Organisatie | Ooststellingwerf |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 (2) |
Citeertitel | Beleidsregels schoolgaande kinderen 2012 (2) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels vervangen de Beleidsregels maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012, vastgesteld d.d. 17 april 2012.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-09-2012 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 14-08-2012 Nieuwe Ooststellingwerf, 22-08-2012 | Collegebesluit, 14 augustus 2012 |
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
HOOFDSTUK 2. Kostensoort, hoogte en voorwaarden
Artikel 3 In aanmerking te nemen kosten
Onder de kosten van maatschappelijke participatie wordt onder andere verstaan:
In bijzondere gevallen of in situaties waarin deze beleidsregels niet voorzien kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken, indien toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ‘Beleidsregels schoolgaande kinderen 2012 (2)’.
Burgemeester en wethouders voornoemd,
In de motie Blanksma-Spekman c.s. heeft de Tweede Kamer de regering gevraagd om gemeenten financieel af te rekenen door een korting op de algemene uitkering uit het gemeentefonds, als die onvoldoende bijdragen aan de rijksdoelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat vanwege financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk in de Wet werk en bijstand gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Voorts dient invulling te worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.
Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand kan op grond van artikel 35 lid 9 van de wet alleen worden verstrekt aan personen met maximaal een inkomen van 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden op ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag uit te keren. Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm.
De gemeente Ooststellingwerf heeft om doelmatigheidsredenen gekozen voor het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een geldbedrag. Op deze wijze wordt tevens optimaal aangesloten bij de bepalingen van het Participatiefonds.
In 2008 en 2009 had Ooststellingwerf een tijdelijke regeling voor kinderen uit gezinnen met een laag inkomen, het Richtlijn Bijdrage schoolgaande kinderen 2010. Op basis van de notitie ‘Alle kinderen moeten meedoen’ van 26 augustus 2009 heeft de raadscommissie Welzijn op 6 oktober 2009 besloten dat deze regeling vanaf 2010 een permanent karakter moest krijgen. Vanaf 1 januari 2012 ligt dit verankert in de wet.
In de door de raad vastgestelde Verordening Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 is bepaald dat het college nadere regels stelt voor de uitvoering van het beleid. In deze richtlijn worden die nadere regels uitgewerkt.
Deze richtlijn stemt grotendeels overeen met de voormalige Richtlijn Bijdrage schoolgaande kinderen 2010. Deze nieuwe richtlijn verschilt één onderdeel. In deze richtlijn worden kinderen jonger dan 4 jaar niet tot de doelgroep gerekend. Volgens de Inspectie Werk en Inkomen vallen kinderen jonger dan 4 jaar niet onder het begrip schoolgaand kind. De kosten voor bijvoorbeeld de peuterspeelzaal kunnen niet langer ten laste van dit fonds worden gebracht. Uiteraard blijft het wel mogelijk de kosten voor de peuterspeelzaal vanuit het Participatiefonds te betalen.
In dit artikel worden de begrippen toegelicht. Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregels. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de beleidsregels moet worden gewijzigd.
De bijdrage beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken, door het kind in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de kosten van:
Dit is geen limitatieve opsomming.
Voor de vaststelling van het vermogen wordt verwezen naar de gemeentelijke beleidsregels zoals deze zijn vastgelegd in het ‘Schulinck Handboek WWB’. Het vermogen in de eigen, zelfbewoonde woning wordt bij deze regeling buiten beschouwing gelaten.
Aan personen die kwijtschelding krijgen van gemeentelijke heffingen wordt ambtshalve de bijdrage voor het schoolgaande kind versterkt. De belanghebbende die een uitkering van de gemeente ontvangt hoeft de bijdrage ook niet aan te vragen. Hij komt voor de ambtshalve verlening van de bijdrage in aanmerking. Degenen die niet tot de voorgaande twee groepen behoren, zullen de bijdrage aan moeten vragen.