Organisatie | Achtkarspelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Kinderopvangverordening De Wâlden |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2013 | Onbekend | 13-12-2012 Onbekend | Onbekend |
Kinderopvangverordening De Wâlden
Dienst Werk en Inkomen “De Wâlden”
de Raad van de gemeente Achtkarspelen;
gelet op het bepaalde in artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;
Hoofdstuk 5 Verlenen van de tegemoetkoming
Artikel 5. Het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming
Het besluit tot toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
Artikel 6 Weigeringsgrond bij sociaal medische indicatie
1.Het college weigert een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie indien de ouder al een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen op grond van de wettelijke doelgroepbepaling.
1.Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Achtkarspelen op
1.De Raad voornoemd,
1.de Raadsgriffier, de Voorzitter,
1.mr. R. van der Heide P. Adema
1.Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang duiden we aan met de term 'tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)'. Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht. De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb stelt regels over subsidies. Dit hoofdstuk is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
1.De meeste gemeenten beschikken over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemene subsidieverordening en, meer in het bijzonder, of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. In dit geval is de algemene subsidieverordening niet altijd van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.
1.De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
1.De sociaal medische indicatie zou worden opgenomen als wettelijke doelgroep (artikel 23 in de wet). Tot op heden heeft het Rijk dit nog niet gedaan en mogen wij als gemeente zelf invulling aan dit begrip geven en eigen regels stellen over de tegemoetkoming aan deze groep.
1.Artikel 2 Recht op een tegemoetkoming
1.Alleen de omschreven twee doelgroepen hebben recht op een tegemoetkoming; wettelijke doelgroep en de sociaal medisch geïndiceerde. Valt de aanvrager niet onder één van deze groepen? Dan bestaat geen recht op de tegemoetkoming (zie ook artikel 6 van de verordening).
1.Artikel 3 Hoogte van de tegemoetkoming
1.Lid 1 spreekt voor zich. In lid 2 is de hoogte van de eigen bijdrage voor sociaal medisch geïndiceerde genoemd. De gemeentelijke bijdrage voor deze groep is niet wettelijk vastgesteld, gemeenten dit mogen zelf vaststellen. We hebben bepaald dat we 94% van de kosten van kinderopvang op grond van een SMI vergoeden. Er blijft een eigen bijdrage van 6% over voor de klant.
1.Artikel 4 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
1.De aanvrager dient de aanvraag voor de toekenning in bij het college. De aanvrager moet een aantal gegevens invullen op het formulier en een aantal bewijsstukken inleveren. Doet de aanvrager dit niet volledig? Dan geven we de aanvrager de gelegenheid de gegevens aan te vullen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:5 lid 1; aanvultermijn). Levert de aanvrager wederom niet tijdig de stukken in? Dan stellen we de aanvraag buiten behandeling.
1.De aanvrager moet aantonen dat hij/zij behoort tot één van de twee doelgroepen. Van de wettelijke doelgroep heeft de gemeente meestal alle gegevens al in bezit. Voor de groep sociaal medisch geïndiceerde ligt het op de weg van de aanvrager om bijvoorbeeld een verklaring van een schoolarts te overleggen waaruit blijkt dat het kind op sociaal medische gronden kinderopvang noodzakelijk is.
1.Artikel 5 het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming
1.In afdeling 4.1.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan een aantal regels over de beslistermijn. We bepalen expliciet dat we een besluit nemen binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag. Lukt dit niet? Dan zijn de regels van afdeling 4.1.3 van de Awb van toepassing. We proberen dan zo snel mogelijk na afloop van die periode alsnog een besluit te nemen. We richten ons op maximaal 4 weken vertraging.
1.Dit artikel bevat een aantal gronden waarop we de tegemoetkoming afwijzen. De weigeringsgronden genoemd in lid 1, lid 2 onder b en lid 3 onder b zijn vanzelfsprekend. Behoort iemand niet tot één van de twee doelgroepen? Dan bestaat geen recht op een tegemoetkoming.
1.Lid 1geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
1.Artikel 7 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
1.In beginsel start de tegemoetkoming met ingang van de dag waarop het college de aanvraag ontvangt. Daarop zijn twee uitzonderingen mogelijk:
Start de kinderopvang later dan de datum waarop de ouder de tegemoetkoming aanvraagt? Dan start de tegemoetkoming op de datum waarop de kinderopvang start. Voorbeeld Maaike maakt per 1 mei gebruik van kinderopvang. Zij vraagt voor de zekerheid ruim op tijd de tegemoetkoming aan en levert deze in op 8 maart. We kennen de tegemoetkoming toe per 1 mei.
Vraagt de ouder de tegemoetkoming later aan dan de datum waarop de kinderopvang startte? Dan verstrekken we de tegemoetkoming met terugwerkende kracht tot maximaal de lopende maand waarin wordt aangevraagd en de kosten van de maand vooraf gaand deze maand. Dit is in de WKO geregeld. Voorbeeld Jannie maakt per 1 januari gebruik van kinderopvang. Zij vraagt de tegemoetkoming aan op 15 maart. We kennen de tegemoetkoming toe per 1 februari. In de maand januari heeft Jannie dus geen recht op de tegemoetkoming.
1.Artikel 8 Periode waarover de tegemoetkoming wordt toegekend
1.We verstrekken de tegemoetkoming in beginsel voor de periode waarin aanvrager tot één van de twee doelgroepen behoort. Er geldt wel een maximale periode.
1.We verlenen de tegemoetkoming maximaal voor een heel kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Deze periode sluit aan bij de tegemoetkomingperiode van de Belastingdienst.
1.Artikel 9 Omvang van de kinderopvang
1.De wet kinderopvang regelt de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt beperkingen aan het uurtarief en het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt (artikel 1.7 van de wet). Voor de tegemoetkoming van de gemeente sluiten we hierbij aan.
1.Artikel 10 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
1.De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft).
1.De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de tegemoetkoming rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te betalen. Dit gebeurt in de praktijk meestal. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
1.De tegemoetkoming voor sociaal medisch geïndiceerde betalen we rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie. Juridisch gezien is de ouder echter de ontvanger van de tegemoetkoming. We betalen de tegemoetkoming rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie om de administratieve druk op de ouder zoveel mogelijk te beperken. De gemeente betaalt 94% van de kosten. De Belastingdienst betaalt niets.
1.Artikel 11 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
1.Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
1.Na afloop van de tegemoetkomingsperiode moet de ouder een overzicht van de kosten inleveren; een jaaropgaaf. Wij vragen deze jaaropgaaf meestal op bij de ouder. De ouder levert dit overzicht binnen vier weken in na afloop van de periode. Na ontvangst van dit overzicht stelt het college de tegemoetkoming binnen 8 weken definitief vast. Totaal kan deze periode dus twaalf weken duren.
1.We stellen de tegemoetkoming vast op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren.
1.In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lageraantal uren, maar niet van een hoger aantal. Had de ouder tussentijds meer uren nodig? Dan had de ouder tussentijds een nieuwe aanvraag moeten doen. Dit kan niet achteraf.
1.Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.
1.Lager vaststellen kan ook betekenen dat de tegemoetkoming op nul wordt vastgesteld. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
1.Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
1.Artikel 12 Verrekening met de voorschotten
1.Blijkt dat de ouder op grond van de definitieve berekening nog tegemoetkoming tegoed heeft? Dan betalen we dat restant binnen vier weken uit.
1.Op grond van artikel 38 Wet kinderopvang kan het college onverschuldigd betaalde tegemoetkoming terugvorderen van de ontvanger. De terugvordering verjaart na 5 jaar (4:57 Awb) of 2 jaar (artikel 58 WWB).
1.In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
1.Artikel 14 Inlichtingenplicht
1.De inlichtingenverplichting staat in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.
1.Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
1.Schending inlichtingenverplichting
1.Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
1.Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
1.Intrekken van het besluit en terugvorderen van de tegemoetkoming
1.In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
1.Ad 1. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
1.Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
1.De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
1.Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
1.Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
1.Ad 2. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
1.Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
1.De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
1.Artikel 15 Hardheidsclausule
1.Dit artikel spreekt voor zich.
1.Dit artikel spreekt voor zich.
1.Deze verordening gaat in per 1 januari 2012 en wordt als gevolg van de overname door de Belastingdienst per 1 januari 2013 ingetrokken. De eerdere verordening trekken we in per 1 januari 2012. Die is dan niet meer van kracht.