Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tiel

Erfgoedverordening 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTiel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening 2008
CiteertitelErfgoedverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Monumentenverordening van 21 november 1984. De verordening treedt voor gemeentelijke monumenten in werking op 24 april 2009. De datum van inwerkingtreding voor rijksmonumenten is 3 mei 2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Monumentenwet, art. 12, 14, 15 en 38

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-04-200901-10-2010nieuwe regeling

18-02-2009

Zakengids 13-03-2009

regelgevingregister 2009, nr. 4.01; gemeenteraad 18-02-2009, nr. 5a

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening 2008

De raad van de gemeente Tiel;

gezien het voorstel van het college van [datum];

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988;

besluit vast te stellen de volgende Erfgoedverordening 2008.

ERFGOEDVERORDENING 2008 GEMEENTE TIEL

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988 en is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • d.

    monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie op het gebied van de monumentenzorg;

  • e.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardekaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

HOOFDSTUK 2. INSTELLEN MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 2. Monumentencommissie

  • 1.

    De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Tiel fungeert onder meer als monumentencommissie als bedoeld in de Monumentenwet 1988 en deze verordening.

  • 2.

    De samenstelling, werkwijze en inrichting van de monumentencommissie is geregeld in het Reglement van Orde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Tiel.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 4. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

  • 3.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen als beschermd rijksmonument.

Artikel 5. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie op de gemeentelijke monumentenlijst, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 11 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 7. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 8. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 9. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 4, tweede en derde lid, alsmede artikel 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 10. Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 4, tweede lid, en artikelen 5 en 6 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien het gemeentelijk monument is aangewezen als beschermd rijksmonument .

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Hoofdstuk 4. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 11. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, te beschadigen, te verstorenof te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 12. Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1.

    Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 3.

    Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4.

    Indien het college niet besluit binnen de (in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht) gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 11 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 5. Rijksmonumenten

Artikel 14. Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2.

    De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 7. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 15. Instandhoudingsbepaling

  • 1.

    Het is verboden om de bodem van een terrein, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2, of een archeologisch verwachtingsgebied, als bedoeld in artikel 1, onder e, onder de oppervlakte te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • b.

      in een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel in een vrijstellingsbesluit als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • c.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op door de gemeenteraad vastgestelde archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart;

    • d.

      een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • ·

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of

    • ·

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of

    • ·

      in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen

Artikel 16. Schadevergoeding

  • 1.

    Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    a. de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 11 te verlenen;

    b. de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 11;

    c. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 11, derde lid;

    d. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder c.

  • 2.

    Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 11 en 15 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 18. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn

belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 19. Intrekken oude regeling

Bij de inwerkingtreding van de Erfgoedverordening 2008 vervalt, met in acht name van het bepaalde in artikel 21, de Monumentenverordening van de gemeente Tiel, vastgesteld op 21 november 1984 en de wijzigingen van de Monumentenverordening, vastgesteld op 20 maart 1985 en 8 november 2005.

Artikel 20. Overgangsrecht

  • 1.

    Reeds aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 19 ingetrokken verordening.

  • 3.

    Indien voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening een bezwaarschrift is ontvangen gericht tegen een besluit genomen op grond van de voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen en hierop voor die datum nog niet is beslist, wordt besloten met toepassing van de bepalingen welke golden ten tijde van het nemen van het besluit waartegen het bezwaar is gemaakt.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na bekendmaking.

  • 2.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2008.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van [datum].

De voorzitter,

De griffier,

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988. De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een dermate ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.

Het begrip ‘terreinen’, als bedoeld in sub 2 van artikel 1, dient ruim te worden uitgelegd. Hoofdzakelijk betreft het locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.

Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘zaak’ alleen onroerende zaken worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming vormt een probleem, aangezien roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Sub b

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling.

Sub c

Het is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub d

De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college. In de Monumentenwet 1988 wordt in artikel 15 bepaald dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

·De overige begripsbepalingen zijn in hun definitie al ruim omschreven, zodat deze geen nadere toelichting behoeven.

HOOFDSTUK 2. INSTELLEN MONUMENTENCOMMISSIE

Artikel 2. Monumentencommissie

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit fungeert in de gemeente Tiel als monumentencommissie. Een regeling die de taak en werkwijze van de Commissie Ruimtelijke kwaliteit bepaalt, is opgenomen in het Reglement van Orde Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Tiel 2005.

Hoofdstuk 3. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 3. Het gebruik van het monument

Het betreft met name de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf.

Het kerkelijk monument keert in deze verordening niet terug als 'specialis', omdat de wijze van aanwijzing niet wezenlijk anders is dan voor reguliere (niet-kerkelijke) monumenten. Het bestaande (en wellicht ook toekomstige) gebruik van een aan te wijzen object moet worden meegewogen bij de besluitvorming omtrent aanwijzing van een monument. Het specifieke gebruik in het geval van kerkgenootschappen, namelijk de erediensten, kan daarmee op grond van deze bepaling worden gewaarborgd, zodat ook in die zin geen afzonderlijke regelijke voor gemeentelijke kerkelijke monumenten noodzakelijk is.

Artikel 4. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1

De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.

Lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub d, en artikel 1a. In de verordening is geen bepaling opgenomen dat voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord. Dit is namelijk al geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Lid 3

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk reeds op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 5. Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 11 tot en met 13 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een gemeentelijke monumentenvergunning of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort.

Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijkebeperking. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 7 van deze verordening.

Artikel 6. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 7. Mededeling aanwijzingsbesluit

De ontvangst van de (veelal aangetekende) mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving) van het college is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het aanwijzingsbesluit moet kenbaar gemaakt worden aan zakelijk gerechtigden, dit is geregeld in de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien het artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.

Artikel 8. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe.

Artikel 9. Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 10. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Lid 2 regelt dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn in het geval dat het object ook als beschermd rijksmonument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als monument.

Hoofdstuk 4. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 11. Instandhoudingbepaling

De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 11 vertoont gelijkenis met artikel 11 lid 1 van de Monumentenwet 1988. De artikelen 11 tot en met 21 van de Wet juncto artikel 14 van deze verordening regelen de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college. In dit artikel gaat het derhalve alleen over gemeentelijke monumenten.

Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist. In dat kader kan ook het overleggen van een rapportage met betrekking tot een bouwhistorisch onderzoek als vereiste bij de vergunningaanvraag worden opgenomen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid wat betreft de omvang van de wijziging van het monument in relatie tot de omvang van het onderzoek en de daaraan verbonden kosten. Deze bepaling uit de Awb maakt het daarmee niet noodzakelijk dat het laten verrichten van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening opgenomen hoeft te worden.

Omdat een monumentenvergunning verleend moet zijn voordat een bouwvergunning kan worden afgegeven, is tijdwinst te behalen door, gelijktijdig met het noodzakelijke adviseringstraject van de monumentencommissie en RACM, ook het overleg over de bouwvergunning met de aanvrager te starten.

In lid 3 van artikel 11 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Met name het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen. Indien echter duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet-reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder met administratieve lasten worden geconfronteerd.

In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma´s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoudtechnische optiek) voorop te staan. Voorts staat het voeren van (voor)overleg staat centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd.

Artikel 12. Termijnen advies en vergunningverlening

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure is niet alleen van toepassing op de verlening van de monumentenvergunning voor rijksmonumenten op grond van de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (UOV), Stb. 2005, 282. Ook in de WABO wordt afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard. Daarnaast heeft de gemeenteraad op 25 februari 2008 een nieuwe inspraakverordening vastgesteld, waarin zij heeft besloten om voor de inspraakprocedure afdeling 3.4 Awb van toepassing te verklaren.

In deze verordening is ervoor gekozen om deze procedure ook van toepassing te verklaren voor de verlening van een monumentenvergunning voor gemeentelijke monumenten.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning

Dit artikellid bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: het is mogelijk dat de omstandigheden bij de vergunninghouder wijzigen. Als een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, rekening houdend met deze gewijzigde omstandigheden, zou het kunnen zijn dat belangen van het monument voor behoren te gaan en de vergunning niet verleend had kunnen worden. De al verleende vergunning, indien daar gebruik van zou worden gemaakt, zouden de belangen van het monument kunnen schaden. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

Hoofdstuk 5. Rijksmonumenten

Artikel 14. Vergunning voor beschermd rijksmonument

De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb.

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

Hoofdstuk 6. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 15. Instandhoudingbepaling

De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke archeologische waardekaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden. Dit artikel voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot het moment dat een bestemmingplan ´Malta-proof´ is. Indien een bestemmingsplan wordt of is vastgesteld dat 'Malta-proof' is, dan gelden de bepalingen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 16. Schadevergoeding

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Voor het archeologische deel van de verordening dient echter, op grond van de Wet op de Archeologische monumentenzorg, wel een schadevergoedingsregeling in de verordening opgenomen te worden. De rijksregeling voor excessieve opgravingkosten is ingaande 2009 niet meer van toepassing. Het veroorzaker-betaalt- principe, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de Archeologische monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding voorop en geldt voor alle in het eerste lid genoemde onderdelen (a t/m d).

Artikel 17. Strafbepaling

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat een keuzemogelijkheid aan de raad om op overtreding van verordeningen straf stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie (m.i.v. 1-1-2008 is dat € 3.700,--), al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

Gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van drie maanden voor de hand liggend.

Artikel 18. Toezichthouders

De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 19. Intrekken oude regeling

Dit artikel regelt de intrekking van de oude monumentenverordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling mag niet achterwege worden gelaten met een beroep op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling.

Artikel 20. Overgangsrecht

Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is daarom in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. De bestaande rechten betreffen in dit geval de aanwijzing tot monument (artikel 4) en de vergunning verlening (artikel 11).

In het eerste lid worden de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening. In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om vergunning voor gemeentelijke monumenten die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de oude verordening. In het derde lid is een regeling opgenomen met betrekking tot ingediende bezwaarschriften voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 21. Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (lid 1) en daarna voor rijksmonumenten (lid 2). Het eerste lid is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.

Artikel 22. Citeertitel

Dit artikel noemt de naam van de verordening. Gelet op het samenvoegen van de oude monumentenverordening en het nieuwe archeologische deel in de verordening, is gekozen voor de nieuwe en overkoepelende term ‘erfgoed’.