Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Venray 2013 |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatregelverordening IOAW en IOAZ |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-03-2013 | Nieuwe regeling | 05-02-2013 Peel en Maas, 14-2-2013 | Onbekend |
gelezen het advies van de Cliëntenraad WWB van 7 december 2012,
gelezen het advies van B en W van 18 december 2012, nr. , inzake Maatregelverordening WWB en Maatregelverordening IOAW en IOAZ,
gelezen het advies van de commissie Welzijn van 17 januari 2013,
gelet op artikel 35, eerste lid, onder b en d, IOAW en IOAZ,
overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de uitkering als gevolg van gedragingen van belanghebbende bij verordening te regelen,
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
Artikel 1 – Begripsomschrijving
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 2 – Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW en IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW en IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.
Artikel 5 – Ingangsdatum en tijdvak
De duur van de maatregel als bedoeld in het derde lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
Artikel 6 – Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.
Hoofdstuk 2 – Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid
Artikel 7 – Indeling in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 en 38 van de IOAW en IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld inartikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en IOAZ, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW en IOAZ;
Hoofdstuk 3 – Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden
Hoofdstuk 4 – Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 11 – Zeer ernstige misdragingen
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt, indien sprake is van verbaal geweld, afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Artikel 35, eerste lid onder b en d, IOAW en IOAZ legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:
Onder d: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid (uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW en IOAZ, niet te willen nakomen en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet).
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
Hier worden alle begrippen omschreven die niet voorkomen in de IOAW en IOAZ. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Artikel 2 - Het opleggen van een maatregel
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Artikel 3 - Berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op de grondslag. Bij de begrippen is omschreven welke grondslag wordt bedoeld.
Artikel 4 – Afzien van het opleggen van een maatregel
In het eerste lid is bepaald dat van het opleggen van een maatregel wordt afgezien “indien iedere vorm van verwijtbaarheid” ontbreekt. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat burgemeester en wethouders geen maatregelen opleggen voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. De gedraging is wel verwijtbaar, maar om andere redenen wordt afgezien van toepassing van een maatregel.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel wegens
dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 5 – Ingangsdatum en tijdvak
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van lik-op-stuk. De maatregel wordt daarom gekoppeld aan dat datum van de gedraging. Slechts indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de datum van de gedraging niet bekend is, gaat de maatregel in op de datum van het besluit.
Voorbeeld: de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden op 15 september. Dit wordt op 18 oktober geconstateerd. De uitkering over september is inmiddels uitbetaald, de uitkering over oktober nog niet. De maatregel wordt in dat geval opgelegd per 1 oktober.
Let op: De ingangsdatum van de maatregel kan nooit voor de datum van de gedraging liggen. Ook niet als in het voorbeeld de uitkering over september nog niet uit is betaald. In dat geval is de ingangsdatum 15 september (de datum van de gedraging).
Het derde lidbepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd.
Het vierde lid regelt dat er een verdubbeling van de duur van de maatregel plaatsvindt als er sprake is van recidive. Het vijfde lid regelt dat de termijn nogmaals wordt verdubbeld, indien er binnen 12 maanden na het besluit waarbij de recidive-maatregel is opgelegd, wederom een verwijtbare gedraging plaatsvindt.
Artikel 6 – Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op meerdere gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.
Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel van toepassing is.
Artikel 7 – Indeling in categorieën
De gedragingen worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen van betaalde arbeid. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele uitkeringsgerechtigde.
Ten opzichte van de WWB-maatregelverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet verkrijgen of aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.
Artikel 8 – De hoogte van de maatregel
In dit artikel is de hoogte van de maatregel in procenten van de grondslag voor de drie categorieën van artikel 7 opgenomen.
Artikel 9 en 10 – Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid en niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. In het tweede en derde lid van artikel 10 is de hoogte van de maatregel ingevuld. Hierbij is een verschil in de hoogte van de maatregel doorgevoerd voor twee gedragingen, respectievelijk het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet aanvaarden van die arbeid. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid - bijvoorbeeld het niet solliciteren - is een minder ernstige overtreding dan het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is als gedraging vergelijkbaar met het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en kent een gelijke verlaging als deze gedraging.
Het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking is als gedraging vergelijkbaar met een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert, die in artikel 7 in de derde categorie is ingedeeld. Daarom past voor het niet aanvaarden van arbeid een maatregel in dezelfde hoogte als voor het belemmeren van de inschakeling in de arbeid.
Artikel 11 – Zeer ernstige misdragingen
Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.
Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van IOAW en IOAZ.
In artikel 20 IOAW en IOAZ wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW en IOAZ, bijvoorbeeld UWV WERKbedrijf .
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk);
d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);
f. combinatie van agressievormen.
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
In dit lid is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.
Artikel 12 – De inwerkingtreding