Organisatie | Hardenberg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening gemeente Hardenberg |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening gemeente Hardenberg |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Brandweerwet 1985, art. 12
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-01-2003 | 01-01-2003 | 16-02-2011 | nieuwe regeling | 28-11-2002 Gemeenteblad, 2002, nr. 21 | Onbekend |
Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting
Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de Bouwverordening.
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
a middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
b middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit materialen 1998 of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Artikel 2.3.5 Verboden handelingen met stoffen
Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).
Artikel 2.3.6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 2.3.7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Aanvragen om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1 van de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Avereest d.d. 10 juni 1993, van de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Gramsbergen d.d. 9 maart 1993 en van de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Hardenberg d.d. 30 september 1992, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Toelichting brandbeveiligingsverordening
De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen.
De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven:
de brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.
Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen.
De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen.
Rest derhalve thans die 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen', die geen bouwwerk zijn (zie ook de toelichting op artikel 1.2).
De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 2.1.1 wordt voldaan.
De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning.
Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).
De artikelen 4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningaanvraag van toepassing. De voorschriften hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.
De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft voor gevallen, waarin geen termijn is opgenomen - in bijvoorbeeld een verordening -, waarbinnen een beschikking dient te worden opgenomen, geen vaste termijn in weken, waarbinnen dan een beschikking moet worden genomen. Die redelijke termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.
Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld.
Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een vergunningaanvraag voorschrijft.
De in artikel 1.1 bedoelde 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen' is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de Bouwverordening.
In dit verband ware te denken aan alle 'bouwwerken' die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209. Daarin werd uitgemaakt 'dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip "gebouw" en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond'.
Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen.
Het valt te verwachten dat bij een 'minder losse verbinding' de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen.
Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest-)tenten e.d.
Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:
Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.
Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kunnen zijn:
a voor de constructies - het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
b voor het gebruik - de bijlagen van Bouwverordening en van de toelichting op de Bouwverordening.
De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.
Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie 'Een brandveilig gebouw .......'.
Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.
Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden
Alle brandweermensen zijn belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening en verder alle ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid (politie).
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen
Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig.
In artikel 2.2.1 vindt de brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.
De hier bedoelde gebruikseisen hebben niet het karakter van vergunningvoorschriften. De gebruikseisen hebben een directe werking, zogenoemde directe normstelling. Bepaalde eisen gelden derhalve slechts in bepaalde omstandigheden. De voorkeur voor bijlagen in plaats van vermelding direct in de verordening berust hierop dat een bijlage in kopie kan worden verstrekt aan iemand die een inrichting exploiteert en daarmee nog eens kan worden gewezen op de voor hem of haar geldende eisen.
Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
Op het principiële verbod, brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen voorhanden te hebben, bestaan uitzonderingen. Het is toegestaan stoffen voor huishoudelijk of ander niet bedrijfsmatig gebruik te bezitten in hoeveelheden, zoals is aangegeven in bijlage 5 van de Bouwverordening.
Ook mag men deze stoffen voorhanden hebben in inrichtingen waar dat voorhanden hebben in overeenstemming is met een gebruiksvergunning van burgemeester en wethouders.
De brandstof in het reservoir (dagtank) van een motor bevindt zich niet in gesloten verpakking. Daar dit uit veiligheidsoogpunt ook niet nodig is, moet het tweede lid, onder d, hiervoor een uitzondering maken. Het oppervlak van een vloeistof in een reservoir, waaruit deze door een pomp opgezogen wordt, moet onder atmosferische druk staan; de dampruimte van het reservoir heeft daarom via een zeer kleine opening verbinding met de buitenlucht. Dit geval doet zich in feite ook voor bij ondergrondse opslag van een vloeistof waarbij op de tank een bovengronds uitkomende ontluchtingspijp is geplaatst.
Om overeenkomstige redenen moet ook een uitzondering worden gemaakt voor vloeibare brandstof die zich bevindt in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel zoals: een petroleumlamp, een bezinedamplamp met gloeikousje, een oliekachel, enz.
Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen
Bij het groepsgewijs bewaren van verschillende stoffen bestaat de kans dat zij door hun eigenschappen elkaar zodanig beïnvloeden dat een brandgevaarlijke situatie ontstaat. Onderlinge nabijheid van gevaarlijke stoffen vormt dus een veiligheidsvraagstuk, vooral daar, waar de ruimte beperkt is; dat is in de eerste plaats in transportmiddelen, doch ook op kaden, laad- en losplaatsen en in de daarbij betrokken loodsen.
Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 3.1 Toezicht op de naleving
Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening.
Er is voor gekozen de op grond van artikel 23 van de Brandweerwet 1985 maximaal mogelijke straffen te stellen op overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde.