Organisatie | Stichtse Vecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening ex artikel 212 Gemeentewet |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Stichtse Vecht |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Financiële verordening van de gemeente Stichtse Vecht van 29 maart 2011.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-12-2012 | 01-08-2019 | Nieuwe regeling | 27-11-2012 Nieuwsblad voor Vecht-, Amstel- en Rijnstreek, 06-12-2012 | SV94 |
2. Begroting en verantwoording
Artikel 2. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 212 van de Gemeentewet gelden voor de verplichte paragrafen behorende bij de begroting en de jaarrekening de minimum vereisten, zoals deze in de overeenkomstige paragraaf van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten zijn (BBV) opgenomen.
Het college biedt uiterlijk 1 juli van het lopende begrotingsjaar dan wel de laatste raadsvergadering voor het zomerreces het richtinggevende kader; ook wel de Voorjaarsnota genoemd; voor de begroting van het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren ter kennisname aan de raad aan.
Artikel 4. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen
De raad kan de begroting door het jaar heen wijzigen. Dit kan in de vorm van:
een begrotingswijziging in het kader van de tussentijdse rapportages (beraps), waarin de consequenties die voortvloeien uit de in de rapportages gemelde afwijkingen, ten opzichte van de vastgestelde begroting, zijn verwerkt (bijv. volumewijzigingen/bijstelling van het beleid, wijzigingen in de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten (zowel baten als lasten) en/of het overhevelen van budgetten tussen programma’s);
separate begrotingswijzigingen tengevolge van beleidsvoorstellen -niet zijnde voorstellen voor nieuw beleid- waarbij het niet mogelijk is om met besluitvorming te wachten tot het eerstvolgende cyclusmoment (voorjaarsnota / begroting respectievelijk berap). Het gaat dan bijv. om zaken met een hoge politieke relevantie of spoedeisende zaken.
Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen van;
Deze informatieplicht geldt vanaf grenzen die buiten het mandaat van het college valt.
Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 212, lid 2, onder a, van de Gemeentewet stelt de raad regels vast voor waardering en afschrijving van activa. Deze zijn weergegeven in de beleidsnota ‘Waardering en afschrijving vaste activa’.
Artikel 9. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente Stichtse Vecht wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.
Het berekende percentage wordt naar boven afgerond op een veelvoud van 0,5.
Voor bouwgrondexploitatie geldt dit vaste percentage ook. Het rentebeleid voor grondexploitaties wordt opgenomen in de nota Grondbeleid.
Artikel 11. Voorziening voor oninbare vorderingen
De omvang van de voorziening per balansdatum wordt vastgesteld op basis van de ouderdom van de vordering. De debiteuren zijn gewaardeerd tegen de nominale waarde met inachtneming van een aftrek van oninbaarheid. Daarbij wordt de verwachte oninbaarheid uitgedrukt in een percentage van de openstaande vordering.
Na één jaar wordt aangenomen dat de oninbaarheid van de openstaande vordering 25% is. Ieder jaar daarna neemt de kans dat de vordering ook daadwerkelijk wordt ontvangen met 25% af. Na vier jaar wordt er van uitgegaan dat de vordering niet meer wordt geïncasseerd. Betalingen die na die periode alsnog binnenkomen vallen te gunste van die voorziening. Bij de overige vorderingen blijven de publiekrechtelijke vorderingen buiten beschouwing.
4. Financieel beheer en interne controle
Artikel 15. Financiële organisatie
Het college draagt de zorg voor en legt (in een besluit) vast:
Artikel 16. Verstrekking subsidies
Het college biedt periodiek een (bijgestelde) nota ‘Verstrekking gemeentelijke subsidies’ aan. Deze nota bevat het kader voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies en een overzicht van de toegekende gemeentelijke subsidies. De raad stelt de nota vast.
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.
Artikel 2. Inrichting begroting en jaarstukken
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Meestal zal die vaststelling voor enkele jaren gelden, bijvoorbeeld voor een gehele raadsperiode. Indien daartoe aanleiding is, kan de raad de programma indeling wijzigen.
Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).
Een programma is gebaseerd op de drie w-vragen:wat willen we bereiken, wat gaan we daar voor doen en wat mag dat kosten? Vooral voor de eerste twee vragen zullen in de praktijk indicatoren nodig zijn. Aan de hand van die indicatoren kan de raad zijn kaderstellende functie vervullen. Daarnaast kan de raad de controlerende functie vervullen door de uitkomsten en resultaten van de programma's te beoordelen. Het artikel bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Per programma van de begroting dienen enkele indicatoren opgenomen te worden om de effecten van beleid te monitoren.
De artikelen 2 en 3 betreffen vooral de infrastructuur van de begroting. Het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomer) een nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast.
Artikel 4. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen
Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. Deze autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op programmaniveau (lid 1). Voor begrotingswijzigingen doet het college gedurende het jaar voorstellen aan de raad (lid 2). Daarbij wordt er naar gestreefd deze zoveel mogelijk te koppelen aan vooraf bepaalde (bijsturings)momenten uit de planning- en controlcyclus, waarbij in de raad bijbehorende cyclusdocumenten aan de orde komen. Dit betreft dus met name de momenten waarop de voorjaarsnota / begroting respectievelijk tussentijdse rapportages ter vaststelling aan de raad worden voorgelegd. En daarnaast de binnen de cyclus bepaalde momenten voor het aanbieden van algemene begrotingswijzigingen.
Het voordeel hiervan is dat in op vastgestelde momenten een integraal beeld wordt gepresenteerd van de nieuw beleid, afwijkingen ten opzichte begroting en mogelijke oplossingsrichtingen daarvoor. Wij beogen een situatie, waarbij op vastgestelde momenten (bij de berap) wordt bijgestuurd. Ad hoc beslissingen tussentijds verstoren dit integrale beeld.
Het vorenstaande laat onverlet dat er zich gedurende een jaar situaties kunnen voordoen, waarbij het niet mogelijk is om met besluitvorming te wachten tot de eerstvolgende berap en waarbij de noodzaak bestaat tussentijds een voorstel tot wijziging van de begroting aan de raad voor te leggen. In dergelijke gevallen dient het uitdrukkelijk niet te gaan om nieuw beleid. Dat wordt vanuit het oogpunt van integrale afweging op één moment, te weten de voorjaarsnota, aan de raad voorgelegd.
Naast lopende uitgaven doet de gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van deze investeringskredieten vindt plaats bij de begrotingsbehandeling.
Artikel 5 betreft een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad. Het betreft en uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente. In het artikel verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangegaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg.
Artikel 6. Tussentijdse rapportage
Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. Op basis van rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het derde, vierde en vijfde lid bevatten bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het zesde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden.
Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa
In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder sub a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hiervoor is een aparte beleidsnota ’Waardering en afschrijving vaste activa’ opgesteld. Daardoor kan in artikel 7 worden volstaan met een verwijzing naar deze nota. Een eventuele wijziging van de toe passen regels komt dan tot uitdrukking in de nota, zonder dat de verordening gewijzigd hoeft te worden.
Artikel 8. Reserves en voorzieningen
Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. In de begroting en jaarrekening wordt hierop gerapporteerd. In lid 1 en 2 wordt aangegeven waaraan die nota minimaal moet voldoen. In dit artikel wordt ook weer een verwijzing gemaakt naar nota zodat inhoudelijke regels aangepast kunnen worden zonder dat de verordening gewijzigd moeten worden.
Artikel 9. Kostprijsberekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, sub b dat de verordening bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. In artikel 9 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook wordt verstaan bijdragen aan voorzieningen en compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.
Artikel 10. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, riool- en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijke besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, sub e artikel 160 Gemeentewet). Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen.
Het vierde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen binnen de kaders ter kennisname aan de raad worden aangeboden.
Artikel 11. Voorziening voor oninbare vorderingen
De gemeente heeft al een voorziening voor oninbare vorderingen. Deze wordt jaarlijks aangepast aan het percentage van het aantal openstaande staande vorderingen en de ouderdom daarvan. Dit artikel geeft de grens aan wanneer het tot een oninbare vordering behoord.
Artikel 12. Financieringsfunctie
De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de operationele kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 het expliciete voorschrift dat de verordening een onderdeel over de financieringsfunctie heeft. In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan artikel 212, tweede lid onder c. Het gaat om de kaders voor het uitvoeren van de financieringsfunctie. De uitvoering van de financieringsfunctie komt aan de orde in de financieringsparagraaf in de begroting en de rekening, zoals die in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten is voorgeschreven.
De raad van Stichtse Vecht zal een treasurystatuut vaststellen, waardoor al aan de in dit artikel gestelde vereisten wordt voldaan.
In artikel 13 worden de kaders gegeven voor de inrichting van administraties van de gemeente. In hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens moeten worden vastgelegd en aan welke eisen de vastgelegde gegevens moeten voldoen. Deze verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de regels en activiteiten die daarvoor in de uitvoering nodig zijn. Dat is een taak van het college.
De raad legt in dit artikel enkele basiscondities vast voor de interne controle. De verordening geeft in het eerste lid aan het college de opdracht voor de inrichting van de financiële organisatie en verschillende maatregelen te treffen op het gebied van interne controle, bijvoorbeeld een adequate functiescheiding. De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 14 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of voorafgaand aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
Artikel 15. Financiële organisatie
Artikel 15 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid sub a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder sub a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten. De regels bedoeld onder sub a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit.
Artikel 16. Verstrekking subsidies
Voor de subsidievertrekking aan ondernemingen en instellingen zijn de Europese staatssteunregels (artikel 87, 88 en 89 EG-verdrag), de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang (artikel 86 EG-verdrag), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd.
Artikel 17. Aanbesteding en inkoop
Het college draagt zorg voor een procedure omtrent de inkoop en aanbesteding van werken en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels ter zake van de Europese Unie.
Artikel 18. Steunverlening aan ondernemingen
Voor de steunverlening en subsidievertrekking aan ondernemingen en instellingen zijn de Europese staatssteunregels (artikel 87, 88 en 89 EG-verdrag), de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang (artikel 86 EG-verdrag), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd.