Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Artikel 216 Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2012 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 18-12-2012 Stadskrant, 21 december 2012 | RV 12.0124 |
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:
watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige wettelijke bepaling.
De belasting als bedoeld in artikel 2 wordt ter zake van woningen geheven naar een vast bedrag afhankelijk van de omvang van het huishouden.
Indien betreffende het eerste lid in de loop van het belastingjaar een verandering plaatsvindt van sub c. naar sub b. respectievelijk van sub b. naar sub a. respectievelijk van sub c. naar sub a. wordt het tarief als bedoeld in het eerste lid sub b. of sub a. toegepast met ingang van de eerst volgende kalendermaand, tenzij in dezelfde dan wel de eerstvolgende kalendermaand opnieuw sprake is van sub c dan wel sub b.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht voor de heffing als bedoeld in artikel 2 in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht voor de heffing als bedoeld in artikel 2 in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde heffing als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,00 doch minder dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikelsgewijze toelichting op de wijzigingen in de verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2013
Artikel 5 Maatstaf van heffing
In de lid 1 is het begrip “eigendom” vervangen door “perceel. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar wordt tekstueel aangesloten bij de begripsomschrijvingen van artikel 1.
Lid 2 is aangepast, in die zin dat niet meer wordt verwezen naar de verbruiksperiode, maar naar het kalenderjaar. Deze wijziging is doorgevoerd op verzoek van de BSGR in het kader van de harmonisatie om de verordeningen van de deelnemers op dit punt eensluidend te laten zijn.
Door deze aanpassing is in artikel 1 de begripsbepaling van de verbruiksperiode geschrapt.
Jaarlijks worden de tarieven van de belastingen en rechten aangepast vanwege de inflatiecorrectie of mogelijke andere wijzigingen in tarieven. De trendverhoging voor 2013 is berekend op 1,59% voor de belastingen en andere heffingen.
In deze verordening wordt een verhoging toegepast van 2,6%, bestaande uit de trendverhoging, een extra toename op grond van een verhoging van de kwijtscheldingen en een verhoging voor de verwachte lagere aantallen te belasten objecten in verband met leegstand (areaalontwikkelingen).
De tarieven voor de niet-woningen worden verhoogd met 1,59%.
In lid 2 is toegevoegd de bepaling “tenzij in dezelfde dan wel de eerstvolgende kalendermaand opnieuw sprake is van sub c dan wel sub b.” Dit is opgenomen om te voorkomen dat als de omvang van het huishouden daalt en in korte tijd weer toeneemt tot de oorspronkelijke huishoudenomvang de rest van het jaar naar de lagere huishoudenomvang wordt geheven.