Organisatie | Landerd |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening reïntegratie Wet werk en bijstand 2013 |
Citeertitel | Verordening re-integratie Wet werk en bijstand 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Verordening re-integratie Wet werk en bijstand 2012
Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2012 | 28-02-2015 | Wijziging | 13-12-2012 Arena, 21 december 2012 | Onbekend |
De raad van de gemeente Landerd;
Gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 16 oktober 2012
Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,
Overwegende, dat het noodzakelijk is het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling van belanghebbenden bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de Wet werk en bijstand te regelen,
Artikel 2 Bevoegdheid van burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het nemen van besluiten over de aanvragen op grond van artikel 7 van de wet met inachtneming van bepalingen van deze verordening.
Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in het arbeidsproces binnen een redelijke termijn.
Artikel 8 Algemene bepalingen over de voorzieningen
Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 14, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:
d, de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;
e, de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;
f, het vragen van een eigen bijdrage
g, overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van
Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de
Artikel 14 Voorzieningen gericht op nazorg
Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.
In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:
Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Bij niet- of niet-behoorlijke nakoming van bij of krachtens deze verordening gegeven bepalingen, alsmede bij het opzettelijk verstrekken of doen verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens, kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot herziening van het besluit.
Artikel 18 Terugvordering en verhaal van kosten op de belanghebbende
Indien de belanghebbende de verplichtingen op grond van deze verordening en de met hem gesloten trajectovereenkomst verwijtbaar niet of onvoldoende nakomt, dan vordert de gemeente het voorgefinancierde gedeelte van de trajectkosten geheel of gedeeltelijk van de belanghebbende terug. De mate van terugvordering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Geen terugvordering vindt plaats als alle verwijtbaarheid ontbreekt.
De gemeente biedt een terugbetalingsregeling in termijnen aan. De gemeente zal eventuele kosten voor invordering verhalen op de belanghebbende.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de raad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk
Aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe verordening is de inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets. Deze wet is de uitwerking van de afspraak in het Begrotingsakkoord 2013 dat de huishoudinkomenstoets, die per 1 januari 2012 in de WWB was ingevoerd, weer wordt afgeschaft. In de WWB werd daarbij de toets op het inkomen van de partner vervangen door een toets op gezinsniveau (huishoudinkomen).
Bovenstaande wijziging is reden geweest om de reïntegratieverordening wet werk en bijstand 2012 (vastgesteld op 26 januari 2012) daar waar nodig te actualiseren.
De ontwikkelingen in het participatiebudget (W-deel) maken het noodzakelijk om de reintegratieactiviteiten tot een minimum te beperken. Uitgangspunt is dat zonder inzet van financiële middelen wordt getracht belanghebbenden te activeren.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.
In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.
Artikel 2 Bevoegdheid van burgemeester en wethouders
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het college wenst, gelet op de ontwikkeling van het participatiebudget uitdrukkelijk geen activiteiten/trajecten te financieren voor personen die een voldoende uitgangspositie op de arbeidsmarkt hebben en/of personen die leven in een gezinssituatie waar een gezinsinkomen aanwezig is hoger dan de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. Met name in de uitvoering komt tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en het beleidsplan.
Ter bepaling of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4 en om eventueel een eigen bijdrage te kunnen vaststellen als bedoeld in artikel 8, dienen burgemeester en wethouders te beschikken over de daartoe benodigde gegevens. Tevens is het vaststellen van het moment van de aanvraag en daarom de schriftelijke vastlegging daarvan van belang voor de juiste toepassing van het subsidieplafond.
Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering bijvoorbeeld, ANW-ers, kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
Artikel 7 Plafond reïntegratiebudget
De college kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Zie ook artikel 3.Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat de belanghebbende gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Tezamen met artikel 6 en artikel 18 vormt dit artikel de vertaling van het beleidsuitgangspunt dat deelname aan trajecten wel vrijwillig is, doch afhankelijk van de zwaarte van het traject, niet vrijblijvend. Bij een hogere inzet van de gemeente kunnen aan de inzet van de belanghebbende zwaardere eisen worden gesteld. Dit komt tot uitdrukking in een terugvorderbaarheid bij verwijtbaar afbreken van de duurdere trajecten. Indien bijzondere inspanning van de gemeente wordt verlangd (de dure maatwerktrajecten), dan staat daartegenover bovendien een eigen bijdrage naar draagkracht. De wetgeving kent geen algemeen instrumentarium om dit te bewerkstelligen. Dit instrumentarium wordt daarom in privaatrechtelijke overeenkomsten vastgelegd. De belanghebbende raakt pas gebonden door zijn eigen instemming.
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Over de praktische invulling van de werkstage is veel waardevolle informatie opgenomen in het boekje Work first! (2): Van model naar praktijk van StimulanSZ. Hierin wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de arbeidsrechtelijke aspecten van werkstages.
Het eerste lid van artikel 10 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van drie tot zes maanden.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet reïntegratie, maar participatie voorop.
Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij.
Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid is daarom de zinsnede “als onderdeel van een reïntegratietraject” toegevoegd. In het tweede lid, geeft een omschrijving geeft van het begrip ‘sociale activering’. Bij sociale activering als reïntegratieinstrument kunnen ook bepalingen opgenomen worden over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het derde lid. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de belanghebbende op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een gemaximeerde activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
De gemeente mag haar premiebeleid afstemmen op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. De gemeente mag ook besluiten bepaalde activiteiten in het geheel niet te premieren. Tenslotte mag de gemeente de premie afhankelijk maken van doelgroepen, zoals arbeidsgehandicapten, ouderen, jongeren, afstand tot de arbeidsmarkt etc.
De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk (€ 25,00 per week, met een maximum van € 800,00 per jaar). Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in hoogte.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen Er is een aparte premieverordening opgesteld, omdat het overzicht op deze verordening in het gedrang komt wanneer allerlei bepalingen over doelgroepen, criteria en de hoogte van de subsidies zouden worden opgenomen.
Artikel 14 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg alleen geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid.
In 2009 heeft de gemeenteraad de verordening Werkleeraanbod WIJ vastgesteld. Daarmee is voldaan aan de wettelijke opdracht om, middels een verordening, regels te stellen over de inhoud van het werkleeraanbod. Door het intrekken van de WIJ is daarmee van rechtswege tevens de verordening Werkleeraanbod WIJ komen te vervallen. De verordening Werkleeraanbod WIJ heeft een andere inhoud dan de Re-integratieverordening WWB. Enerzijds is dit veroorzaakt door het afdwingbare recht op ondersteuning middels een werkleeraanbod, anderzijds door de beperking van het aantal ‘incentives’ dat gemeenten konden verstrekken aan jongeren die gingen werken. Daarnaast is in veel verordeningen Werkleeraanbod WIJ het beleid m.b.t. de arbeidsinschakeling van jongeren opgenomen., of verwezen naar een beleidsnota van de raad of het college waarin dit was opgenomen.
Bij een beleidsarme overgang moet minimaal worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren bij de volgende ‘incentives’: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is met artikel 14a van deze verordening beoogd. Verwezen is naar artikel 31, vijfde lid WWB. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.
Artikel 15 Onvoorziene omstandigheden
Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden
Dit artikel maakt het mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Artikel 18 Terugvordering en verhaal van kosten op de belanghebbende
Dit is het sluitstuk van het beginsel “vrijwillig maar niet vrijblijvend”. Blijft de medewerking verwijtbaar uit, dan komt bij het intensieve en bij het bijzondere traject de mogelijkheid van terugvordering in beeld.
Bij het oriënterende traject is gekozen voor een grotere mate van vrijblijvendheid en bestaat geen terugvorderingsmogelijkheid. Voor deze trajecten wordt een doorslaggevendere rol toegekend aan de wensen van de belanghebbende. Het open en uitnodigende karakter (zonder drempels op te werpen) weegt zwaarder dan de relatief geringe geldelijke investering die de gemeente doet.