaatschap. Men zal tevens moeten aangeven dat er ook een zekere gemeenschappelijke bekendheid met elkaar is.

  • ooooooo.

    Afdeling 3: Venten

  • qqqqqqq.

    Artikel 5:13 Begripsbepaling

  • rrrrrrr.

    Van venten is sprake als de venter zijn waren voortdurend vanaf een andere plaats aanbiedt, tenzij hij zijn clientèle aan het bedienen is. Er geldt een verbod tot het aanbieden vanaf een vaste plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is in strijd met de verleende ventvergunning.

  • ttttttt.

    Tweede lid

  • uuuuuuu.

    Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan:

  • -

    de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken;

  • -

    er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod.

Het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats, betreft de periode waarin goederen vanaf dezelfde plaats (gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen) in de openbare ruimte worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Het tien minuten standplaats innemen vereist een standplaatsvergunning en geen ventvergunning.

Omdat tussen het venten met goederen en het aanbieden van goederen vanaf een standplaats een onderscheid wordt gemaakt, is het noodzakelijk dat in de APV bepaling waarin het venten met goederen wordt geregeld, een uitzondering wordt gemaakt voor het aanbieden van goederen vanaf een standplaats.

vvvvvvv. Afdeling 4: Standplaatsen

Zie voor het onderscheid tussen venten en het innemen van een standplaats hierboven onder ‘venten’.

wwwwwww. Afdeling 5: Snuffelmarkten

Er zijn verschillende soorten markten, elk met een eigen juridisch regime. Te onderscheiden zijn:

I De weekmarkt en de jaarmarkt in de zin van artikel 151 van de Gemeentewet.

Het begrip ‘markt’ is niet nader omschreven in de Gemeentewet. De omvang van een markt zal mede afhangen van plaatselijke omstandigheden. In de regel worden op een weekmarkt ‘geregelde’ waren verkocht. Het artikel ziet niet deze markten. De gemeente kent een weekmarkt waarvoor een Marktverordening van kracht is.

II ‘Vlooienmarkt’, ‘zwarte markt’,’vrije markt’, ‘snuffel- of rommelmarkt’.

Deze categorie markten kan commercieel of niet-commercieel van aard zijn. Voor zover deze markten uitsluitend verkoop door particulieren betreft en die hun tweedehands spullen aan de man willen brengen, bestaat daartegen in principe geen bezwaar. Is sprake van een meer commerciële markt dan wordt van de zijde van de reguliere handel gesproken over oneerlijke concurrentie, in verband met het overtreden van de vestigingswetgeving en van de Wet op de omzetbelasting.

Afdeling 5 richt zich niet tot degene die standplaats wil innemen, maar tot de organisator van de markt en de rechthebbende op het gebouw waarin deze markt wordt gehouden De Winkeltijdenwet is op het houden van een ‘vrije markt’ van toepassing als de markt een bedrijfsmatig karakter heeft. Dit zal afhankelijk zijn van de aard van de op deze markt ontplooide activiteiten, geregelde of ongeregelde goederen, en de frequentie waarmee deze markt gehouden wordt.

III Markten niet in een gebouw of op een plaats en niet zijnde een week- of een jaarmarkt in de zin van artikel 151 van de Gemeentewet

De markten waarvoor afdeling 5 is geschreven, worden gehouden in een gebouw of plaats. Indien eenmalig vergunning wordt verleend voor het houden van een markt op of aan de openbare weg, bijvoorbeeld een braderie in een winkelstraat, dan is afdeling 5 niet van toepassing maar zou kunnen worden volstaan met het verlenen van een evenementenvergunning op basis van artikel 2:25.

Afdeling 6. Openbaar water (Vervallen)

  • xxxxxxx.

    Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

  • zzzzzzz.

    Artikel 5:30 Crossterreinen

  • aaaaaaaa.

    Indien een auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. op de weg, als bedoeld in de WVW 1994, plaatsvindt en een wedstrijdkarakter heeft, is artikel 10 van de WVW 1994 van toepassing. Artikel 5:30 ziet op het gebruik van motorvoertuigen of een bromfiets als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in het kader van een wedstrijd op speciaal daarvoor aangewezen terreinen door het college. Kenmerkend voor het wedstrijdkarakter is dat er een beloning in de vorm van prijzen o.i.d. in het vooruitzicht wordt gesteld. Is artikel 5:30 van toepassing dan is een vergunning op basis van artikel 2:25 niet meer van toepassing.

  • bbbbbbbb.

    Voor het organiseren van evenementen zijn in principe de bepalingen van hoofdstuk 2, afdeling 7 van toepassing. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op auto- en motorsportevenementen, die geen wedstrijdkarakter hebben, zoals toertochten, oldtimerritten e.d.

  • dddddddd.

    Bij het reguleren van auto- en motorsportactiviteiten, crossen e.d. buiten de weg moet onderscheid worden gemaakt tussen speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals circuits, en overige terreinen, zoals natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere voor recreatief gebruik beschikbare terreinen. De eerst bedoelde terreinen vallen doorgaans onder de Wet milieubeheer; voor de overige terreinen kan een gemeente zelf regels stellen, zoals in de artikelen 5:30 en 5:31. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt.

  • eeeeeeee.

    Artikel 5:31 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • ffffffff.

    Ter bescherming van de natuur of voorkoming van geluidsoverlast is het verboden te crossen met fiets, motor of auto dan wel paard te rijden in de genoemde plaatsen. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet geldt.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

  • gggggggg.

    Artikel 5:32 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • hhhhhhhh.

    Bestaande doorlopende ontheffingen op basis van de APV, blijven van kracht, met dien verstande dat sinds 2003 naast deze ontheffing een ontheffing noodzakelijk is op basis van de Wet Milieubeheer.

  • iiiiiiii.

    Afdeling 9 Straatnaamborden, huisnummers e.d.

Artikel 5:33 Gedoogplicht aanduidingen

Bepaling is vervallen wegens een eigen autonome verordening.

Artikel 5:34 Verwijdering e.d. aanduidingen

Bepaling is vervallen wegens een eigen autonome verordening.

Afdeling 10. Verstrooiing van as

  • jjjjjjjj.

    Artikel 5:35 Begripsomschrijving

  • kkkkkkkk.

    Deze bepaling spreekt voor zich.

  • llllllll.

    Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • mmmmmmmm.

    Asverstrooiing is om uiteenlopende redenen niet op alle plaatsen even wenselijk. Dit geldt zeker voor plaatsen waar de as niet of nauwelijks in de bodem kan worden opgenomen en door de wind kan gaan dwarrelen. Dit speelt met name een rol op stoepen, straten, pleinen en dergelijke. Daarom is er een verbod opgenomen voor het verstrooien van as op de verharde delen van de weg. Gezien de mogelijke overlast die asverstrooiing op straten en dergelijke op kan leveren voor derden en de kans op het snelle verwaaien van de as, is het overigens niet waarschijnlijk dat nabestaanden de verharde delen van de weg zullen uitkiezen als plaats om de as te verstrooien. Het verbod zal dus naar verwachting geen wezenlijke beperking opleveren voor nabestaanden.

  • nnnnnnnn.

    Artikel 5:37 Hinder of overlast

  • oooooooo.

    Het verstrooien van as is een emotionele gebeurtenis. Zowel voor nabestaanden als voor omstanders die ermee worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat omstanders geen hinder ondervinden van de activiteit op zich en van de as die na de activiteit wordt achtergelaten.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt € 380 en van de tweede categorie bedraagt € 3.800. Op grond van artikel 91 jo artikel 51 WvSr vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen.

In een aantal bepalingen wordt het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1.4 gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing.

  • pppppppp.

    Artikel 6:2 Toezichthouders

  • qqqqqqqq.

    In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toezicht. Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften (artikel 5:11 van de Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan in de APV plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de APV zelf aangewezen. Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen. Deze bevoegdheid vloeit voort uit de artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet waarin het college respectievelijk de burgemeester belast zijn met de uitvoering van gemeentelijke verordeningen. Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren. Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren. Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is.

  • rrrrrrrr.

    Artikel 6:3 Binnentreden woningen

  • ssssssss.

    Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is toezichthouders deze bevoegdheid reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het ‘huisrecht’ regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel, zij het wat beperktere, vormvoorschriften. De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:

– de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;

– de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;

– er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.

Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. In vele wetten zijn dan ook binnentredingsbevoegdheden opgenomen, zoals in artikel 100 van de Woningwet.

Deze bevoegdheden zijn vooral toegekend aan ambtenaren of personen belast met een opsporings- of toezichthoudende taak in het kader van de wetshandhaving. Voorts bestaan bevoegdheden tot binnentreden voor de uitvoering van rechterlijke taken en bevelen, de uitoefening van bestuursdwang, de handhaving van de openbare orde, ter bescherming van de volksgezondheid en ter uitvoering van noodwetgeving.

Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6:3 is gebruikgemaakt van deze bevoegdheid.

Voor een aantal bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft de volgende artikelen.

  • a.

    artikel 2:3 inzake betogingen, dat steunt op artikel 4 van de Wet openbare manifestaties (WOM). In artikel 8 van de WOM wordt de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen en andere plaatsen geregeld.

  • b.

    de artikelen 2:66 tot en met 2:70, de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde gemeentelijke helingsvoorschriften. Artikel 552 van het WvSv bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren (dus niet de buitengewone opsporingsambtenaren) toegang tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij door een van de daar genoemde ondernemers worden gebruikt. Dit geldt zowel voor toezicht als opsporing.

  • c.

    De artikelen die gebaseerd zijn op artikel 10.10 van de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 18.5 van de Wm geeft aan in welke situaties een toezichthouder bij zijn toezichthoudende taak een woning kan binnentreden.

In de Algemene wet op het Binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden met of zonder toestemming van de bewoner in acht moet nemen. Een ambtenaar die zonder dat hij de bevoegdheid daartoe heeft of zonder dat hij de vormvoorschriften in acht neemt, een woning, lokaal of erf betreedt, dient zich op vordering van de rechthebbende direct te verwijderen. Het niet opvolgen van deze vordering levert het ambtsmisdrijf van artikel 370 WvSr op.

tttttttt. Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

In artikel 6:4 wordt geen tijdstip vermeld aarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze houdt in dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen.