Organisatie | Hulst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2009 |
Citeertitel | APV Hulst 2009 : citeertitel |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Algemeen / Bestuur |
De historie bij "Het overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen" is mogelijk niet compleet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-06-2016 | 22-06-2017 | art. 2:73a | 09-06-2016 | Rb2011/56 | |
06-10-2011 | 29-06-2016 | Art. 1:2, lid 4; art. 2:80, lid 3 en 4. | 22-09-2011 | Rb2011/56 | |
01-10-2010 | 06-10-2011 | Geen | 23-09-2010 | Rb2010/45 | |
09-04-2009 | Nieuwe regeling | 02-04-2009 Zeeuwsch Vlaams Advertentieblad, 08-04-2009 | Rb2009/13 |
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, d.d. 18 februari 2009, nr. rv2009/13;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
gehoorde de commissie Algemeen Bestuurlijke Zaken op 16 maart 2009;
vast te stellen de Algemene Plaatselijke Verordening 2009 voor de gemeente Hulst;
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet;
voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
AFDELING 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2:4, eerste lid, genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
AFDELING 4 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2:8 Voorwerpen op of aan de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht .
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, de Wet milieubeheer of de Wegenverordening Zeeland.
Artikel 2:9 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Zeeland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 2:10 Maken, veranderen van een uitweg
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur of de Wegenverordening Zeeland.
Artikel 2:11 Nachtverblijf op de weg en in voertuigen
Het is verboden op de weg, al dan niet in een voertuig – niet zijnde een kampeermiddel als bedoeld in artikel 5:57 – te overnachten dan wel een dergelijk voertuig op de weg te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.
AFDELING 5 Veiligheid op de weg
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 2:13 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:14 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:15 Kelderingangen, koekoeken, e.d.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 1° of 3°, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2:17 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.
Artikel 2:21 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:21 van deze verordening;
Onder evenement wordt mede verstaan
een feest of wedstrijd op of aan de openbare weg, voor zover in het daarin geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994;
AFDELING 7 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:24 Begripsomschrijving
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:25 Exploitatie horecabedrijf
Voor het verkrijgen van een vergunning moet een aanvraag worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vast te stellen formulier.
in afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
Artikel 2:25a Eisen aan de exploitant en de leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende van een horecabedrijf:
Artikel 2:26 Vrijstelling vergunningplicht
De burgemeester kan vrijstelling verlenen van de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2:25 voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.
Artikel 2:27 Handel in horecabedrijven
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:28 Sluitingsuur; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, de zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven en/ofeen daartoe behorend terras (tijdelijke) sluitingsuren vaststellen, tijdelijk de sluiting daarvan bevelen dan wel beperkingen stellen aan het tijdstip waarop bezoekers mogen worden toegelaten.
Hij brengt het besluit onmiddellijk ter kennis van de houder van het bedrijf dat het betreft.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 2:31 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:24 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2:25 tot en met artikel 2:28.
AFDELING 8 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:32 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder
inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:33 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.
Artikel 2:35 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
AFDELING 9 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:37 Exploitatie van een speelgelegenheid.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is vereist;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, waar gelegenheid wordt gegeven te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of waar gelegenheid wordt gegeven tot de in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen omschreven handeling;
Artikel 2:39 Eisen aan de exploitant en de leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende van een speelgelegenheid:
Artikel 2:40 Gronden voor weigering vergunning
De burgemeester weigert een vergunning, indien:
de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;
De burgemeester kan een vergunning weigeren indien:
een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken of de speelgelegenheid met toepassing van artikel 2:44 van deze verordening dan wel met toepassing van art. 13b van de Opiumwet is gesloten;
naar zijn oordeel het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:38 onvoldoende garanties geeft dat het in de Externe link
Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;
het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden.
Artikel 2:43 Intrekking vergunning
De burgemeester kan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:
het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:38, derde lid, onvoldoende garanties geeft dat de Wet op kansspelen niet zal worden overtreden;
het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;
AFDELING 10 Speelautomaten en speelautomatenhallen
Artikel 2:47 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
de wet: de Wet op de kansspelen;
speelautomaat: een toestel als bedoeld in artikel 30, onder a, van de wet;
behendigheidsautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de wet;
kansspelautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de wet;
hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de wet;
laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de wet;
speelautomatenhal: een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder c, van de wet;
Artikel 2:48 Aantal speelautomaten in horeca-inrichtingen
De burgemeester kan vergunning verlenen voor het aanwezig hebben van ten hoogste drie speelautomaten in een hoog- of laagdrempelige inrichting, met dien verstande dat:
Artikel 2:50 Aanvraag vergunning
De exploitant vraagt de vergunning voor een speelautomatenhal aan onder overlegging van:
een bewijsstuk als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Speelautomatenbesluit 2000, waaruit blijkt dat de leidinggevende(n) beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico’s van gokverslaving.
Artikel 2:51 Aanwezigheidsplicht
Het is verboden een speelautomatenhal voor het publiek geopend te houden, indien in het bedrijf geen leidinggevende aanwezig is die in de vergunning staat vermeld.
Artikel 2:54 Intrekkingsgronden
De burgemeester trekt de vergunning in:
indien niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, onder a, van de wet gestelde eisen.
Artikel 2:55 Wijziging leidinggevende
Indien een in de vergunning vermelde leidinggevende niet meer als zodanig werkzaam is, dient de ondernemer binnen vier weken nadat deze situatie is ontstaan, een aanvraag tot wijziging van de vergunning in, onder overlegging van het bewijsstuk als bedoeld in artikel 2:50, onder d.
AFDELING 11 Toezicht op smart- head- en growshops
Artikel 2:57 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop of growshop;
Artikel 2:60 Vergunningaanvraag
Bij de aanvraag, bedoeld in het vorige lid, wordt tenminste vermeld of overgelegd:
een ingevuld vragenformulier op grond van de Wet Bibob.
Artikel 2:63 Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de exploitatievergunning.
Artikel 2:64 Weigeringsgronden
De burgemeester kan de vergunning onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigeren, indien:
er sprake is van een geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel 2:65 Intrekkingsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:
in de betreffende inrichting middelen als bedoeld in deartikelen 2 of 3 van de Opiumwet worden verstrekt;
blijkt dat een leidinggevende in de laatste vijf jaren voorafgaande aan het intrekkingsbesluit onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een maand, dan wel een geldboete van € 500,-- of meer, ter zake van overtreding van de
Opiumwet, de Wet wapens en munitie, geweldpleging, heling, of betrokkenheid bij of deelname aan een criminele organisatie;
Artikel 2:66 Vervallen vergunning
De vergunning vervalt indien de exploitatie van de inrichting voor een periode van langer dan drie maanden is of wordt onderbroken, tenzij dit het gevolg is van toepassing van artikel 2:67, eerste lid.
Artikel 2:67 Sluiting van inrichtingen
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
AFDELING 12 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:68 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2:72 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:73 Verboden drankgebruik
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2:75 Verboden gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:76 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een gebouw danwel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:80 Gevaarlijke honden
In dit artikel wordt verstaan onder:
muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;
Artikel 2:81 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door of krachtens de Wet milieubeheer.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
AFDELING 13 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:89 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:90 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2:91 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2:92 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen danwel zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te
bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:93 Openlijk gebruik van drugs
Het is verboden op of aan de weg op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te treffen of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:94 Verwijderen van spuiten e.d.
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg, dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks is geschied om afstand van dat voorwerp te doen.
AFDELING 16 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:95 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig
artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:2, 2:8, 2:9, 2:14, 2:23, 2:72, 2:73, 2:74, 2:75, en 2:91 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:96 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied
Artikel 2:97 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, E.D.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
AFDELING 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.
Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en leidinggevende
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de leidinggevende niet:
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Het bevoegd orgaan kan indien wordt gehandeld in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk en/of met het oog op de in artikel 3:12, lid 2, genoemde belangen en/of bij overtreding van de aan de vergunning verbonden voorschriften, door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting sluitingsuren vaststellen.
Artikel 3:6 Sluiting seksinrichting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.
Artikel 3:7 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende
De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:10 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
AFDELING 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Weigeringsgronden
De vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geweigerd indien:
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
AFDELING 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:12, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUUR- SCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1 Geluidhinder- en verlichting
Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1 van het Besluit, worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder en artikel 1.1 van het Besluit, worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 4.113 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4:5 (Geluid)hinder door voertuigen
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, te laden of te lossen tussen 19.00 en 07.00 uur, indien daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid-)hinder ontstaat.
Artikel 4:7 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening Zeeland.
AFDELING 2 Weg- en waterverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:9 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4:10 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
AFDELING 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:12 Lijst waardevolle bomen
Het college stelt een lijst vast van waardevolle houtopstand, gebaseerd op de volgende criteria:
Artikel 4:13 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand
Het gestelde in de Boswet is onverminderd van toepassing.
Artikel 4:16 Herplant- en instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
AFDELING 4 Bescherming flora en historische belangen
Artikel 4:17 Bescherming groenvoorzieningen
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk dan wel aldaar bloemen te plukken.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie ingevolge artikel 39 van de Monumentewet 1988 een opgravingsvergunning is verstrekt.
AFDELING 5 Maatregelen tegen ontsiering en overlast
Artikel 4:19 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:21 Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.
Artikel 4:22 Vergunningsplicht handelsreclame
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
AFDELING 2 Collecteren, venten en standplaatsen
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21;
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor het hebben van een standplaats voor het verkopen van goede- ren een redelijkverzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
AFDELING 4 Haven en openbaar water
Artikel 5:23 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder haven: de gemeentelijke haven te Walsoorden, met inbegrip van kaden, laad- en losterreinen, zoals door het college nader is aangewezen.
Artikel 5:24 Gebruik van de haven
Het is verboden zonder ontheffing van het college in de haven:
Artikel 5:25 Melden binnenkomst
De schipper die geen vaste ligplaats voor zijn vaartuig heeft, is gehouden zich ruim voor binnenkomst in de haven telefonisch te melden bij de havenmeester. Bij binnenkomst zal de definitieve ligplaats worden toegewezen.
Artikel 5:26 Ligplaats pleziervaartuigen
Het is verboden zonder vergunning van het college in de haven een vaste ligplaats in te nemen.
Mochten door nalatigheid of schuld van de verantwoordelijke persoon of personen toch goederen of voorwerpen in het water terecht komen, dienen deze op eerste aanzegging van de havenmeester terstond uit de haven te worden verwijderd, bij gebreke waarvan dit op kosten van nalatige(n) door of vanwege het college zal geschieden.
Artikel 5:29 Losmaken/verhalen vaartuigen
Het is verboden zonder toestemming van de schipper of eigenaar, dan wel zonder toestemming en anders dan volgens de aanwijzingen van de havenmeester, een in de haven gemeerd vaartuig los te maken of te verhalen of zich op of in het vaartuig te bevinden.
Artikel 5:30 Vaartuigen als werkplaats, magazijn e.d.
Het is aan eigenaren en gebruikers van vaartuigen verboden ligplaats in te nemen in de haven zonder schriftelijke ontheffing van het college indien deze vaartuigen worden gebezigd tot magazijn, tot werkplaats, tot het drijven van handel, tot het uitoefenen van een nering of tot huisvesting van personen, of welke kennelijk zijn bestemd voor de verkoop.
Artikel 5:31 Palen, balken, trappen e.d.
Het is verboden in de haven palen te slaan, balken, planken, bomen, trappen of andere dergelijke voorwerpen te leggen, te plaatsen of te hebben tenzij met ontheffing van het college en overeenkomstig de aanwijzingen van de havenmeester.
Artikel 5:32 Goederen op de kade
Wanneer de havenmeester zulks nodig oordeelt, moet de eigenaar of rechthebbende zijn goederen op eerste aanzegging verplaatsen of van de opslagplaats verwijderen, bij het nalaten hiervan geschiedt zulks door of vanwege het college voor de rekening en risico van de belanghebbende. De eigenaar of rechthebbende kan de goederen wederom verkrijgen na vergoeding der gemaakte kosten.
Artikel 5:33 Onbeheerde of gezonken vaartuigen
In andere gevallen dan waarin de Wrakkenwet voorziet, is het college bevoegd onbeheerde of gezonken vaartuigen, alsmede niet gemeerd zijnde vaartuigen, welke in de haven worden aangetroffen te meren, te verhalen en in bewaring te nemen voor rekening en risico van de eigenaar.
Artikel 5:34 Overdracht eigendom vaartuigen
De eigenaar van een vaartuig waarmee ligplaats in de haven wordt ingenomen is verplicht, wanneer de eigendom van dat vaartuig geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen, hiervan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na het plaatsvinden van de overdracht, schriftelijk kennis te geven aan het college.
Artikel 5:35 Verwijdering vaartuigen
Het is verboden zich met een vaartuig in de haven te bevinden indien het college schriftelijk heeft medegedeeld dat het desbetreffende vaartuig daaruit verwijderd moet worden.
Het is verboden vuilnis en andere afvalstoffen op de havenwerken te storten anders dan in daarvoor bestemde voorzieningen. De schipper is verplicht op last van het college de door hem veroorzaakte vuilnis op te ruimen en de overboord geworpen of gevallen voorwerpen weer terug te nemen.
Het is verboden van de wal of overboord in het water te werpen, te laten vallen, te pompen of te doen vloeien:
Het is anderen dan de daarvoor door de gemeente aangewezen bedrijven verboden in de haven te baggeren.
Artikel 5:42 Gebruik van openbaar water
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard, tenzij deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 5:44 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens het in artikel 5:43 bepaalde.
Artikel 5:45 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:48 Gebruik waterscooters
Het is verboden op een ander openbaar water dan de Westerschelde gebruik te maken van een waterscooter.
AFDELING 6 Crossterreinen en verkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het
Besluit geluidproductie sportmotoren van toepassing is.
Artikel 5:52 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
AFDELING 7 Verbod vuur te stoken
Artikel 5:53 Verbod vuur te stoken
Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover:
de Provinciale Milieuverordening danwel artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
AFDELING 8 Verstrooiing van as
Artikel 5:54 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
AFDELING 9 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 5:57 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Overtreding van enige bepaling van deze verordening en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:8, vierde lid, 2:9 en 4:13 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wijzingsverordening worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.