Organisatie | Beemster |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013(1e wijziging) (versie geldend sedert 1 januari 2013) |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet en bijstand 2013(1e wijziging) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Door uitwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is deze verordening van rechtswege vervallen op 01-01-2015.
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-03-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | artt. 1, 2, 3, 5, 6 en 7. | 05-03-2013 onbekend | R-2013-00188 |
01-01-2013 | 25-03-2013 | nieuwe regeling | 11-12-2012 Bemster en Schermer op Zondag, 30 december 2012 | R-2012-00168 |
De raad van de gemeente Beemster;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 oktober 2012, nr. BW-12-01010,
gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),
overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder c Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 WWB,
vast te stellen de hierna volgende "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013" 1e wijziging.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
Hoofdstuk 2 Toeslagen en verlagingen
Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouder)
De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag van 20%.
Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.
Artikel 11 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad d.d. 5 maart 2013
H.N.G. Brinkman, voorzitter
C.J. Jonges, griffier
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 WWB, de zogenaamde toeslagenverordening.
Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 WWB.
Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en past in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de landelijke bijstandsnormen plaatsvindt. Op die manier kan een uitkeringsgerechtigde concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.
Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.
Voor de personen van 21 tot en met 65 jaar wordt in deze verordening uitgegaan van de volgende drie normen:
Een toeslag op de norm wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder. De maximale toeslag van 20% kan zonder nader onderscheid worden toegekend. De uitkering is dan ten hoogste:
Het college houdt echter rekening met de mogelijkheid van het kunnen delen van kosten. Deze mogelijkheid wordt aanwezig geacht als een ander of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De alleenstaande of de alleenstaande ouder kan dan kosten als woonkosten, vaste lasten, kosten van duurzame gebruiksgoederen en dergelijke delen. Het college stelt in die gevallen de toeslag op een lager percentage vast. De toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders is uitgewerkt in artikel 4 en 5 van de verordening.
De WWB kent de volgende mogelijke verlagingen:
De laatstgenoemde verlaging is bedoeld om de stimulans richting betaalde arbeid te versterken, overeenkomstig de kerngedachte van de WWB: werk boven uitkering. Voorts biedt de WWB de mogelijkheid bij schoolverlaters gedurende 6 maanden een verlaging toe te passen (artikel 28 WWB). In de WIJ verordening was hier een bepaling over opgenomen. De gemeente Beemster er voor gekozen om hier in deze verordening geen gebruik meer van te maken.
Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB afwijkend vast stellen.
De werking van de verordening beperkt zich tot uitkeringsgerechtigden van 21 jaar tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
In een uitzonderlijke situatie waarin een uitkeringsgerechtigde van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd in vergelijkbare omstandigheden slechter of beter af zou zijn, kan het college de bijstand aanpassen op grond van artikel 18 lid 1 WWB. (Zie ook de toelichting bij artikel 2.)
De hoogte van de uitkering van algemene bijstand voor personen van 21 tot pensioengerechtigde leeftijd kan als volgt worden berekend:
In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 3 en 4 WWB.
Alleen de uitkeringsgerechtigde, die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de WWB valt onder de werkingssfeer van deze verordening. Dit wordt verder begrensd naar leeftijd in artikel 2 van deze verordening
Het begrip woning komt impliciet in de wet terug. De memorie van toelichting bij artikel 3 noemt het volgende over het begrip woning: “Het begrip ‘woning’ wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip”. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. In de uitvoering van de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn.
Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering
De werking van de verordening is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot aan de dag dat de uitkeringsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Deze verplichting is expliciet in de verordening opgenomen onder lid 2 van dit artikel, zodat hier in de uitvoering geen misverstand over kan bestaan.
Artikel 3 Delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan
Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde één ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf.
Als de uitkeringsgerechtigde inwonend is en geen commerciële huurprijs op basis van een (kamer)huurcontract betaalt, wordt er vanuit gegaan dat de uitkeringsgerechtigde lagere noodzakelijke kosten van het bestaan heeft.
Als meerdere personen, geen gezinsleden, in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, worden zij geacht de kosten volledig te kunnen delen.
Het niet wenselijk om de uitkeringsgerechtigde vanwege zijn zorgtaken of zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag.
Artikel 4 Alleenwonende alleenstaande (ouders)
Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20%. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB.
Artikel 5 Niet alleenwonende alleenstaande (ouders)
Indien de uitkeringsgerechtigde de noodzakelijke kosten van het bestaan (niet volledig) kan delen bedraagt de toeslag maximaal 10%. Hiervan is sprake als in de woning van de uitkeringsgerechtigde maximaal één andere persoon, met eventueel hem tot laste komende kinderen, woonachtig is of de uitkeringsgerechtigde bewoont een kamer in de woning van een andere persoon.
Kamerbewoners die een commerciële huurprijs betalen worden niet aangemerkt als personen die de kosten kunnen delen met een ander en hebben recht op de maximale toeslag. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.
Als de uitkeringsgerechtigde met meerdere personen, niet behorend tot zijn gezin, in dezelfde woning wonen, hebben zij geen recht op een toeslag.
Indien de uitkeringsgerechtigde de noodzakelijke kosten van het bestaan (niet volledig) kan delen, wordt de norm verlaagd met een korting van 10%. Hiervan is sprake als in de woning van de gehuwden maximaal één andere persoon, met eventueel hem tot laste komende kinderen, woonachtig is of de gehuwden bewonen een of meer kamers in de woning van een ander persoon of gezin.
Als het gezin een of meer kamers bewoont en hiervoor een commerciële huurprijs betaalt, vindt er geen verlaging op de norm plaats. Kinderen en ouders worden geacht geen kamerovereenkomst aan te kunnen gaan.
Als meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de uitkeringsgerechtigde, dan wordt de norm verlaagd met een korting van 20%.
Het college verlaagt de norm of de toeslag (verder) als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie.
Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning in het geheel geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden, verlaagt het college de norm of toeslag met een korting van 20%. Als de uitkeringsgerechtigde geen woning bewoont, de zgn. dak- en thuislozen, bedraagt de korting op de norm of toeslag 10%. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 21 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a.
Artikel 8 Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar
Op grond van artikel 25 WWB past het college een lagere toeslag toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders van 21 of 22 jaar en gezinnen waarvan één of twee personen 21 of 22 jaar zijn.
Artikel 9 Cumulatie van verlagingen
In bepaalde situaties zou het mogelijk zijn, dat meerdere verlagingen op de norm of toeslag ertoe kunnen leiden dat de uitkeringsgerechtigde met het resterende uitkeringsbedrag onder het bestaansminimum komt. Met deze bepaling wordt dit voorkomen.