Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergen op Zoom

Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergen op Zoom
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHandhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013
CiteertitelHandhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSociale Zaken

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012, de Maatregelenverordening IOAW/OIAZ 2010, Handhavingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, sub b, sub h en sub i, alsmede artikel 8a
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20 en art.l 35, lid 1, sub b t/m d
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20 en art. 35, lid 1, sub b t/m d
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201302-01-2015nieuwe regeling

19-12-2012

Bergen op Zoomse Bode, d.d. 30 december 2012

RVB12-0110

Tekst van de regeling

Intitulé

Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013

De raad van de gemeente Bergen op Zoom;

overwegende dat de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012, de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2010 alsmede de Handhavingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010 aanpassing behoeven;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 november 2012, nummer RVB12-0110;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub b, sub h en sub i, alsmede artikel 8a van de Wet werk en bijstand, artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b t/m d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b t/m d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

BESLUIT:

de Handhavings - en maatregelen verordening inkomens voorzieningen 2013vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde

    betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

    werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

    zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom;

    • b.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

      arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) dan wel de Wet inkomensvoorziening oudere en

      gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • c.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • d.

      algemene bijstand: bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • e.

      bijzondere bijstand: bijstand ter voorziening in noodzakelijke kosten welke kosten voortvloeien uit

      bijzondere individuele omstandigheden alsmede niet kunnen worden voldaan uit een inkomen op

      bijstandsniveau;

    • f.

      bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm inclusief een eventuele gemeentelijke toeslag of verlaging;

    • g.

      grondslag: de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5 van de Wet IOAW / IOAZ;

    • h.

      maatregel: het weigeren dan wel verlagen van de bijstand / uitkering op grond van artikel 18 van de WWB

      dan wel artikel 20 van de Wet IOAW / IOAZ;

    • j.

      boete: de boete als bedoeld in artikel 18a van de WWB dan wel artikel 20a van de Wet IOAW / IOAZ;

    • k.

      verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, lid 4, van de WWB;

    • l.

      beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke

      Rechtsvordering.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont

    voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende

    nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze

    verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Onder de uit de wet voortvloeiende verplichtingen wordt niet verstaan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17,

    lid1, van de WWB, artikel 13, lid 1, van de Wet IOAW / IOAZ dan wel artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet

    structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 3.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin belanghebbende de gedraging

    kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 4.

    Indien belanghebbende zich al eerder schuldig heeft gemaakt aan maatregelwaardige gedragingen wordt bij

    de bepaling van de zwaarte van de maatregel hiermee rekening gehouden.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, het bedrag aan bijzondere bijstand dan wel op de grondslag.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1.

    In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur

    van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee

    de bijstand of grondslag wordt verlaagd en voor zover van toepassing de reden om af te wijken van een

    standaardmaatregel.

  • 2.

    Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt telkens tegen het einde

    van een tijdvak van drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar

    voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en

      sindsdien zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van

      verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig

    worden geacht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt

    belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4.

    Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond

    van dringende redenen.

Artikel 7. Waarschuwing

  • 1.

    Het college kan bij een eerste verwijtbare gedraging in die gevallen waarin de verordening de mogelijkheid biedt,

    volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    Het geven van een schriftelijke waarschuwing wordt gelijkgesteld met een besluit waarbij een maatregel is

    opgelegd.

  • 3.

    Met het geven van een schriftelijke waarschuwing kan niet worden volstaan, indien in een periode van 2 jaar

    voorafgaand aan de gedraging reeds een dergelijke waarschuwing is uitgegaan.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop

    het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze

    periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. Bij de

    hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm / grondslag.

  • 2.

    Bij een aanvraag wordt de maatregel met ingang van de ingangsdatum van de uitkering opgelegd.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, voor zover de betaling van

    de bijstand is opgeschort in de zin van artikel 54, lid 1, van de WWB.

  • 4.

    De maatregel kan niet eerder ingaan dan de datum waarop de maatregelwaardige gedraging zich heeft

    voorgedaan.

Artikel 9. Samenloop van gedragingen

Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1, van de verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Hoofdstuk 2. Maatregelen

§ 2.1 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Wet werk en bijstand

Artikel 10. Indeling in categorieën bij geen of onvoldoende medewerking aan re-integratieverplichtingen

Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van de

artikelen 9, 9a, 44a, 55 en/of 57 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

    het zich niet of niet tijdig als werkzoekende laten registreren bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten

    verlengen van die registratie.

  • b.

    Tweede categorie:

    1º het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot (arbeids)-

    participatie anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering;

    2º het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een

    aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    3º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele

    werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de WWB (participatieplaats) alsmede andere vormen van

    sociaal activering;

    4º het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van

    artikel 9, lid1, sub c, van de WWB;

    5º het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 57 van de WWB;

    6º het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • c.

    Derde categorie:

    1º het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak

    als bedoeld in artikel 44a van de WWB;

    2º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht

    op arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, en artikel 10, lid 1, van de WWB waaronder het niet

    tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd, voor zover het geen participatiebaan in de zin van artikel

    10a van de WWB betreft alsmede andere vormen van sociaal activering;

    3º het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het

    aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;

    4º andere gedragingen die de (arbeids)participatie belemmeren;

    5º intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van

    artikel 9a, lid 1, van de WWB is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de

    opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, van de WWB niet worden nagekomen;

    6º het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de WWB, zoals

    het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling.

  • d.

    Vierde categorie:

    1º het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid;

    2º het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

§ 2.2 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Wet IOAW / IOAZ

Artikel 11. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van hoofdstuk III

van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

    het zich niet of niet tijdig als werkzoekende geregistreerd staan bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten

    verlengen van die registratie.

  • b.

    Tweede categorie:

    1º het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot (arbeids)-partcipatie anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering;

    2º het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met (arbeids)participatie op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    3º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 38a van de Wet IOAW / IOAZ alsmede andere vormen van sociaal activering;

    4º het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 37, lid 1, sub f, van de Wet IOAW / IOAZ;

    5º het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • c.

    Derde categorie:

    1º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e van de Wet IOAW / IOAZ waaronder het niet tijdig verschijnen op een aangeven plaats en tijd, voor zover het geen participatiebaan in de zin van artikel 38a van

    de Wet IOAW / IOAZ betreft alsmede andere vormen van sociale activering;

    2º het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;

    3º andere gedragingen die de (arbeids)participatie belemmeren;

    4º intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 38, lid 1, van de Wet IOAW / IOAZ is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e, van de Wet IOAW / IOAZ niet worden

    nagekomen.

  • d.

    Vierde categorie:

    1º beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

    2º beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voorzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

    3º het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid;

    4º het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

§ 2.3 Standaardmaatregelen

Artikel 12. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een

    verwijtbare gedraging als omschreven in de artikelen 10 en 11 vastgesteld op:

    • a.

      10 % van de bijstandsnorm / grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      30 % van de bijstandsnorm / grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      40 % van de bijstandsnorm / grondslag gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 % van de bijstandsnorm / grondslag gedurende 2 maanden bij gedragingen van de vierde categorie met dien verstande dat bij het niet behouden van de dienstbetrekking of het niet aanvaarden dan wel verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang, de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren of zou hebben kunnen verwerven.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

  • 4.

    Bij volharding in verwijtbare gedrag uit dezelfde of een hogere categorie en voorts nadat twee eerdere maatregelen zijn opgelegd, wordt tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

§ 2.4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, lid 2, van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer een beroep op bijstand moet doen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening bedraagt de maatregel bij periodieke algemene en/of bijzondere

    bijstand:

    • a.

      30 % van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een periode van 3 maanden of korter;

    • b.

      30 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij een periode van 4 t/m 6 maanden;

    • c.

      30 % van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden bij een periode van 7 t/m 12 maanden;

    • d.

      30 % van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden bij een periode van 13 t/m 24 maanden;

    • e.

      30 % van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden bij een periode van 25 t/m 36 maanden;

    • f.

      30 % van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden bij een periode langer dan 36 maanden;

    • g.

      100 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid met dien verstande dat bij het niet behouden van arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarinbelanghebbende inkomen heeft verloren;

  • 3.

    Onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening bedraagt de maatregel bij incidentele bijzondere bijstand het bedrag waarop recht zou bestaan bij geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid alsmede geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van een voorliggende voorziening.

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers in samenhang met het niet dan wel onvoldoende nakomen van de uit de wet voortvloeiende verplichtingen, wordt onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening als verzwarende omstandigheid de duur van de maatregel als bedoeld in de artikelen 12 en 13 verdubbeld.

Hoofdstuk 3. Handhaving

Artikel 15. Fraudepreventie

  • 1.

    Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college belanghebbenden informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand of een inkomensvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2.

    Ter controle van de aanvraag wordt onder meer gebruik gemaakt van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.

Artikel 16. Controle

  • 1.

    Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand of de inkomensvoorziening en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen alsmede de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht

    op bijstand of een inkomensvoorziening.

  • 2.

    Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen alsmede de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.

Artikel 17. Opleggen van een boete / aangifte bij het Openbaar Ministerie

Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand of een inkomensvoorziening legt het college aan belanghebbende een boete op dan wel doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie conform hetgeen hierover bij wet is bepaald, onverminderd de terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening.

Artikel 18. Verrekening boete bij recidive

  • 1.

    Behoudens in geval van dringende redenen wordt bij recidive als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand de bestuurlijke boete gedurende de maximaal wettelijk toegestane periode van drie maanden zonder inachtneming van de beslagvrije voet verrekend. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening

    waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2.

    Lid 1 is eveneens van toepassing op de verrekening van eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de bestuurlijke boete die bij recidive is opgelegd, die eerdere boetes nog niet zijn betaald.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 19. Beleid

Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belang- hebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ”Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013”.

Artikel 22. Ingangsdatum

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 23.

De ”Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012”, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011, de ”Maatregelenverordening IOAW /IOAZ 2010” alsmede de ”Handhavingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010”, beide vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2010, vervallen op 1 januari 2013.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2012.

De griffier, De voorzitter,