Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Edam-Volendam

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Edam-Volendam
Officiële naam regelingToeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam
CiteertitelToeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet art. 147, Wet werk en bijstand art. 8 en 30

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-12-201201-01-201201-01-2013Nieuwe regeling

22-11-2012

NIVO 12-12-2012,

84C-2012(A/C), nr. 8

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB).

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edam-Volendam.

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Edam-Volendam.

    • d.

      gehuwdennorm: norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB..

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een

      woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

    • f.

      woonkosten:

      I. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      II. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

    • g.

      zorgbehoefte: zodanige behoefte aan zorg dat het zelfstandig wonen van de zorgbehoevende niet mogelijk is voor zover dit door middel van een indicatie tot opname of een andere medische indicatie is vastgesteld.

Artikel 2. Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1. De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 WWB, bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijnhoofdverblijf heeft.

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijnhoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar:

    • a.

      5 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      2 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfdewoning heeft.

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfdewoning heeft.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      een inwonende bloedverwant in de eerste of tweede graad, waarbij bij deze bloedverwant sprakeis van zorgbehoefte en de alleenstaande of de alleenstaande ouder deze zorg verleent;

    • b.

      de medebewoner die de zorgbehoevende belanghebbende verzorgt, waarbij beroepsmatigeverzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • c.

      de medebewoner die op het adres van belanghebbende woonruimte huurt op basis van eencommerciële huurovereenkomst;

    • d.

      inwonende kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar;

    • e.

      inwonende kinderen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 24 jaar voor zover zijstudiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en hun overige inkomsten een bedrag van € 600,00 niet te boven gaan.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

  • 1. De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor belanghebbenden die met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

  • 1. De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voorbelanghebbende geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

  • 1. De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 WWB bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 2 of 3 van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    50 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    80 procent van de gehuwdennorm voor een gezin.

Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag van bekendmaking en heeft

    terugwerkende kracht tot 1 januari 2012.

  • 2. Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in

    artikel 78w lid 1 WWB.

  • 3. De op 16 februari 2012 door de raad vastgestelde Toeslagenverordening WWB gemeente Edam-

    Volendam, is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in

    artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 vervalt de op 16 februari 2012 vastgestelde

    Toeslagenverordening gemeente Edam-Volendam.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als:

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van

Edam-Volendam in zijn openbare vergadering

d.d. 22 november 2012           

 

De griffier,                                   De voorzitter,

 

Nota-toelichting

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam

  

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 3.2 WWB. Paragraaf 3.3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.   

 

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van 

het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld. 

 

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen: 

 

    •   het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden; 

    •   de woonsituatie;  

    •   de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding. 

 

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te 

stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Edam-Volendam

 

Artikel 1. Begrippen 

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.  

 

Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden waarvan beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.

 

Lid 2 onderdeel e: woning 

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip 

verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 

onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.  

 

Lid 2 onderdeel f: woonkosten 

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen 

moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.  

 

Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.  

  

Artikel 2. Doelgroep 

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennormen is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

 

De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.  

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennormen onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.

 

Artikel 3.  Toeslag alleenstaande (ouder) 

Lid 1 

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk 

kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening. 

 

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op 

andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening. 

 

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van gehuwden of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 3 lid 1                                                                

onderdeel b van deze verordening).  

 

Lid 2 en 3

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 en 3 van deze verordening. In het tweede lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het derde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar. 

 

Lid 4

In het vierde lid is geregeld dat zowel zorgbehoevenden (sub a) als verzorgers (sub b) niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Ook als er sprake is van een zakelijke relatie (bijv. huurders of kostgangers) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen (sub c). De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen.

 

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (€ 604,15 per 01-01-2011). Onder d is bepaald dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen worden gedeeld met thuisinwonende kinderen in de leeftijdscategorie 18 tot 21 jaar. Binnen deze leeftijdscategorie is er in een aantal gevallen sprake van structurele inkomsten (veelal het leeftijdsgebonden minimumloon), maar in de meeste gevallen is er sprake van een bijbaantje naast de studiefinanciering. Deze inkomsten zijn vaak van tijdelijke aard (seizoensarbeid) en wisselend van hoogte. Een consequent buiten beschouwing laten van inkomsten uit deze leeftijdscategorie is praktisch goed uitvoerbaar in tegenstelling tot het maandelijks berekenen van de inkomsten van de kinderen en vaststellen van de hoogte van de toeslag / verlaging van de ouder(s). De kosten van de uitvoering zijn vele malen hoger dan de geringe meerkosten van bijstandsverlening. Ten aanzien van inwonende kinderen in de leeftijdscategorie 21 tot 24 jaar die studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 ontvangen is bepaald dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet gedeeld kunnen worden indien de inkomsten naast de studiefinanciering een bedrag van € 600,00 niet te boven gaan.

 

Artikel 4.  Verlagen norm gehuwden

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.  

 

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).  

 

Artikel 4 lid 2 van deze verordening verwijst naar het bepaalde in artikel 3 lid 4 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

 

Artikel 5.Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten.

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. 

 

Geen woonkosten 

In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:  

a) indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 

   onderdeel d Wet op de huurtoeslag; 

b) indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de

    ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met

    het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden

    vast te stellen bedrag voor onderhoud. 

 

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn: 

    •   bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze

        verordening van toepassing); 

    •   bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval

        van krakers; 

    •   indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. 

 

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-

2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).   

 

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het 

individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB. 

 

Geen woning wordt bewoond 

In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan 

belanghebbenden die een woning bewonen.  

 

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10 procent van de gehuwdennorm. 

 

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters 

Op grond van artikel 28 WWB kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.  

 

In artikel 6 lid 1 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Deze verlaging kan echter niet worden toegepast ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 2 of 3 van deze verordening van toepassing is (artikel 6 lid 2 van deze verordening). Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet 

tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar mag worden toegepast.  

 

Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in 

theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is            inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin van artikel 28 WWB.  

 

Indien het inkomen van belanghebbende voorafgaande aan de bijstand hoger is dan de bijstandsnorm omdat belanghebbende naast zijn studiefinanciering inkomsten uit bijvoorbeeld arbeid of stagevergoeding ontving (en de belanghebbende er bij bijstandsverlening dus op achteruit gaat in plaats van - zoals bij een overgang van alléén WSF 2000 naar bijstand - op vooruit), maakt niet dat de schoolverlatersverlaging in zo'n geval niet kan worden toegepast. De invloed van inkomsten naast de studiefinanciering van de belanghebbende spelen in het kader van de schoolverlatersverlaging geen 

rol.  

 

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling 

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate 

laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende. 

 

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van 

artikel 6 lid 2 van de toeslagenverordening. 

 

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets. Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude ‘Toeslagenverordening WWB gemeente Edam-Volendam’ nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om personen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.