Organisatie | Uithoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Wet Inburgering Gemeente Uithoorn 2007 |
Citeertitel | Verordening Wet Inburgering Gemeente Uithoorn 2007 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2007 | nieuwe regeling | 12-04-2007 Nieuwe Meerbode, 30-05-2007 | RV07.10 |
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 december 2006, gelet op artikel 8, 19, vijfde lid, 23 derde lid, en 35 van de Wet inburgering;
overwegende dat de raad bij verordening regels dient te stellen over informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld, alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Artikel 1: Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de Wet Inburgering;
het Besluit: Besluit tot uitvoering van de wet Inburgering (Besluit inburgering);
inburgeringsplichtige: de persoon zoals omschreven in artikel 3 tot en met 6 van de wet;
boete: bestuurlijke boete, als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 2, van de wet;
Aan het einde van de planperiode stelt het college een Verslag Inburgering Gemeenschappelijke Regeling Sociale Zaken Aalsmeer/Uithoorn op met daarin de evaluatie en resultaten van het inburgeringsbeleid. Het beleidsverslag inburgering Gemeenschappelijke Regeling Sociale Zaken Aalsmeer/Uithoorn omvat in elk geval een rapportage ten aanzien van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de informatievoorziening.
Hoofdstuk 3 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening
Artikel 4: Aanwijzen van doelgroepen
Aan groepen inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 19, lid twee van de wet, biedt het college een inburgeringsvoorziening aan.
Aan asielgerechtigde inburgeringsplichtigen en geestelijke bedienaren die ten tijde van de uitvoering reeds in de gemeente woonachtig zijn (oudkomers), zal na invoering van de wet een aanbod worden gedaan. Betreffende het tijdspad en de prioritering van het aanbod aan deze inburgeringsplichtigen kan het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen.
Een inburgeringsplichtige die in een eerdere gemeente reeds een aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft geaccepteerd, zal in geval van verhuizing naar onze gemeente de gelegenheid geboden worden deze voorziening voort te zetten of eenzelfde gelijkwaardig inburgeringsvoorziening worden aangeboden.
Aan inburgeringsplichtigen uit de doelgroepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de wet, kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden daarbij gelden de volgende voorwaarden:
Artikel 5: De samenstelling van de inburgeringsvoorziening
Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd. De aangeboden inburgeringsvoorziening mag arbeidsinschakeling niet in de weg staan.
Artikel 6: De inning van de eigen bijdrage
De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in beginsel in één keer en in ten hoogste 36 termijnen betaald.
Hoofdstuk 4 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening
Artikel 7: De procedure van het doen van een aanbod.
Het college doet een aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk en in tweevoud. Het aanbod wordt in beginsel gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.
Artikel 9: De inhoud van de beschikking ingeval van een gemeentelijk aanbod
Het besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:
In geval van een oudkomer de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt;
Artikel 11: De inhoud van de beschikking ingeval van handhaving inburgeringsplichtige zonder gemeentelijk aanbod.
Het besluit tot handhaving van de inburgeringsverplichting bevat in ieder geval:
In geval van een oudkomer de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt;
Artikel 12: De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 100,-- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtige is, geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.
De boete bedraagt ten hoogste € 200,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
In geval een inburgeringsplichtige die een gemeentelijk aanbod voor een inburgeringstraject heeft aanvaard, geldt de volgende boete: De bestuurlijk boete bedraagt ten hoogste € 200,-- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de door hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening.
Artikel 13: Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding.
De bestuurlijke boete voor overtreding, bedoeld in artikel 12, tweede lid, bedraagt een verdubbeling en ten hoogste € 400,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op rond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Uithoorn, d.d. 12-04-2007
De griffier de voorzitter
De Wet inburgering (Wi) treedt op 1 januari 2007 in werking en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) en de verschillende oudkomersregelingen. De Wi regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven.
Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald ( een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het voordeel van een aanbod is dat de kosten van de inburgeringsvoorziening door de gemeente worden voldaan (er geldt wel een eigen bijdrage). Een inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het inburgeringsexamen. Ook moeten de gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.
Deze verordening heeft alleen betrekking op de groep die inburgeringsplichtig is. Daarnaast is er ook een grote groep die als inburgeringsbehoeftig wordt aangemerkt. Dit betreft genaturaliseerde Nederlanders en Antillianen en Arubanen (zij zijn van rechtswege of geboorte Nederlander) en EU/EER onderdanen
De inburgeringsregels voor deze groep worden geregeld in aanverwante regelgeving. Voor 2007 is dit de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007. Voor de aanverwante regelgeving zal het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen.
Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om deze groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om de volgende groepen inburgeringsplichtigen:
Het college is verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijk bedienaar (artikel 19, tweede lid, van de wet). Dit betreffen de onder 1 en 2 genoemde groepen. Voor de inburgeringsplichtigen die verhuizen en die in de “oude” gemeente reeds een aanbod hebben geaccepteerd, geldt dat de voorziening wordt voortgezet (d.w.z. op kosten van de “oude” gemeente. Indien de oude gemeente aangeeft dat de inburgeringsvoorziening vervalt biedt de nieuwe gemeente de inburgeringsplichtige een gelijkwaardig inburgeringsalternatief aan (artikel 23, vierde lid van de wet).
Aan inburgeringsplichtigen die behoren tot de laatste twee groepen kán het college een inburgeringsvoorziening aanbieden.
Voor alle groepen geldt dat het aanbod een inburgeringsvoorziening behelst die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt maatschappelijk begeleiding deel uit van de inburgeringsvoorziening.
De Wi draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen aan bovenstaande groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen er in ieder geval regels moeten worden gesteld:
Artikel 1: Begripsomschrijving
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijving van begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit Inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.
De verordening Wet inburgering wordt voor langere duur vastgesteld en geeft inhoud aan de rechten en plichten van inburgeringsplichtigen. Het is vrijwel ondoenlijk om in de verordening uitputtende regels te geven inzake het volledige inburgeringsbeleid. Het bestand Potentiële Inburgeraars (BPI) is nog maar zeer recent ter beschikking van de gemeente gesteld zodat er nog geen zicht is op aantallen en doelgroepen.
Daarom is gekozen voor een door het college op te stellen beleidsplan. Dit kan voor een of meerdere jaren dienen. In dit plan zal uitvoerig worden ingegaan op alle aspecten rondom het bepalen en prioriteren van verschillende doelgroepen alsmede het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen. Het eerste beleidsplan zal in 2007 worden opgesteld. Hierbij zal vanzelfsprekend uit worden gegaan van de visie op inburgering zoals deze is vastgelegd in de Startnotitie Wet inburgering Gemeenschappelijke Regeling Aalsmeer/Uithoorn (zie tevens artikel 4 van de toelichting).
Een zodanig beleidsplan, waaraan natuurlijk ook een beleidsverslag is gekoppeld, maakt het mogelijk om rekening te houden met aanpalende beleidsterreinen zoals de WWB, het lokaal integratiebeleid, opvoeding, onderwijsachterstanden, vluchtelingenwerk, de taakstelling voor vergunninghouders en de WMO. Bovendien is het zo mogelijk flexibel in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen en op ontwikkelingen in de eigen gemeente.
Het beleidsverslag dat aan het einde van de planperiode door het college zal worden opgesteld, geeft inzicht in de resultaten van het inburgeringsbeleid. Daarnaast zal het verslag en de daarin opgenomen evaluatie van het beleid, dienen als input voor een volgend beleidsplan.
Binnen de reguliere planning & control cyclus zal jaarlijks door het college (financiële) verantwoording aan de raad worden afgelegd ten aanzien van de inburgering
HOOFDSTUK 2 INFORMATIEVERSTREKKING
Artikel 3: De informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en de plichten die voortvloeien uit de Wi. De wet laat de gemeente vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen wordt georganiseerd.
Nadere invulling van de informatievoorziening kan in door het college vast te stellen beleidsregels worden vastgelegd.
Ieder jaar zal het college als onderdeel van het Beleidsverslag Gemeenschappelijke Regeling Sociale Zaken Aalsmeer-Uithoorn de informatievoorziening beoordelen en evalueren.
HOOFDSTUK 3 DOELGROEPEN EN SAMENSTELLING VAN DE INBURGERINGSVOORZIENING
Artikel 4: Aanwijzing van doelgroepen
Aan asielgerechtigde oud- en nieuwkomers en geestelijke bedienaren is de gemeente verplicht een inburgeringsvoorziening aan te bieden.
Het aantal geestelijke bedienaren is naar verwachting zeer beperkt. Overigens geldt voor geestelijke bedienaren dat zij een specifieke opleiding dienen te volgen gericht op hun beroepssituatie. Dit programma wordt centraal door het Rijk georganiseerd.
Artikel 19, eerste lid, Wi bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kan aanbieden:
Voor de inburgeringsplichtigen die verhuizen en die in de “oude” gemeente reeds een aanbod hebben geaccepteerd, geldt dat de voorziening wordt voortgezet (d.w.z. op kosten van de “oude” gemeente). Indien de nieuwe gemeente aangeeft dat de inburgeringsvoorziening vervalt, is de nieuwe gemeente verplicht de inburgeringsplichtige een gelijkwaardig inburgeringsalternatief aan te bieden (artikel 23, vierde lid van de wet).
In de Startnotie Wet inburgering Gemeenschappelijke Regeling Aalsmeer/Uithoorn wordt een visie op inburgering gegeven welke als basis heeft gediend voor de in artikel vier van deze verordening genoemde criteria. Deze criteria kunnen worden ingezet als voorrangscriteria waarbij uiteraard rekening gehouden dient te worden met de wensen van aanpalende beleidsvelden. In het beleidsplan Gemeenschappelijke Regeling Sociale Zaken Aalsmeer-Uithoorn zal jaarlijks worden aangegeven welke voorrangscriteria worden ingezet.
Artikel 5: Samenstelling van de inburgeringsvoorziening
In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.
Er wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:
In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van het examen(artikel 19, derde lid, van de wet). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, van de wet).
Het college bepaalt het aanbod. Indien de inburgeringsplichtige hiermee niet akkoord gaat, dient de inburgeringsplichtige zelf een cursus in te kopen en te financieren.
De Wi bepaalt dat de inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een anders socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, van de wet). Indien in deze specifieke situatie geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen inburgeringsvoorziening aanbieden. Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening.
Artikel 6: De inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270,- Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, van de wet)
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te voldoen. Deze termijn is gesteld op ten hoogste 36 maanden. Hierbij is uitgegaan van de gedachte dat per huishouden maximaal €15,- per maand reëel zou zijn om af te lossen. Een huishouden waarin twee inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening accepteren (bijvoorbeeld) asielmigranten), betaalt bij een aflossingstermijn van 36 maanden €7,50 per persoon en daarmee €15,- per huishouden per maand. In een huishouden waarin 1 persoon een inburgeringsvoorziening accepteert zou, uitgaande van €15,- per maand, een aflossingstermijn van 18 maanden gesteld kunnen worden.
Artikel 24, eerste lid Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekend met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
HOOFSTUK 4 HET AANBOD VAN EEN INBURGERINGSVOORZIENING
Artikel 7: Procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening.
Er wordt geregeld dat er eerst een intakegesprek kan plaatsvinden voordat er een aanbod wordt gedaan. Indien het een nieuwkomer betreft die in een opvangcentrum als bedoeld in artikel 1, onderdeel d van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers verblijft, moet hij binnen zes weken nadat hij is vertrokken uit het centrum en voor de eerste keer aangifte van verblijf en adres als bedoeld in artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft gedaan, worden opgeroepen voor het onderzoek; in de overige gevallen binnen zes weken nadat de verblijfsvergunning is uitgereikt.
Het college doet een schriftelijk aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking. Hierdoor kan de instemming met de beschikking met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgering (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt. Het niet tijdig reageren wordt ook gezien als weigering van het aanbod. Het meest praktische is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichte van een door de gemeente opgestelde verklaring.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.
Gaat het om een oudkomer dan stelt het college in een (handhavings)beschikking vast welke aanbod de inburgeringsplichtige wordt gedaan en de start van de termijn waarbinnen de oudkomer het inburgeringsexamen moet hebben behaald.
Artikel 8: Weigering van een aanbod
Een inburgeringsplichtige is niet verplicht een inburgeringsvoorziening te accepteren. Een weigering om een inburgeringsvoorziening te aanvaarden moet schriftelijk gebeuren. De weigering kan echter ook blijken uit het feit dat het college òf deze schriftelijke verklaring òf het aanbod niet binnen de gestelde termijn retour heeft ontvangen. Ook als de inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaardt, ontvangt hij een beschikking. Hierin wordt hij gewezen op zijn verplichtingen om zijn inburgeringsexamen binnen de wettelijke termijn te behalen, de consequenties als hij hieraan niet voldoet en de faciliteiten die hem ter beschikking staan ter voorbereiding op zijn examen. Ook wordt hij gewezen op de financiële aspecten, zoals de verplichting om zelf de kosten van de voorziening en het examengeld te betalen en de mogelijkheid om een lening af te sluiten bij de IB-groep.
Artikel 9: De inhoud van de beschikking in geval van een gemeentelijk aanbod
Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld. De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid van de wet). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkenen (onder andere door middel van een beschikking) bekend zijn gemaakt.
De gemeente krijgt de kosten van de inburgeringsvoorziening van de inburgeringsplichtige die een aanbod van de gemeente heeft gekregen, voor 100% vergoed.
Deze vergoeding wordt in twee delen beschikbaar gesteld.
Het eerste deel van 30% wordt vergoed bij aanvang van de inburgering. Het restant, van 70%, komt alleen in aanmerking voor vergoeding onder de hieronder genoemde voorwaarden.
Vanaf 2007 start elk jaar een cohortperiode van drie jaar.
De inburgeringsplichtige dient binnen deze 3 jaar deelgenomen te hebben aan het examen heeft. Indien hij dit niet doet komt de gemeente niet in aanmerking voor 70% van de vergoeding.
Voorbeeld: een inburgeringsplichtige start in 2007 met de inburgering. De cohortperiode loopt van 1 januari 2007 tot 1 januari 2010. Om in aanmerking te komen voor het restant van de vergoeding dient de inburgeringsplichtige voor 1 januari 2010 deelgenomen hebben aan het examen. Het maakt niet uit op welk moment in 2007 hij start. Wanneer hij in december 2007 start dient hij ook voor 1 januari 2010 deelgenomen te hebben aan het examen (in dat geval heeft de inburgeringsplichtige nog 2 jaar de tijd).
De volgende cohortperiode start in 2008 en loopt tot 2011. Om in aanmerking te komen voor het restant van de vergoeding dient de inburgeringsplichtige voor 1 januari 2011 deelgenomen hebben aan het examen. Enzovoort.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald ligt vast in de wet (artikel 7,eerste lid van de wet). In de beschikking wordt van deze termijn melding gemaakt.
Er wordt in de beschikking vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 6 van de verordening.
Indien de inburgeringsplichtige met een algemene bijstandsuitkering zijn verplichtingen niet nakomt kan op grond van de afstemmingsverordening van de WWB een maatregel worden opgelegd. Voor de andere inburgeringsplichtigen kan dit betekenen dat hem een boete wordt opgelegd.
Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, in combinatie met artikel 26 van de wet). Binnen vijf jaar na deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringsexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat.
Artikel 10: Opleggen van verplichtingen in geval van gemeentelijk aanbod
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de in dit artikel genoemde verplichtingen in het kader van een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichting vast.
Artikel 11: De inhoud van de beschikking ingeval van handhaving inburgeringsplichtigen zonder gemeentelijk aanbod
De handhaving van een inburgeringsplichtige die geen gemeentelijk aanbod krijgt, is minder intensief dan die van een inburgeringsplichtige die wel een gemeentelijk aanbod heeft geaccepteerd. De eerstgenoemde inburgeringsplichtige is immers zelf verantwoordelijk voor zijn inburgering. De taak van de gemeente bestaat hierbij alleen uit de vaststelling van de inburgeringsverplichting en de handhaving van het behalen van het inburgeringsexamen. De beschikking voor deze groep is op deze taken afgestemd.
Artikel 12: De hoogte van de bestuurlijke boete bij verschillende overtredingen
Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.
In deze verordening wordt niet uitgegaan van de maximumbedragen die kunnen worden opgelegd maar voor de hoogte van de boete is aansluiting gezocht bij de gemeenten Amstelveen en Ouderkerk aan de Amstel. Mocht blijken dat de hoogte van de boete niet het gewenste effect heeft, kan overwogen worden om de verordening op dit punt aan te passen.
Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet Werk en Bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet- of regeling. Artikel 37 van de wet bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd.
Artikel 13: Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 12 van deze verordening mogelijk is.
Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 12, eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de wet worden genoemd. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een tijdspanne van 12 maanden voordoen. In deze verordening is er voor gekozen om bij herhaling van verwijtbaar gedrag hetzelfde boetebedrag te hanteren.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is vastgesteld in artikel 12, tweede lid van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 13 van deze verordening, het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting