Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Venray

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Venray 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVenray
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Venray 2013
CiteertitelMaatregelenverordening Wet Werk en Bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatregelverordening WWB

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 60b
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-03-2013Nieuwe verordening

05-02-2013

Peel en Maas, 14-2-2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Venray 2013

De ra ad van Venray,

 

gelezen het advies van de Cliëntenraad WWB van 7 december 2012,

 

gelezen het advies van B en W van 18 december 2012, nr.      , inzake Maatregelverordening WWB en Maatregelverordening IOAW en IOAZ,

 

gelezen het advies van de commissie Welzijn van 17 januari 2013,

 

gelet op artikel 8, eerste lid onderdelen b, h en i van de Wet werk en bijstand, 

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de bijstand als gevolg van gedragingen van belanghebbende bij verordening te regelen,

 

overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen,

 

besluit vast te stellen de

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Venray 2013

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de wet;

    • c.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • d.

      maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, of artikel 9a, twaalfde lid, van de wet;

    • e.

      recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;

    • f.

      beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • g.

      verplichtingen: de uit de wet voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet.

Artikel 2 – Het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel toegepast.

  • 2.

    De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. De maatregel kan daarom afwijken van in de verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    De maatregel wordt toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dan wel van schending van één van de verplichtingen, genoemd in de wet of in het Bbz;

    • c.

      belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, dan wel

    • d.

      de bijzondere bijstand bestemd is voor de woonkosten en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en verleend wordt aan zelfstandigen, die bijstand voor het levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 4 - Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door burgemeester en wethouders heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

  • 3.

    Indien afgezien wordt van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 – Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de datum waarop de gedraging is begaan, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 2.

    Voor zover de ingangsdatum als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, wordt de maatregel met terugwerkende kracht toegepast voor zover de bijstand niet is uitbetaald. De ingangsdatum van de maatregel ligt echter niet voor de datum van de gedraging.

  • 3.

    Voor zover het zelfstandigen betreft die bijstand voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, kan de maatregel ook met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

  • 4.

    Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van één maand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn bedoeld in het vierde lid, en welke in de hoofdstukken 2 en 3 vermeld staan, verdubbeld. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 6.

    Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de laatste bekendmaking van een besluit als bedoeld in het vijfde lid, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn die met toepassing van het vijfde lid is verdubbeld, nogmaals verdubbeld.

Artikel 6 – Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2 – Maatregel in verband met plicht tot arbeidsinschakeling, behoud van arbeid en tegenprestatie

Artikel 7 – Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende die als schending van één van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 9, 9a, 10a en 44a van de wet kunnen worden aangemerkt, alsmede het niet behouden van arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    a.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, voor zover een termijn van één maand wordt overschreden.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld inartikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet;

    • c.

      het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede meewerken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of beëindiging van het traject;

    • d.

      het in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a, van de wet;

    • e.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • f.

      het niet naar vermogen verrichten van door burgemeester en wethouders opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede meewerken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of beëindiging van het traject;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8 – De hoogte van de maatregel

De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    10 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 – Maatregel in verband met andere gedragingen dan schending van de inlichtingen- dan wel arbeidsverplichtingen

Artikel 9 – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2.

    De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode van 3 maanden of korter: 100% van de bijstandsnorm;

    • b.

      bij een periode van 4 tot 6 maanden: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand;

    • c.

      bij een periode van 6 maanden of langer: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de maatregel bij onverantwoord besteden van vermogen: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende de overige maanden. Het totaal aantal maanden is gelijk aan het aantal maanden dat belanghebbende geen beroep had hoeven doen op bijstand als hij zijn vermogen wel verantwoord had besteed, uitgaande van een besteding van 1,5 maal de bijstandsnorm.

  • 4.

    De maatregel bedraagt 100% van de bijzondere bijstand, indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 10 – Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 9 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste maand gerekend vanaf de start van de bijstandsverlening.

  • 2.

    Aansluitend op de maatregel als bedoeld in het eerste lid, legt het college in de tweede en derde maand, gerekend vanaf de start van de bijstandsverlening, een maatregel op van 50%.

Artikel 11 – Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover burgemeester en wethouders of hun ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 50% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt, indien sprake is van verbaal geweld, afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Artikel 12 – Nadere verplichtingen

Indien een belanghebbende een of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 WWB niet of onvoldoende nakomt, wordt een maatregel toegepast. De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    20% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • b.

    20% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • c.

    50% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • d.

    100% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 4 – Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 13 – Verrekenen

  • 1.

    Het college verrekent de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening van het besluit waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2.

    Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de wet.

Artikel 14 – Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van artikel 13 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

  • a.

    aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 14, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende(n); of

  • b.

    anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 15 – Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 16 – De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 7 maart 2013.

Artikel 17 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 5 februari 2013

, voorzitter , raadsgriffier

Toelichting

Algemene toelichting

 

Verordeningsplicht

Artikel 8, eerste lid, WWB legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

  • Onder b: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid (schending van verplichtingen, die aan het recht op bijstand zijn verbonden, of als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan);

  • Onder h: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid (uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, WWB, niet te willen nakomen en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet);

  • Onder i: de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b (bevoegdheid om in de eerste drie maanden na oplegging van de recidiveboete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering).

 

De relatie met de re-integratieverordening

Gemeenten moeten ook een re-integratieverordening vaststellen. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente kan inzetten. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een klant de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een maatregel, waarvoor de basis is gelegd in de maatregelenverordening.

 

De relatie met het Bbz

Deze verordening is ook van toepassing op de verlening van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).

 

 

Artikelgewijze toelichting

 

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Hier worden alleen de begrippen omschreven die niet voorkomen in de WWB.

 

Artikel 2 – Het verlagen van de uitkering

In de maatregelenverordening is voor een aantal gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, een standaardmaatregel vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de bijstandsnorm.

 

Los daarvan vloeit uit het maatwerkkarakter van de bijstand voort, dat burgemeester en wethouders een op te leggen maatregel dienen af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee, dat burgemeester en wethouders bij elke op te leggen maatregel zullen moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken bijstandsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

 

Dit betekent dat burgemeester en wethouders bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moeten doorlopen:

  • Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging: de ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd.

  • Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid: voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.

  • Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde: matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

  • bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

 

Artikel 3 – Berekeningsgrondslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

 

Tweede lid

Voor 18 tot 21-jarigen die een lage jongerennorm WWB ontvangen, wordt indien noodzakelijk aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud verleend. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm WWB wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-plussers. Voorts kan de bijzondere bijstand worden verlaagd als de bijstandsbehoeftigheid ontstaan is door eigen verwijtbaar gedrag, bijvoorbeeld duurzame gebruiksgoederen die door onachtzaamheid verloren zijn gegaan. Daarnaast kan het zeer ernstig misdragen leiden tot verlaging van de bijzondere bijstand. Dat zal vooral aan de orde zijn als er slechts bijzondere bijstand en niet ook algemene bijstand aan de belanghebbende wordt verleend. Tenslotte kan nog de bijzondere bijstand worden verlaagd, indien sprake is van een zelfstandige, voor de aangegeven kosten.

 

Artikel 4 –  Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

In artikel 18, tweede lid, WWB is reeds bepaald dat afgezien dient te worden van het opleggen van een maatregel “indien elke vorm van verwijtbaarheid” ontbreekt. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat burgemeester en wethouders geen maatregelen opleggen voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

 

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een maatregel , indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. De gedraging is wel verwijtbaar, maar om andere redenen wordt afgezien van toepassing van een  maatregel.

 

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel  wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 5 –  Ingangsdatum en tijdvak

Eerste en tweede lid

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van lik-op-stuk. De maatregel wordt daarom gekoppeld aan de datum van de gedraging. Slechts indien dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de datum van de gedraging niet bekend is, gaat de maatregel in op een latere datum.

Voorbeeld: de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden op 15 september. Dit wordt op 18 oktober geconstateerd. De bijstand over september is inmiddels uitbetaald, de bijstand over oktober nog niet. De maatregel wordt in dat geval opgelegd per 1 oktober.

Let op: De ingangsdatum van de maatregel kan nooit voor de datum van de gedraging liggen. Ook niet als in het voorbeeld de bijstand over september nog niet uit is betaald. In dat geval is de ingangsdatum 15 september (de datum van de gedraging).

 

Derde lid

Bijstand aan zelfstandigen wordt in het boekjaar als renteloze lening verstrekt en na afloop van het betreffende boekjaar wordt de bijstand over dat boekjaar definitief vastgesteld. Dat maakt het mogelijk om een maatregel met terugwerkende kracht toe te passen bij de definitieve vaststelling van de bijstand.

 

Vierde lid

Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd, namelijk voor de duur van één maand. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Burgemeester en wethouders kunnen na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.

Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zullen burgemeester en wethouders de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid, WWB.

 

Vijfde en zesde lid

Het vijfde lid regelt dat er een verdubbeling van de duur van de maatregel plaatsvindt als er sprake is van recidive. Het zesde lid regelt dat de termijn nogmaals wordt verdubbeld, indien er binnen 12 maanden na het besluit waarbij de recidive-maatregel is opgelegd, wederom een verwijtbare gedraging plaatsvindt.

 

Artikel 6 –  Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op meerdere gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

 

Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel van toepassing is.

 

Artikel 7 –  Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen van betaalde arbeid. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde.

 

Artikel 8 –  De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

 

Artikel 9 – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening houdt door het opleggen van een maatregel.

 

Bij de vaststelling van de hoogte van de maatregel  dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond.

 

Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die leiden tot een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

 

Tweede lid

Het tweede lid regelt de hoogte van de maatregel bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

 

Derde lid

Bij het onverantwoord besteden van vermogen is er voor gekozen om de duur van de maatregel te koppelen aan de periode dat een belanghebbende onafhankelijk van bijstand had kunnen blijven.

 

Vierde lid

Hier is vastgelegd dat de maatregel op de bijzondere bijstand 100% bedraagt bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Dan moet wel vaststaan dat er een causaal verband tussen beroep op deze voorzieningen is en de gedraging die uiting geeft aan tekortschietend verantwoordelijkheidsbesef.

 

Artikel 10 – Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

Het sanctieregime in de sociale zekerheidswetten wordt aangescherpt. In wezen wordt een vergelijkbaar boeteregime ingevoerd (boete ter hoogte van de te veel ontvangen uitkering en bij recidive 150% daarvan) zij het dat de uitvoeringsorganisaties (UWV, SVB en Gemeente (voor wat betreft de IOAW en IOAZ)) het uitstaande boetebedrag voor een termijn van vijf jaren in beginsel dienen te verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Dit houdt in dat belanghebbenden zodra de verrekening wordt geeffectueerd in beginsel geen beschikking hebben over hun uitkering en indien andere middelen ontbreken, zullen zij dan een beroep moeten doen op de bijstand.

 

In beginsel wordt het feit dat het recht op een passende en toereikende voorliggende voorziening teloor is gegaan, aangemerkt als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Een en ander levert daarom maatregelwaardig gedrag op, op basis waarvan de bijstand kan worden verlaagd.

 

Het artikel is zo geredigeerd dat belanghebbende in beginsel in een feitelijk met de recidiverende bijstandsgerechtigde vergelijkbare situatie terecht komt. Hetgeen inhoudt dat ook aan hem in beginsel één maand vanaf datum bijstandsverlening geen bijstand toekomt, gevolgd door twee maanden bijstand ter hoogte van 50% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

Opgemerkt zij nog dat de bepaling waarin situaties worden benoemd op basis waarvan de verrekening enkel met in achtname van de beslagvrije voet wordt toegepast, niet van overeenkomstige toepassing is verklaard. Dit houdt verband met het feit dat het hier niet om verrekenen maar om het verlagen van de bijstand gaat. Bij verlaging van de bijstand is artikel 18, eerste lid, van de Wet werk en bijstand van toepassing. Dat houdt in dat de maatregel zal moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende. In dat kader kan ook rekening worden gehouden met situaties die om een beperktere maatregel vragen.

 

Artikel 11 –  Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van WWB.

 

In artikel 18, tweede lid, van de WWB, wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB, bijvoorbeeld UWV WERKbedrijf .

 

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

a.   verbaal geweld (schelden);

b.   discriminatie;

c.   intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d.   zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e.   mensgericht fysiek geweld;

f.    combinatie van agressievormen.

 

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

 

Tweede lid

In lid 2 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

 

Artikel 12 – Nadere verplichtingen

In artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om naast de in Hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan belanghebbende bepaalde andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen, is expliciet opgenomen in het artikel. Een ander voorbeeld is de verplichting om zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een te hoge huur.

 

Artikel 13 – Verrekenen

Eerste en tweede lid

Doordat de WWB een vangnet is, wordt het niet redelijk geacht om de drie maanden volledig te verrekenen zonder de beslagvrije voet in acht te nemen. Het college verrekent daarom slechts één maand zonder in achtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden  blijft de belanghebbende  beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben.

 

Derde lid

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de WWB worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 50% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten gewoon mee.

 

Artikel 14 – Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

 

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van artikel 13 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door een volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.

 

Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat geld nodig is voor noodzakelijke medicatie of de aanwezigheid van kinderen. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen.

 

Artikel 15 – Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boete gaan verrekenen, dan regelt dit artikel dat de artikelen 13 en 14 van overeenkomstige toepassing zijn.

 

Artikel 16 – De inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 17 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.