Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Uithoorn 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Uithoorn 2010
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Uithoorn 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet investeren in jongeren, art. 12, eerste lid, onderdeel e 
  2. Wet investeren in jongeren, art. 35, eerste lid 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-03-201001-01-2010nieuwe regeling

11-02-2010

Nieuwe Meerbode, 03-03-2010

RV09.81

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Uithoorn 2010

De Raad van de gemeente Uithoorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders aan de raad van 22 december 2009;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel e, en 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Uithoorn 2010.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3. Toeslagen alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de kinderen van de jongere(n) niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF TOESLAG

Artikel 4. Verlaging gehuwden

De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6. Verlaging Schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7. Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waar toepassing van lid 1 toe zou leiden.

  • 3.

    De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de jongere tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Artikel 9: Overgangsbepaling

  • 1.

    Voor belanghebbenden die voor het ingaan van deze verordening al recht hadden op een toeslag, geldt een overgangsregeling tot 1 juli 2010 indien als gevolg van deze verordening de toeslag lager wordt vastgesteld dan voor het ingaan van deze verordening.

  • 2.

    De overgangsregeling bedoeld in het eerste lid van dit artikel houdt in dat belanghebbende de toeslag behoudt waar hij recht op had voor het ingaan van deze verordening, tot uiterlijk 1 juli 2010.

  • 3.

    Voor belanghebbenden die voor het ingaan van deze verordening al recht hadden op een toeslag en waarbij als gevolg van deze verordening de toeslag hoger wordt vastgesteld, geldt dat belanghebbende de hogere toeslag ontvangt, zonodig met terugwerkende kracht, per datum ingang van deze verordening.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10. Wijzigingen in Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet Werk en Bijstand 2007 Gemeente Uithoorn

Met inwerkingtreding van deze verordening wijzigt wet ‘Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2007 Gemeente Uithoorn’op de volgende onderdelen:

  • 1.

    Artikel 2, lid 1 wordt gewijzigd. De tekst ’21 jaar of ouder’ wordt vervangen door de tekst ’27 jaar of ouder’. De toelichting op artikel 2, lid 1 komt te vervallen.

  • 2.

    Artikel 3, lid 1, onder a en artikel 3, lid 2, onder a wordt gewijzigd. De tekst ‘de alleenstaande van 23 jaar of ouder’ wordt vervangen door ‘de alleenstaande van 27 jaar of ouder’.

  • 3.

    Artikel 3, lid 1, onder b en artikel 3, lid 2, onder b wordt gewijzigd. De tekst ‘de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder’ wordt vervangen door ‘de alleenstaande ouder van 27 jaar of ouder’. In de toelichting op dit artikel worden dezelfde wijzigingen toegepast. De tekst ‘alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder, en alleenstaanden ouder dan 23 jaar’ wordt vervangen door ‘alleenstaande ouders van 27 jaar of ouder, en alleenstaanden ouder dan 27 jaar’.

  • 4.

    Artikel 6 komt te vervallen. Dit geldt ook voor de toelichting op het artikel.

  • 5.

    De toelichting op artikel 2, lid 1 komt te vervallen.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren gemeente Uithoorn 2010’

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van Uithoorn van 11 februari 2010, nr. 4.2.3

De griffier De voorzitter

(mr. J.H. van Leeuwen) (mevr. A.W.M. Spruit)

TOELICHTING TOESLAGENVERANTWOORDING WIJ

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB afgesloten voor jongeren tot 27 jaar. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 oktober 2010. Om die reden is een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ (nog) niet aan de orde. Dit zal eerst met ingang van 1 oktober 2010 zijn beslag krijgen.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening gekozen voor zoveel mogelijk aansluiting met de WWB.

Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren

Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WIJ, terwijl de gemeenteraad de opdracht heeft gekregen in een vijftal verordeningen regels vast te stellen, ondermeer met betrekking tot het verhogen en verlagen van de normen die voor de inkomensvoorziening gelden.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het dagelijks bestuur immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Normen, toeslagen en verlagingen

De normensystematiek van de WWB is zoveel mogelijk overgenomen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die thans in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen

In Hoofdstuk 4 van de WIJ (Recht op inkomensondersteuning) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties. Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen, te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag. Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Toeslagen en verlagingen

Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van de norm voor gehuwden in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd.

De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de norm voor gehuwden. Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Ten slotte kan het dagelijks bestuur bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de uitkering in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon. De laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast.

Gehuwde jongeren van 21 tot 27 jaar met niet-rechthebbende partner

Voor jongeren van 21 tot 27 jaar met een oudere partner, geldt dat de norm gelijk is aan de norm die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder geldt. De norm alleenstaande of alleenstaande ouder geldt ook als de andere partner om andere redenen (bijv. in geval van detentie) geen recht heeft op een inkomensvoorziening. De mogelijkheid om de norm voor een alleenstaande (ouder) te verhogen met een toeslag is in de WIJ beperkt tot de jongere die feitelijk alleenstaande (ouder) is.

Als de niet-rechthebbende partner een WWB-uitkering ontvangt, is er geen aanleiding om een toeslag te verstrekken. Dat geldt ook voor de bijstandsgerechtigde partner. Beiden kunnen immers geen een uitkering ontvangen die tezamen meer bedraagt dan 100% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat beide partners dan aanspraak hebben op de norm die voor een alleenstaande geldt, betekent dit tegelijkertijd dat een verlaging in verband met medebewoning formeel gezien niet mogelijk is, omdat deze beperkt is tot de gehuwdennorm.

Er is een specifieke regeling getroffen voor de situatie dat beide partners ten laste komende kinderen hebben. Dan geldt voor de jongere partner de gehuwdennorm die bij zijn leeftijd past. Omdat daar expliciet over gehuwdennorm wordt gesproken, is verlaging van die norm wegens medebewoning mogelijk. De algemene bijstand die de bijstandsgerechtigde partner ontvangt, moet daarop in mindering worden gebracht.

Berekening toepasselijke uitkering

In de WIJ wordt de volgende volgorde toegepast: eerst wordt de eventuele toeslag bij de norm opgeteld, daarna worden eventuele verlagingen hiervan afgetrokken. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging tot verschillende uitkomsten. De hoogte van de normuitkering voor jongeren kan als volgt worden berekend:

1. Norm;

2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

3. Korten met verlaging wegens woonsituatie;

4a. Korten met verlaging schoolverlater

OF

4b. Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het dagelijks bestuur de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel.

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening. Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Het begrip ‘gehuwdennorm’ is omschreven omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ daaraan is gerelateerd.

Het begrip ‘woning’ wordt in de WIJ niet omschreven. Aangenomen mag worden dat het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie).

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3 WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.

Artikel 3

De gemeenteraad is verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Wanneer een ander persoon zijn hoofdverblijf heeft in de woning, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene.

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met één of meer anderen, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. De norm of toeslag wordt met 20% verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bezit, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten, evenals een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging. Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

In het tweede lid is bepaald dat als de jongere geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen. Mochten dak- en thuislozen regelmatig gebruik maken van een opvangadres, dan kan de uitkering afwijkend worden vastgesteld.

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student.

Bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn wordt de verlaging niet verdubbeld. Deze blijft 20%. Wel is het mogelijk om de periode waarover de verlaging wordt toegepast te verlengen, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 7

Artikel 34 WIJ geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat de hoogte van het minimum jeugdloon een drempel opwerpt om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt geregeld dat de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 33 WIJ.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35 WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het dagelijks bestuur de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het dagelijks bestuur op grond van artikel 35 WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het dagelijks bestuur de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Het is ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld in het kader van het individualiseringsbeginsel.

Artikel 9

Lid 1

Zoals de verordening nu is opgesteld, zullen er geen cliënten zijn die als gevolg van deze verordening een lagere toeslag zullen krijgen dan zij nu ontvangen. Mocht dit onderhoopt toch het geval zijn, dan geldt er een overgangsregeling om de belanghebbenden niet van de ene op de andere dag met deze lagere toeslag te confronteren. Belanghebbende behoudt tot het wettelijke einde van de overgangsregeling, 1 juli 2010, recht op de hogere toeslag die hij voorheen ontving. Na afloop van deze periode geldt de toeslag zoals die moet worden toegepast op grond van deze verordening.

Lid 2

Omgekeerd kan het ook zo zijn dat iemand een hogere toeslag ontvangt op grond van deze verordening. Belanghebbende ontvangt dan de hogere toeslag met terugwerkende kracht vanaf de ingangsdatum van deze verordening.

Artikel 10

Met inwerkingtreding van de Wet Investeren in Jongeren is een aantal bepalingen in de ‘Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet Werk en Bijstand 2007 Gemeente Uithoorn’ niet meer relevant voor jongeren tot 27 jaar. Deze artikelen worden aangepast in de bestaande verordening. De bepalingen in de nieuwe Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in Jongeren Gemeente Uithoorn 2010 zijn nu van toepassing op de jongeren tot 27 jaar.