Organisatie | Bergen op Zoom |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013 |
Citeertitel | Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Deze verordening vervangt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012, de Maatregelenverordening IOAW/OIAZ 2010, Handhavingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 02-01-2015 | nieuwe regeling | 19-12-2012 Bergen op Zoomse Bode, d.d. 30 december 2012 | RVB12-0110 |
De raad van de gemeente Bergen op Zoom;
overwegende dat de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012, de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2010 alsmede de Handhavingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010 aanpassing behoeven;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 november 2012, nummer RVB12-0110;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub b, sub h en sub i, alsmede artikel 8a van de Wet werk en bijstand, artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b t/m d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b t/m d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
de Handhavings - en maatregelen verordening inkomens voorzieningen 2013vast te stellen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde
betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont
voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende
nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm, het bedrag aan bijzondere bijstand dan wel op de grondslag.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur
van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en/of het bedrag waarmee
de bijstand of grondslag wordt verlaagd en voor zover van toepassing de reden om af te wijken van een
Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak
De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop
het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze
periode reeds een maatregel is toegepast, wordt de maatregel aansluitend op deze periode opgelegd. Bij de
hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm / grondslag.
Artikel 9. Samenloop van gedragingen
Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, lid 1, van de verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.
§ 2.1 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Wet werk en bijstand
Artikel 10. Indeling in categorieën bij geen of onvoldoende medewerking aan re-integratieverplichtingen
Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van de
artikelen 9, 9a, 44a, 55 en/of 57 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1º het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot (arbeids)-
participatie anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering;
2º het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een
aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
3º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele
werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a van de WWB (participatieplaats) alsmede andere vormen van
4º het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van
artikel 9, lid1, sub c, van de WWB;
5º het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 57 van de WWB;
6º het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
1º het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak
als bedoeld in artikel 44a van de WWB;
2º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht
op arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, en artikel 10, lid 1, van de WWB waaronder het niet
tijdig verschijnen op een aangegeven plaats en tijd, voor zover het geen participatiebaan in de zin van artikel
10a van de WWB betreft alsmede andere vormen van sociaal activering;
3º het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het
aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;
4º andere gedragingen die de (arbeids)participatie belemmeren;
5º intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van
artikel 9a, lid 1, van de WWB is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de
opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub b, van de WWB niet worden nagekomen;
6º het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de WWB, zoals
het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling.
§ 2.2 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de Wet IOAW / IOAZ
Artikel 11. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbende in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van hoofdstuk III
van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1º het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot (arbeids)-partcipatie anders dan het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering;
2º het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met (arbeids)participatie op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
3º het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van de door het college aangeboden onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 38a van de Wet IOAW / IOAZ alsmede andere vormen van sociaal activering;
4º het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 37, lid 1, sub f, van de Wet IOAW / IOAZ;
5º het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
1º het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e van de Wet IOAW / IOAZ waaronder het niet tijdig verschijnen op een aangeven plaats en tijd, voor zover het geen participatiebaan in de zin van artikel 38a van
de Wet IOAW / IOAZ betreft alsmede andere vormen van sociale activering;
2º het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;
3º andere gedragingen die de (arbeids)participatie belemmeren;
4º intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan wie toepassing van artikel 38, lid 1, van de Wet IOAW / IOAZ is gegeven en waarbij uit houding en gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e, van de Wet IOAW / IOAZ niet worden
1º beëindiging van een dienstbetrekking waaraan een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;
2º beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voorzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;
3º het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid;
4º het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 12. De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, lid 2 van de verordening wordt de hoogte en duur van de maatregel die hoort bij een
verwijtbare gedraging als omschreven in de artikelen 10 en 11 vastgesteld op:
100 % van de bijstandsnorm / grondslag gedurende 2 maanden bij gedragingen van de vierde categorie met dien verstande dat bij het niet behouden van de dienstbetrekking of het niet aanvaarden dan wel verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid van geringe omvang, de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarin belanghebbende inkomen heeft verloren of zou hebben kunnen verwerven.
Van het opleggen van een maatregel als bedoeld onder lid 1, onder a, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar na een vorige gedraging waarvoor al een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
§ 2.4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien belanghebbende blijk heeft gegeven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, lid 2, van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer een beroep op bijstand moet doen.
Onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening bedraagt de maatregel bij periodieke algemene en/of bijzondere
100 % van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid waaronder begrepen gesubsidieerde arbeid met dien verstande dat bij het niet behouden van arbeid van geringe omvang de hoogte van de maatregel wordt vastgesteld naar de mate waarinbelanghebbende inkomen heeft verloren;
Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen
Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers in samenhang met het niet dan wel onvoldoende nakomen van de uit de wet voortvloeiende verplichtingen, wordt onverminderd artikel 2, lid 2, van de verordening als verzwarende omstandigheid de duur van de maatregel als bedoeld in de artikelen 12 en 13 verdubbeld.
Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand of de inkomensvoorziening en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen alsmede de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht
Het college doet onderzoek naar de reden van de beëindiging van de bijstand of de inkomensvoorziening en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de verstrekte voorzieningen alsmede de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
Artikel 17. Opleggen van een boete / aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van invloed zijn of kunnen zijn op het recht op bijstand of een inkomensvoorziening legt het college aan belanghebbende een boete op dan wel doet het college aangifte bij het Openbaar Ministerie conform hetgeen hierover bij wet is bepaald, onverminderd de terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening.
Artikel 18. Verrekening boete bij recidive
Behoudens in geval van dringende redenen wordt bij recidive als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand de bestuurlijke boete gedurende de maximaal wettelijk toegestane periode van drie maanden zonder inachtneming van de beslagvrije voet verrekend. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening
Door of namens het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van belang- hebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze verordening kan worden aangehaald als ”Handhavings- en maatregelenverordening inkomensvoorzieningen 2013”.
De ”Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2012”, vastgesteld in de openbare vergadering van 22 december 2011, de ”Maatregelenverordening IOAW /IOAZ 2010” alsmede de ”Handhavingsverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010”, beide vastgesteld in de openbare vergadering van 4 februari 2010, vervallen op 1 januari 2013.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2012.