Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening is vervangen door de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Stadskanaal 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 17-12-2013 De Kanaalstreek, 27-12-2012 | R 6928 |
De raad van de gemeente Stadskanaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 november 2012, nr. R 6928;
gelet op artikel 8, lid 1, onderdelen b en h, artikel 9a, lid 12, artikel 18 van de Wet werk en bijstand (WWB), het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
vast te stellen de "Afstemmingsverordening socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013".
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De begripsomschrijvingen in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet en de op deze wetten berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.
In deze verordening wordt verstaan onder:
de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de WWB of, voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW respectievelijk artikel 5 van de IOAZ;
Artikel 2 Verlagen van de uitkering
Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig deze verordening, als de belanghebbende, voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening, naar het oordeel van het college, de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, respectievelijk het Bbz, de IOAW en de IOAZ niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 4 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid, kan een verlaging ook worden toegepast op bijzondere bijstand indien:
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB of
Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in deze verordening "bijstandsnorm" worden gelezen als "bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 van de WWB verleende bijzondere bijstand".
Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregel
In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak verlaging
Als verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de bijstandsverlening is beëindigd, dan kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering, met dien verstande dat de verlaging niet wordt toegepast op de uitkering die betrekking heeft op een periode voorafgaande aan de gedraging.
In afwijking van het eerste lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, de verlaging met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van de bijstand.
Als een reeds opgelegde verlaging niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering wordt beëindigd en herziening van de verstrekte uitkering is niet (voldoende) mogelijk, dan kan het niet uitgevoerde deel van de verlaging alsnog ten uitvoer worden gelegd, indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden opnieuw recht op uitkering heeft.
Hoofdstuk 2 Gedragingen die leiden tot verlaging
Artikel 8 Niet nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling, behoud van arbeid en tegenprestatie
Gedragingen van een belanghebbende waardoor eerder, langer of tot een hoger bedrag aanspraak wordt gedaan op bijstandsverlening waaronder begrepen gedragingen waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichtingen op grond van de artikelen 9, 9a, 10a en 44a van de WWB respectievelijk de artikelen 37 en 38 van de IOAW en IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB respectievelijk artikel 36, eerste lid en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW en de IOAZ, met inbegrip van het verwijtbaar niet of niet tijdig voldoen aan een oproep te verschijnen op een aangegeven tijd, datum en plaats, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het door de jongere niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en scholing en met inbegrip van het verwijtbaar niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om te verschijnen op een aangegeven tijd, datum en plaats, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdig beëindigen van de voorziening (het traject);
het onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid of artikel 55 van de WWB voor zover het gaat om een jongere gedurende vier weken na de melding als bedoeld in artikel 43, leden vier en vijf van de WWB;
het niet of onvoldoende naar vermogen verrichten van de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie) als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de WWB en artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW en de IOAZ;
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de WWB, respectievelijk artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW en de IOAZ, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de WWB respectievelijk artikel 38, eerste lid van de IOAW en de IOAZ.
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, of algemeen geaccepteerde arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB respectievelijk artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAW en de IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de WWB respectievelijk artikel 36, eerste lid en artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW en de IOAZ, met inbegrip van het verwijtbaar niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om te verschijnen op een aangegeven tijd, datum en plaats, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het door de jongere niet of in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de WWB, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en scholing en met inbegrip van het verwijtbaar niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om te verschijnen op een aangegeven tijd, datum en plaats, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdig beëindigen van de voorziening (het traject).
Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging
Van het opleggen van een verlaging voor gedragingen als bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid kan worden afgezien en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder a of b van deze verordening, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.
Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval verstaan:
het verwijtbaar geen beroep (kunnen) doen op een voorliggende voorziening, door deze niet te gelde te maken dan wel weigeren er een beroep op te doen, daaronder eveneens begrepen het doen van een beroep op bijstand omdat een voorliggende voorziening volledig verrekend wordt met een bestuurlijke boete en betrokkene om die reden niet kan voorzien in de kosten van het bestaan;
het niet voldoen aan een ingevolge artikel 38, eerste lid van het Bbz door het college opgelegde verplichting.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of algemeen geaccepteerde arbeid waarbij gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB respectievelijk artikel 34, eerste lid, onderdeel a van de IOAW en de IOAZ. [ Gelezen moet worden voor dit lid: artikel 10, tweede lid, onderdeel d. ]
De verlaging als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, bestaande uit het niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid van de WWB, bedraagt 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 11 Niet nakomen nadere verplichtingen tijdens bijstandsverlening
Indien aan de belanghebbende één of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de WWB zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, wordt de bijstand verlaagd. De verlaging wordt vastgesteld op:
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de WWB, de IOAW of de IOAZ, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ, wordt de uitkering verlaagd.
Van een zeer ernstige misdraging in de zin van artikel 18, tweede lid van de WWB, artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de IOAZ, kan alleen sprake zijn als verwijtbaarheid is vastgesteld én dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.
Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan, indien alleen sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Hoofdstuk 3 Recidive en samenloop
Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, voor de derde keer of vaker schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging, wordt de duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid, bij elke volgende herhaling telkens verlengd met één maand.
Indien in het kader van dit artikel blijkens verklaringen van de belanghebbende op voorhand ondubbelzinnig vaststaat dat deze de opgelegde verplichting niet zal nakomen, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid opgelegd voor de duur dat de gedraging niet in overeenstemming is met de verplichting, met inachtneming van de heroverweging binnen drie maanden.
Artikel 14 Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Bij een samenloop van verlagingen waardoor de totale verlaging meer dan 100% van de bijstandsnorm bedraagt, wordt de duur van de periode van de verlaging telkens verlengd met een extra maand totdat de verlaging in de laatste maand van de verlagingsperiode niet méér bedraagt dan 100% van de bijstandsverlening per maand.
Indien de totale verlaging meer bedraagt dan 50% van de bijstandsnorm per maand en de duur van de periode van de verlaging is langer dan drie maanden, dan wordt, onverminderd artikel 7, vierde lid van deze verordening, na drie maanden de verlaging (per maand) gewijzigd naar 50% van de bijstandsnorm voor de resterende duur van de verlagingsperiode. [ Voor artikel 7 vierde lid dient gelezen te worden artikel 7 vijfde lid ]
Hoofdstuk 4 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 15 Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Indien het college de uitkering op grond van artikel 20, lid 1 van de IOAW of artikel 20, lid 2 van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 16 Inwerkingtreding, overgangsrecht, citeertitel
Voor maatregelen die zijn opgelegd op grond van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal zoals bedoeld in het vorige lid, blijft die verordening van kracht.