Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening Midden-Delfland 2009 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening Midden-Delfland 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Brandweerwet 1985, art. 12
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-04-2009 | 31-12-2010 | Regeling vervangt Brandbeveiligingsverordening van 22 februari 2005 | 07-04-2009 Gemeenteblad, 2009, 1 | 2009-03-09 a |
Paragraaf 2 Gebruiksvergunning
Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Paragraaf 4 Het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.4, 2.5 2.6, 2.7 2.8 en 2.9 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn analoog van toepassing.
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
Paragraaf 5 Overgangs- en slotbepalingen
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren.
De Brandbeveiligingsverordening 22 februari 2005 wordt ingetrokken.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerstvolgende dag na publicatie.
Deze verordening wordt aangehaald als Brandbeveiligingsverordening Midden-Delfland 2009.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 07 april 2009.
Toelichting reikwijdte Brandbeveiligingsverordening Midden-Delfland 2009
De brandbeveiligingsverordening mag niet regelen 'voor zover daarin bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien'. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wet voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Brandweerwet 1985 als opdracht aan het college is opgedragen. Als dit het geval is gaat die wet als juridische basis voor op de Brandweerwet 1985. Het kan ook zijn dat de gemeente niet bevoegd is om eisen te stellen. Een bekend voorbeeld is een bedrijfshulpverleningsorganisatie die tot doel heeft werknemers te beschermen tegen gevaren, waaronder brandgevaar. Dit is een aangelegenheid die regeling vindt in de Arbeidsomstandighedenwet. Het rijk is hier het bevoegd gezag. De gemeente kan daarom geen eisen stellen aan een organisatie die tot doel heeft in de (brand)veiligheid van werknemers te voorzien. Gemeenten zijn in dit geval afhankelijk van anderen of en in hoeverre zaken goed zijn geregeld. Met andere woorden: de Brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de Brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wetgeving die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn en van rechtswege voorrang heeft. In de dagelijkse praktijk zijn er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.
De brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een open bron. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de Brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om 'niet-bouwwerken'. Het kan gaan om bijvoorbeeld een omheind weiland of een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek. De omschrijving in de Brandweerwet 1985 zelf kent een beperking van doel, n.l. brandveiligheid, maar behoudens door andere wetgeving, geen beperking van object, de omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving.
Voor zo'n object is het vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken evenwel op bekende zaken. Analoog daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van een specifieke situatie. Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor is in elk geval het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit en de bouwverordening op grond van de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit, dat is gekozen naar aanleiding van de definitie van het begrip bouwen in de Woningwet, is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader, voor hetzelfde object dat drijft is de Brandbeveiligingsverordening het juridisch kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig op dezelfde plaats staat, kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode een 'niet-bouwwerk' is, waarvoor op grond van de Brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.
Bouwwerk of geen bouwwerk (artikel 1, onderdeel b)
De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de Brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het oprichten en veranderen van bouwwerken (zoals gebouwen), de technische staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. De beperking als gevolg van het bepaalde in de Woningwet laat zich het best omschrijven door de definities van de begrippen.
Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet. De bouwverordening van de gemeente Midden-Delfland houdt een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:
-bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk:
4) bedoeld om ter plaatse te functioneren
wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet.
Over het begrip bouwwerk bestaat uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is.
Gebruiksvergunning (artikel 2, 3 en 4)
De Brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht behoeven. Gezien de grote verscheidenheid aan situaties is er niet voor gekozen een meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht in te stellen omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Ook omdat de ruimten (bijvoorbeeld los drijvende boten of gedurende een korte periode geplaatste tenten) waarin de activiteiten plaatsvinden niet zoals bouwwerken op voorhand aan brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit zijn getoetst, is handhaving van de vergunningsplicht essentieel. Daarnaast staan in de Brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan. Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één woord: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij. Het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit geven richtlijnen voor de te stellen voorwaarden. Langs die lijnen (analoog) moet met verstand van zaken worden gehandeld.Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunnen dezelfde brandveiligheidseisen worden gesteld als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet). Voor de goede orde: voor de laatstgenoemde 'boot' kunnen eisen worden gesteld aan energiezuinigheid etc.op grond van het Bouwbesluit. Aan de eerstgenoemde 'boot' kan dit niet omdat deze immers geen bouwwerk is in de zin van de bouwverordening en de Woningwet.
Over artikel 2, lid 1 onderdeel b merken wij op dat bij de bepaling van het aantal personen waaraan nachtverblijf kan worden verschaft zonder gebruiksvergunning aansluiting is gezocht bij de Haagse Bouwverordening. Net als bij het verschaffen van nachtverblijf in bouwwerken geldt hierbij de grens van 4 personen. Bij een groter aantal slaapplaatsen in bijvoorbeeld een boot is een gebruiksvergunning vereist.
Toezicht op de naleving (artikel 8)
In artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college wijst in verband met het bepaalde in artikel 1, lid 6 van de Brandweerwet 1985 in elk geval de brandweer aan als gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening. Tevens kunnen ook andere personen met het toezicht op de naleving worden belast, zoals ambtenaren van het bouw- en woningtoezicht en de regionale brandweer.