Organisatie | Wageningen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 8 lid 1 onderdeel a van de Wet werk en bijstand en artikel 147 van de Gemeentewet
de artikelen 8 lid 1 onderdeel a van de Wet werk en bijstand en artikel 147 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2016 | n.a.v. de Kadernotitie Arbeidsparticipatie | 26-11-2012 Stad Wageningen, 12-12-2012 | 12.0213708 |
Hoofdstuk 2 - Beleid en financiën
Op grond van artikel 7 eerste lid onder a en artikel 10 van de wet biedt het college aan uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw’ers ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, de meest doelmatige is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 3 – Kadernotitie Arbeidsparticipatie
In de Kadernotitie Arbeidsparticipatie kan een plafond worden opgenomen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Een door de raad, middels de Kadernotitie Arbeidsparticipatie, ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Bij weigering wordt een passende alternatieve voorziening aangeboden.
Artikel 6 - Algemene bepalingen over voorzieningen
In het geval een voorziening wordt aangeboden in de vorm van een bijdrage in de loonkosten, gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsaanbeveling “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden” zoals in bijlage 6 bijgevoegd bij de Verzamelbrief van 7 april 2004 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De integrale tekst van deze beleidsaanbeveling is opgenomen in bijlage A bij deze verordening.
Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden
Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke
reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand
Doelstelling van deze beleidsaanbeveling
Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.
Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun
Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde
ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.
Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:
De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening
Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden
bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:
A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren
Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het
aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer.
In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.
B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren)
Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.
NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.
C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten
Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.
D: overige werkgelegenheidsmaatregelen
Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als
staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG)
vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening Werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.
De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:
a. doelgroepen en steunintensiteit
Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).
Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.
b. duur van het arbeidscontract
Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.
c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid
Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.
Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.
De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.
Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.
In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.
Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.
Toelichting op de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ
De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger, om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien, centraal. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn om in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij een aanspraak op de overheid om hen daarbij te ondersteunen.
Op grond van de WWB heeft het college van B en W de taak om inwoners van de gemeente, die financieel niet in hun eigen bestaan kunnen voorzien en behoren tot de doelgroepen van de WWB, te helpen bij het vinden van werk. Lukt dat niet dan kan, in beginsel tijdelijk, een inkomensondersteuning worden verleend.
De WWB draagt de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Het begrip “reïntegratie ” moet ruim uitgelegd worden. In lijn met de Kadernotitie Arbeidsparticipatie, moet reïntegratie gelezen worden als “arbeidsparticipatie”. Zie voor nadere toelichting hieronder. Tevens dient hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij arbeidsparticipatie te worden geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid WWB. Met de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ wordt aan de wettelijke opdracht voldaan.
De Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ is tevens van toepassing op arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden IOAW en IOAZ.
Om het gemeentebestuur in de gelegenheid te stellen het reïntegratiebeleid af te stemmen op actuele ontwikkelingen, is gekozen voor een procedurele verordening met daarnaast een door de gemeenteraad vast te stellen notitie waarin de kaders voor het uit te voeren beleid neergelegd worden. Deze kaders kunnen dan weer uitgewerkt worden in beleidsregels die het college vaststelt. Door middel van de Verordening Arbeidsparticipatie WWB legt de gemeenteraad vast op welke wijze het arbeidsparticipatiebeleid wordt bepaald en hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op en inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende.
Het inhoudelijke beleid arbeidsparticipatie is vastgelegd in een Kadernotitie Arbeidsparticipatie. Deze is vastgesteld door de gemeenteraad. Het college voert de kaders uit. Deze kadernotitie kan bijgesteld worden als er ontwikkelingen zijn op het gebied van wet- en regelgeving.
De Kadernotitie Arbeidsparticipatie staat niet op zichzelf. Het is samen met de beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning de beleidsnotitie Sport een van de dragers van de visie van het college van burgemeester en wethouders op mens en maatschappij.
In deze visie is neergeld dat alle inwoners meedoen in de samenleving en dat de kwetsbare inwoners die niet mee kunnen doen ondersteund worden in het ontwikkelen van hun talenten en daarmee in het meedoen. Meedoen (participatie) in de maatschappij beperkt zich niet tot reguliere arbeid, maar kan ook bestaan uit deelname aan sport of het verrichten van vrijwilligerswerk. Daarnaast is het soms noodzakelijk dat eerst een aantal problemen opgelost wordt, alvorens gewerkt wordt aan de participatie. Voorbeelden in dit kader zijn het oplossen van de verslavings- of schuldenproblematiek. Deze vormen van ondersteuning kunnen bijdragen tot het verminderen van de problematiek en daarmee zelfs het perspectief op reguliere arbeid binnen bereik brengen. Het beleid Arbeidsparticipatie beperkt zich dus niet alleen tot de personen die (op termijn) uit kunnen stromen naar reguliere arbeid, maar ook personen die dat (vooralsnog) niet kunnen.
Om de integraliteit zo goed mogelijk te waarborgen wordt in de drie genoemde beleidsnotities zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hetzelfde instrumentarium: de participatieladder.
Relatie met andere verordeningen
De inhoud van deze kadernotitie past binnen de visie op mens en maatschappij. Dit geldt ook voor
Op grond van de WWB dient de gemeenteraad een vijftal verordeningen vast te stellen:
Van de verplichte verordeningen hebben de maatregelenverordening en de verordening cliëntenparticipatie een sterke relatie met de Verordening Arbeidsparticipatie:
in de Verordening Arbeidsparticipatie is opgenomen dat bij de vaststelling van de Kadernotitie Arbeidsparticipatie lokale cliëntenraad dient wordt betrokken; de inrichting van, de rol en randvoorwaarden voor deze cliëntenraad worden geregeld in de Verordening cliëntenparticipatie WWB. Dat betekent dat onder “betrokken” wordt verstaan het “gevraagd en ongevraagd”adviseren van college en raad.
In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in artikel 1 zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het eerste lid is de opdracht aan het college, uit oogpunt van leesbaarheid en consistentie, vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven dat de voorzieningen alleen voor de eigen gemeentelijke doelgroep worden ingezet.
Het tweede lid ziet op personen, die zowel een uitkering van het UWV als van de gemeente ontvangen, danwel personen die in de laatste periode van hun WW-uitkering zitten. Deze laatste groep die ingedeeld is op trede 6 van de participatieladder, kan op basis van de Kadernotitie Arbeidsparticipatie een beroep doen ondersteuning door de gemeente.
Het derde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB, dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en bijvoorbeeld rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Dit artikellid behoeft geen nadere toelichting.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Met dit artikellid wordt bedoeld, dat het college bij de inkoop van voorzieningen en –trajecten bij derden (reïntegratiebedrijven, scholingsinstituten e.d.) expliciete aandacht dient te besteden aan de continuïteit en de kwaliteit van de producten. In de praktijk wordt hierin voorzien door specifieke formele- en gunningcriteria op te nemen in het programma van eisen voor een bepaalde aanbesteding.
Artikel 3 – Kadernotitie Arbeidsparticipatie
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het arbeidsparticipatiebeleid (reïntegratiebeleid) in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, doch het beleid nader vorm te geven middels een Kadernotitie Arbeidsparticipatie en uitvoeringsbesluiten.
In de Kadernotitie dient, ten behoeve van rechtszekerheid van de burger en de sturing van het beleid door de gemeenteraad, een aantal onderwerpen in ieder geval te worden opgenomen. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 3.
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de Kadernotitie. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening een budgetplafond instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Het derde lid regelt de verantwoording aan de gemeenteraad over de uitvoering van het reïntegratiebeleid. Op grond van de informatie over de resultaten van de uitvoering van de Kadernotitie, kan de gemeenteraad bepalen in hoeverre het beleid bijgesteld dient te worden.
Het vierde lid stelt nadrukkelijk dat de cliëntenraad als adviserend orgaan dient te worden betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het arbeidsparticipatiebeleid.
Artikel 4 – Verplichtingen van de cliënt
Deelname aan arbeidsparticipatie is niet vrijblijvend. Voor uitkeringsgerechtigden, maar ook voor de doelgroepen die geen uitkering van de gemeente ontvangen, zijn voorwaarden verbonden aan het volgen van een participatietraject. Deze voorwaarden zijn deels geregeld in de WWB, de SUWI en in artikel 7 van deze verordening. Daarnaast kan het college, op grond van het tweede lid van artikel 7 van de verordening, aan een bepaalde voorziening nadere verplichtingen verbinden uit oogpunt van maatwerk.
In het tweede lid wordt geregeld dat de klant een zekere autonomie heeft. Voorizneingen worden in overleg met de klant aangeboden.
Het vierde lid van artikel 4 verbindt de verplichtingen aan de Maatregelenverordening WWB. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien een uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor nuggers, Anw-ers kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen het college (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Hiermee kan de door de gemeente geleden financiële schade, bijvoorbeeld doordat afspraken zijn gemaakt met een opleidingsinstelling of een reïntegratiebedrijf, worden vergoed. Aangezien een trajectplan tussen de gemeente en een persoon uit de doelgroepen nuggers en Anw-ers aangemerkt kan worden als een tweezijdige overeenkomst op basis van vrijwilligheid, zijn bij niet-nakoming van de overeenkomst de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek is niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst grond voor een schadevergoeding.
In de Kadernotitie Arbeidsparticipatie is vastgelegd dat er voor alle uitkeringsgerechtigden een aanbod komt op basis van het beginsel 1 klant, 1 klantmanager, 1 plan. Alle klanten worden ingedeeld op de participatieladder, ook de klanten die (vooralsnog) geen reguliere arbeid uit kunnen oefenen. Voor deze klanten die ingedeeld zijn op de treden 1 en 2 van de participatieladder wordt een aanbod gedaan uit de WMO-voorzieningen. Dus de klanten ingedeeld op de treden 6,5,4 en 3 worden ondersteund met een aanbod gericht op uitstroom naar werk en de klanten op de treden 1 en 2 ontvangen een aanbod dat kan variëren van schuldhulpverlening tot een aanbod bestaande uit het verrichten van vrijwilligerswerk. Maatwerk is hierbij het leidende principe.
Artikel 6 - Algemene bepalingen over voorzieningen
Dit artikel verwijst naar de voorzieningen die op basis de Kadernotitie Arbeidsparticipatie door het college aangeboden kunnen worden.
Op grond van de regelgeving van de Europese Gemeenschap kan een bijdrage in de loonkosten arbeid, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector, geldt de bijdrage in de loonkosten per definitie als specifieke steunmaatregel en is daarmee sprake van staatssteun. Voor zover gemeenten bijdragen in de loonkosten verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, is geen sprake van staatssteun.
Op 7 april 2004 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als bijlage 6 bij de Verzamelbrief van april 2004, de beleidsaanbeveling “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden” gevoegd. Doelstelling van deze beleidsaanbeveling is om gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de bijdragen in de loonkosten op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar verordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling op te nemen. Met dit artikellid is aan deze voorwaarde voldaan.
Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. In de contracten met reïntegratiebedrijven, ter uitvoering van deze verordening, zal worden opgenomen dat deze verordening Arbeidsparticipatie van toepassing is.
Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere beleidsregels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ bij het college. Om een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening te waarborgen kan het college nadere beleidsregels vaststellen.
Het kan zijn dat zich bepaalde situaties voordoen die niet voorzien zijn bij het opstellen van deze verordening en waarin toepassing van de bepalingen in deze verordening kennelijk onredelijke gevolgen zou hebben voor de belanghebbende. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in dergelijke situaties af te wijken van de bepalingen in deze verordening.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
De Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. Met de datum van de inwerkingtreding van de verordening is rekening gehouden met de referendumtermijn en de voorbereiding van de uitvoering. Daarnaast is de datum van inwerkingtreding afgestemd op de datum van inwerkingtreding van de overige verordeningen in het kader van de WWB. Daarnaast is de inspraakverordening van toepassing.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 november 2012