Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enkhuizen

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnkhuizen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013
CiteertitelVerordening WMO 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpgehandicapten, zorg, WMO, hulp,

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artikel 147, lid 1
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 5
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2015Nieuwe regeling

04-12-2012

De Drom, 19-12-2012

2012072

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Enkhuizen 2013

De raad van de gemeente Enkhuizen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 oktober 2012, nummer: 2012072; gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

b e s l u i t :

vast te stellen: VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE ENKHUIZEN 2013

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

  • d.

    aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

  • e.

    gesprek: Het eerste contact na een aanmelding waarin met de belanghebbende zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het eigen netwerk van belanghebbende dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen;

  • f.

    aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

  • g.

    belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen;

  • h.

    psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

  • i.

    algemene voorziening: Een voorliggende voorziening die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure te verkrijgen of te gebruiken is, ook al is deze voorziening niet bestemd voor, noch te gebruiken door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet;

  • j.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • k.

    collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt;

  • l.

    voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft;

  • m.

    wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • n.

    individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt;

  • o.

    gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd;

  • p.

    voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

  • q.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • r.

    financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat;

  • s.

    mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt;

  • t.

    eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen van toepassing zijn;

  • u.

    International Classification of Functioning, Disability and Health: een door de Wereldgezondheidsorganisatie vastgesteld uniform begrippenkader dat gehanteerd wordt als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen ofwel te typeren;

HOOFDSTUK 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE
Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben en te onderhouden met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN
Artikel 3. De aanmelding

De belanghebbende, die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, meldt zich schriftelijk, telefonisch, elektronisch of mondeling aan bij het college.

Artikel 4. Het gesprek
  • 1.

    Na de aanmelding wordt met de belanghebbende een afspraak gemaakt voor een gesprek indien:

    • a.

      de aanmelding afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder in aanmerking is gekomen voor een individuele voorziening;

    • b.

      de aanmelding afkomstig is van een belanghebbende waarvan de situatie reeds bekend is maar bij wie sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

  • 3.

    Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functioning, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 4.

    Indien bij de aanmelding wordt aangegeven dat de belanghebbende belemmeringen ondervindt bij het ontvangen van de mantelzorg dan wordt het gesprek zo mogelijk met de belanghebbende en de mantelzorger gevoerd.

  • 5.

    De belanghebbende kan zich ter behartiging van zijn belangen laten bijstaan met inachtneming van het gestelde in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5. Het verslag
  • 1.

    Het gesprek wordt afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag worden als bijlage aan het verslag toegevoegd. Een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 6 lid 2 dienen.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING
Artikel 6. De aanvraag
  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden.

  • 2.

    Als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, wordt dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN
PARAGRAAF 1. ALGEMENE REGELS
Artikel 7. Het maken van een afweging
  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Alle algemene, voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

  • 3.

    Het college onderzoekt in een nazorgonderzoek of het gewenste resultaat is bereikt.

PARAGRAAF 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN
Artikel 8. Een schoon en leefbaar huis
  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 9. Wonen in een geschikt huis
  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag van € 6000,- te boven gaat.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 11. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn de zorg over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in de vorige leden genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 5.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13. Zich verplaatsen in en om de woning
  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig te kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten
  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING; EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
PARAGRAAF 1. VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN
Artikel 16. Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

PARAGRAAF 2. VERSTREKKING IN NATURA
Artikel 17. Inhoud beschikking

Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    welke de te treffen voorziening is;

  • b.

    wat de duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening in natura verstrekt wordt;

  • d.

    of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

  • e.

    of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage.

PARAGRAAF 3. VERSTREKKING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 18. Overwegende bezwaren

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren op grond waarvan er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 19. Inhoud beschikking

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

  • b.

    wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen;

  • c.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is;

  • d.

    welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget;

  • e.

    of er sprake is van een te betalen eigen bijdrage.

PARAGRAAF 4. VERSTREKKING ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING
Artikel 20. Inhoud beschikking

Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

  • a.

    voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

  • b.

    wat de duur van de verstrekking is;

  • c.

    of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

  • d.

    wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

  • e.

    of er sprake is van een te betalen eigen aandeel.

PARAGRAAF 5. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 21. Eigen bijdrage en eigen aandeel
  • 1.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening is de belanghebbende een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      wonen in een geschikt huis;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2.

    Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen regels vast over de eigen bijdrage en het eigen aandeel en stelt de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast.

  • 3.

    De omvang van de eigen bedragen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel is gekoppeld aan de bedragen als vermeld in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur). Indien de bedragen in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur) worden gewijzigd, worden de bedragen in dit artikel geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.

HOOFDSTUK 7. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 22. Beslistermijn
  • 1.

    De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt, met uitzondering van het bepaalde in lid 2, voor alle voorzieningen: maximaal 8 weken.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 bedraagt deze termijn als het gaat om voorzieningen waar voor bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden: maximaal 26 weken.

Artikel 23. Beperkingen
  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

    • b.

      de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Enkhuizen;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • d.

      voor zover het een aanvraag betreft voor een voorziening die al eerder in het kader van enig wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en waarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Van toekenning kan wel sprake zijn als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of als belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten.

    • e.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • f.

      voor zover aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

Artikel 24. Advisering
  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de sociaal medische situatie van belanghebbende niet of niet voldoende door het college zelf kan worden beoordeeld;

    • b.

      het college dat wenselijk vindt.

  • 3.

    Belanghebbende wordt op de hoogte gesteld als het college aan een adviesinstantie om advies vraagt.

Artikel 25. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 26. Intrekking
  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 27. Terugvordering
  • 1.

    Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan de waarde van de verstrekte voorziening in natura, een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN
Artikel 28. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 30. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 31. Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2.

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen 2007 wordt met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken.

Artikel 32. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Wmo 2013”.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Enkhuizen in zijn openbare vergadering van 4 december 2012.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

H.C. Lankman J.G.A. Baas

Nota-toelichting  

ALGEMENE TOELICHTING

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in samenwerking met de CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden het project “De Kanteling” in het leven geroepen. Dit is een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”. De VNG heeft in het kader van “De Kanteling” een modelverordening ontwikkeld. Deze modelverordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze modelverordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep. De gemeentelijke verordening is gebaseerd op de modelverordening.

In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn1 situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen. Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen.

In deze verordening ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Ten slotte zijn een aantal algemene soms procedurele regels opgenomen.

1 Overal waar in de tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

 

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Enkhuizen 2012

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Wet

Waar staat wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

b. College

Waar staat college wordt bedoeld het college van burgemeester en wethouders.

c. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de begripsomschrijving zoals in de verordening is opgenomen.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is belanghebbenden in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

d. Aanmelding

In het kader van ‘De Kanteling’ wordt in eerste instantie niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding voor een gesprek. Dit kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. De aanmelding is dus nog geen aanvraag in de zin van de wet voor een individuele voorziening maar een mededeling aan het college dat belanghebbende belemmeringen ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Na de aanmelding zal een afspraak gemaakt worden met de belanghebbende voor een gesprek.

e. Het gesprek

Het gesprek is niet het onderzoek naar een te verstrekken voorziening, maar een onderzoek naar de totale situatie van de belanghebbende. In het gesprek worden de belemmeringen die de belanghebbende ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is geïnventariseerd. Ook de belemmeringen die de eventuele mantelzorgers ondervinden bij de zorg voor de belanghebbende worden in het gesprek meegenomen. Daarnaast wordt geïnventariseerd wat de belanghebbende zelf nog kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van de belanghebbende, wat de behoeften daarbij zijn en welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen. Hiermee ontstaat een basis voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Indien mogelijk wordt met deze oplossingen het resultaat bereikt. Voor zover het resultaat niet in het gesprek bereikt kan worden, kan een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag voor een (individuele) voorziening. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zou het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren.

f. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van de belanghebbende volstrekt helder is en de belanghebbende bekend is bij de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij de vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een bekende belanghebbende een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.

g. Belanghebbende

Er is bewust voor gekozen om onder belanghebbende alleen te verstaan de persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Het is dan ook de belanghebbende die een aanvraag kan indienen om in aanmerking te komen voor een (individuele) voorziening. Omdat in de wet wordt gesproken over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht is er voor gekozen om de belemmeringen, die mantelzorgers ondervinden bij het uitvoeren van de mantelzorg aan belanghebbende, mee te nemen bij de inventarisatie van de totale situatie van de belanghebbende in het gesprek. Daarnaast zijn er algemene en collectieve voorzieningen ontwikkeld door de gemeente ter compensatie van de belemmeringen die de mantelzorger ondervindt bij het uitvoeren van de mantelzorg.

h. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft dit begrip, volgens de parlementaire behandeling, een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

i. Algemene voorziening

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners maar door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Denk hierbij aan de maaltijdvoorziening en kinderopvang. Een algemene voorziening is dus geen individuele voorziening en de regels van de Wmo, zoals die rond de eigen bijdrage en eigen aandeel, gelden niet.

j. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad van Beroep heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een product die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

k. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Het cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

l. Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen zijn. Voorliggende voorzieningen gaan voor individuele voorzieningen zoals bedoeld in lid 14.

m. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen die in wet- en regelgeving is vastgelegd en op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang en de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.

n. Individuele voorziening

Een individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond de eigen bijdrage en eigen aandeel.

o. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

p. Voorziening in natura

Dit artikel behoeft geen toelichting.

q. Persoonsgebonden budget

Dit artikel behoeft geen toelichting.

r. Financiële tegemoetkoming

In dit geval wordt een voorziening verstrekt in de vorm van een forfaitair geldbedrag. Dit is een geldbedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.

s. Mantelzorger

Er is voor het begrip mantelzorger aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b. Hierin staat dat het gaat om langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende maar door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

t. Eigen bijdrage of eigen aandeel

De eigen bijdrage of eigen aandeel is inkomensafhankelijk en zal maandelijks door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) worden geïnd. De belanghebbende betaalt slechts één keer de voor hem maximale eigen bijdrage of eigen aandeel. Dit betekent dat bij een tweede voorziening niet nogmaals een eigen bijdrage of eigen aandeel kan worden gevraagd, tenzij de eigen bijdrage of eigen aandeel niet volledig is benut bij de eerste voorziening. Het kan voorkomen dat de belanghebbende een dusdanig hoge eigen bijdrage of eigen aandeel kan betalen dat hij de voorziening uiteindelijk volledig zelf bekostigt.

u. International Classification of Functioning, Disability and Health

De ICF wordt gebruikt als uitgangspunt bij het gesprek en bij de beoordeling van de behoefte aan individuele voorzieningen.

 

HOOFDSTUK 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

 

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit acht te bereiken resultaten afgeleid:

a. een schoon en leefbaar huis;

b. wonen in een geschikt huis;

c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f. zich verplaatsen in en om de woning;

g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad van Beroep spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2008. Zie hiervoor de toelichting van artikel 1 lid 3.

 

HOOFDSTUK 3. HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3. De aanmelding

Er is gekozen voor een scheiding tussen de aanmelding inclusief het gesprek en de aanvraag. Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing vóór dat een aanvraag

wordt ingediend. Daarbij moeten de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd en beoordeeld zijn op grond van de Wmo

De aanmelding en het gesprek leiden niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te volgen. Daarom kan een aanmelding, naast schriftelijk of digitaal, ook mondeling of telefonisch worden gedaan. Als een aanmelding mondeling of telefonisch is gedaan wordt, voor zover mogelijk, direct een afspraak gemaakt voor een gesprek. Indien de aanmelding schriftelijk of digitaal is gedaan wordt zo snel mogelijk een afspraak gemaakt voor het gesprek. Een aanmelding geeft aan dat de belanghebbende een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. De extra stap van het gesprek kan mogelijk leiden tot tijdwinst.

 

Artikel 4. Het gesprek

Lid 1 van dit artikel bepaalt in welke situaties een afspraak voor een gesprek gemaakt wordt. Ten eerste is dat als iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening. Ten tweede als iemand zich niet voor het eerst meldt maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen. Ten slotte in de gevallen dat de belanghebbende of het college daarom verzoekt. Dit uitgangspunt wordt in lid 2 van dit artikel terzijde gezet als belanghebbende aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Tijdens het gesprek wordt een complete inventarisatie gemaakt van de situatie van de belanghebbende. Hierbij gaat het om:

  • -

    de beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie;

  • -

    de mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft;

  • -

    de onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen;

  • -

    de resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen;

  • -

    hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen;

  • -

    de mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken en;

  • -

    de mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren.

Het gesprek wordt gevoerd door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is. Deze persoon heeft kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen wat onmisbaar is voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden. Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd

punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Lid 3 geeft aan dat het ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is de ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden.

Lid 4 bepaalt dat als bij de aanmelding wordt aangegeven dat de belanghebbende belemmeringen ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg, het gesprek zo mogelijk met de belanghebbende en de mantelzorger wordt gevoerd. De reden om de mantelzorger bij het gesprek aanwezig te laten zijn is om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de situatie van de belanghebbende en de mantelzorger.

Artikel 5. Het verslag.

Artikel 5 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

 

HOOFDSTUK 4. DE AANVRAAG VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 6. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk of elektronisch moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Awb die bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, ingevuld en ondertekend, of het ondertekende verslag, beiden voorzien van alle benodigde bijlagen, bij de gemeente is

binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie verstrekt wordt aan de belanghebbende, bijvoorbeeld tijdens het gesprek of in de ontvangstbevestiging na een aanvraag.

Lid 2 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden. Deze manier van het doen van een aanvraag is in het leven geroepen om de aanvraagprocedure op dat vlak te vereenvoudigen. Het voorkomt immers dat de belanghebbende na het gesprek een aanvraagformulier moet invullen als blijkt dat een aanvraag gedaan moet worden voor een individuele voorziening.

 

HOOFDSTUK 5. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Algemeen

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle acht te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

Artikel 7. Het maken van een afweging

In lid 1 van artikel 7 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek als uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Lid 2 bepaalt dat alle algemene, (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke algemene, voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

Artikel 8. Een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 van artikel 8 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. In artikel 23 lid 2 sub e is vastgesteld dat geen voorziening wordt verstrekt indien deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden.

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Het aantal benodigde uren voor het schoon en leefbaar maken en houden van de woning zal bepaald worden via een bepaald normenschema. Hierover stelt het college nadere (beleids)regels vast.

Lid 3 van artikel 8 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt in principe rekening gehouden met alle huisgenoten uit de leefeenheid. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waar onder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt voor de in artikel 7 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Artikel 9. Een geschikte woning

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen. Dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2 bepaalt dat een individuele voorziening getroffen kan worden ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die

gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de belanghebbende.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Lid 3 regelt het primaat van verhuizen. Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) en/of goedkopere oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag van € 6000,- te boven gaat. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat belanghebbenden waarbij het gaat om een relatief kleine (goedkope) woningaanpassing de plicht opgelegd krijgen om te verhuizen.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 van artikel 10 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij moet rekening gehouden worden met medisch geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het, met behulp van een vrijwilliger of anderszins, zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet per se door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar de

gezinssamenstelling, de kosten en de concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 11. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Op grond van lid 1 moet iedereen kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie. De wijze waarop de ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door de belanghebbende en de gemeente te kiezen oplossing. Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet per se via het samen kopen van kleding. Het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2 van dit artikel geeft aan dat schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen, namelijk met de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder de te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden of als er sprake is van gebruikelijke zorg, zal op basis van lid 3 en 4 geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 12. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 van artikel 12 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan onder andere kinderopvang, gastouders en oppasgrootouders.

Voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Ook kan het zijn dat er sprake is van een huisgenoot die de gebruikelijke zorg kan verlenen, denk aan de andere ouder of een oudere broer of zus. Er zal dus altijd op grond van lid 3, 4 en 5 eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 13. Zich verplaatsen in en om de woning

Het te bereiken resultaat genoemd in lid 1 van artikel 13 betekent dat de belanghebbende zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat namelijk het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen. Het doel is dat men zich in de normale ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen maar dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

In principe zal op grond van lid 2 een hulpmiddel (meestal een rolstoel) voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen de (ooit) zijn verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf zijn aangeschaft.

De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder. Deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Bij incidenteel gebruik van een rolstoel kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots of in de gemeente aanwezige rolstoelpool, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen. Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 bepaalt dat een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom kan een rolstoelpool een

oplossing bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van kan zijn zal op grond van lid 4 geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 14. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat genoemd in lid 1 dat de belanghebbende zich met één of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken zoals de Wia. Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet-gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om het resultaat te bereiken dat je jezelf met één of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen, een breed scala van verplaatsingen betreffen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten de directe woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wel gaat het om de verplaatsingen die nodig zijn voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), om op bezoek te gaan, om naar artsen, paramedici, specialisten te gaan voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool genoemd in lid 3 een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende uitgangspunt zijn voor de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 15. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Het te bereiken resultaat genoemd in lid 1 ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, het bezoeken van bijeenkomsten of kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 14 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 14 het vervoersprobleem opgelost worden. Dit staat in lid 2 van dit artikel.

Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er op grond van lid 3 en 4 geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

 

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

PARAGRAAF 1. VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN

Artikel 16. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkoming kan niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

PARAGRAAF 2. VERSTREKKING IN NATURA

Artikel 17. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is dus voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld. Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden. Als er een eigen bijdrage opgelegd wordt, wordt ook dit in de beschikking opgenomen. Het betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage verschuldigd is. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

PARAGRAAF 3. VERSTREKKING ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 18. Overwegende bezwaren

Het college kan overwegende bezwaren hebben tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget. Indien al van te voren is aan te geven in welke situaties dat het geval kan zijn, worden deze situaties vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente. Het kan

bijvoorbeeld zijn dat de belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan het een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan, als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop, een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Het besluit van het college om geen persoonsgebonden budget te verstrekken moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn.

Artikel 19. Inhoud beschikking

Artikel 19 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootmobiel maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen. Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Daarnaast moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht. Daarnaast wordt in de beschikking vermeld of er sprake is van het heffen van een eigen bijdrage, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

PARAGRAAF 4. VERSTREKKING VAN EEN FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 20. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit ook in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal een herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

PARAGRAAF 5. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 21. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat de belanghebbende, voor de individuele voorzieningen die verstrekt worden om één van de acht resultaten te bereiken, een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is. Een wettelijke uitzondering hierop is de rolstoel. Voor deze voorziening kan (nog) geen eigen bijdrage of eigen aandeel worden gevraagd. Zoals al is genoemd bij de toelichting op de voorgaande artikelen berekent het CAK de hoogte van de eigen bijdrage. Het is aan de gemeente of zij het eigen aandeel zelf

berekent, waarbij rekening gehouden moet worden met de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen, of dit overlaat aan het CAK.

Lid 2 bepaalt dat het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente regels vastlegt over de eigen bijdrage en het eigen aandeel en daarbij vaststelt wat de hoogte is van de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Daarbij is de hoogte van de eigen bijdragen gelijk aan de bedragen die vermeld staan in artikel 4 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur).

Indien de bedragen die hierin staan wijzigen, bijvoorbeeld door indexatie, worden de bedragen in dit artikel ook automatisch gewijzigd (lid 3). Dit betekent dat de hoogte van de eigen bijdragen niet bij iedere wijziging (meestal jaarlijks) vastgesteld hoeven te worden door het college.

 

HOOFDSTUK 7. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 22. Beslistermijn

De Awb regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. De raad heeft de mogelijkheid om in de verordening afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om deze redenen is de beslistermijn voor voorzieningen waarvoor bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden vastgesteld op 26 weken.

Artikel 23. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a bepaalt dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering namelijk de hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 2 betreft een opsomming van situaties waarbij geen voorziening wordt toegekend. Sub a tot en met c van dit lid behoeven geen toelichting.

Sub d bepaalt dat geen voorziening wordt toegekend voor zover het een aanvraag betreft voor een voorziening die al eerder op grond van een (andere) wettelijke bepaling of regeling is verstrekt. Daarbij wordt gekeken of de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Van toekenning kan wel sprake zijn als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of als belanghebbende geheel of

gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten. Hierbij moet rekening gehouden worden met een eventuele vergoeding op grond van een door de belanghebbende of de gemeente afgesloten verzekering.

Indien de gevraagde voorzieningen betrekking hebben op een woning die groter of luxer is dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw zal deze op grond van sub e niet worden toegekend. Dit betekent dat de belanghebbende voor de ruimtes in de woning die boven het niveau voor sociale woningbouw uitkomen zelf maatregelen dient te treffen.

Sub f ten slotte regelt de uitsluiting van een voorziening voor zover aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd. Indien er wel sprake is van aantoonbare meerkosten kan voor deze meerkosten wel een voorziening getroffen worden. Denk bijvoorbeeld aan een keuken die vanwege veroudering vernieuwd moet worden en vanwege rolstoelgebruik direct hierop aangepast wordt. Het wil niet per definitie betekenen dat deze aangepaste keuken duurder is dan een gewone keuken.

Artikel 24. Advisering

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 24 lid 1 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft. Het college kan allereerst iemand oproepen om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. De tweede mogelijkheid biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de International classification of functions, disability and health (ICF) terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is. In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2 geeft de situatie weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden. Dit zal doorgaans alleen het geval zijn indien de sociaal medische situatie van de belanghebbende daarvoor aanleiding geeft.

Artikel 25. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid. Voor andere situaties mag de gemeente op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Veelal zal deze bepaling in de beschikking worden herhaald, wat de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Artikel 26. Intrekking

Dit artikel bepaalt dat een besluit, genomen op basis van deze verordening, in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er op grond van lid 2 de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 27. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook worden teruggevorderd, als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 28. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid op dit onderwerp niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 29. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd bedragen aan te passen. Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 30. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Er is gekozen om de verordening elke vier jaar te evalueren. De evaluatie van het beleid met betrekking tot de verordening, besluit en beleidsregels loopt op deze wijze gelijk met de evaluatie en vaststelling van het vierjaarlijkse beleidsplan Wmo.

Artikel 31. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 32. Citeertitel

Dit artikel regelt ten slotte hoe deze verordening geciteerd wordt.