Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wageningen

Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWageningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ
CiteertitelVerordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8 lid 1 onderdeel a van de Wet werk en bijstand en artikel 147 van de Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

de artikelen 8 lid 1 onderdeel a van de Wet werk en bijstand en artikel 147 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201301-01-2016 n.a.v. de Kadernotitie Arbeidsparticipatie

26-11-2012

Stad Wageningen, 12-12-2012

12.0213708

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ

 

 

Raadsbesluit

Agendanummer : 12

Afdeling : BS

Registratienummer : 12.0213708

Onderwerp: verordening arbeidsparticipatie

De raad van de gemeente Wageningen;

gelezen:

-het voorstel van het college van burgemeester en wethouders aan de raad van 2012;

gelet op:

de artikelen 8 lid 1 onderdeel a van de Wet werk en bijstand en artikel 147 van de Gemeentewet

Besluit

 

1.De Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ en bijbehorende toelichting vast te stellen en de Re-integratieverordening WWB,IOAW en IOAZ vastgesteld op 29 juni 2006, (corsanummer 06.0043065) inclusief toelichting in te trekken;

2.Vast stellen dat het besluit tot vaststelling van de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ een referendabel besluit is in de zin van de Referendumverordening Wageningen 2006;

 

 

 

 

Verordening Arbeidsparticipatie Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • c.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • d.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • e.

      SUWI: wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

    • f.

      UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • g.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;

    • h.

      Anw-ers: personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die als werkloos werkzoekenden staan ingeschreven bij het CWI;

    • i.

      de doelgroep: de uitkeringsgrechtigden, nuggers en Anw-ers

    • j.

      de participatieladder: instrument waarmee de afstand tot de arbeidsmarkt wordt

      gemeten

    • k.

      nuggers: personen als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet;

    • l.

      voorziening: een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet;

    • m.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wageningen;

    • n.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Wageningen.

Hoofdstuk 2 - Beleid en financiën

Artikel 2 - Opdracht college

  • 1.

    Op grond van artikel 7 eerste lid onder a en artikel 10 van de wet biedt het college aan uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw’ers ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde groep van belanghebbenden kan worden uitgebreid met personen die een door het UWV verstrekte uitkering ontvangen, indien daartoe een overeenkomst is gesloten met het UWV.

  • 3.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, de meest doelmatige is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 4.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 van deze verordening bedoelde Kadernotitie Arbeidsparticipatie en de daarop gebaseerde beleidsregels.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 6.

    Het college draagt zorg voor voldoende waarborging van de kwaliteit en continuïteit van derden, die bij de uitvoering van deze verordening en het onder artikel 3 eerste lid van deze verordening bedoelde Kadernotitie betrokken zijn.

Artikel 3 – Kadernotitie Arbeidsparticipatie

  • 1.

    De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een Kadernotitie Arbeidsparticipatie vast, waarin wordt aangegeven:

    • -

      de eigen autonomie en verantwoordelijkheid van de klant;

    • -

      de afstand tot de arbeidsmarkt van de doelgroep door plaatsing op de participatieladder;

    • -

      de voorzieningen welke het college kan aanbieden ter uitvoering van artikel 2 van deze verordening alsmede de voorwaarden die daarbij gelden;

    • -

      het beschikbare budget en een verdeling van de beschikbare middelen over de voorzieningen;

  • 2.

    In de Kadernotitie Arbeidsparticipatie kan een plafond worden opgenomen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Een door de raad, middels de Kadernotitie Arbeidsparticipatie, ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Bij weigering wordt een passende alternatieve voorziening aangeboden.

  • 3.

    Uiterlijk 2 jaar na vaststelling van Kadernotitie Arbeidsparticipatie doet het college verslag aan de raad van de resultaten van dit plan.

  • 4.

    De Kadernotitie Arbeidsparticipatie als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het derde lid, bevat het oordeel van de cliëntenraad.

Artikel 4 - Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de SUWI, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2.

    Een voorziening komt tot stand in overleg met de persoon die tot de doelgroep behoort.

  • 3.

    De uitkeringsgerechtigde is verplicht om een aangeboden voorziening te aanvaarden.

  • 4.

    Indien de uitkeringsgerechtigde de aangeboden voorziening weigert te aanvaarden, dan kan het college uitvoering geven aan hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening WWB.

  • 5.

    Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5- Sluitende aanpak

  • 1.

    Alle uitkeringsgerechtigde krijgen een aanbod tot ondersteuning;

  • 2.

    Uitkeringsgerechtigden die niet in staat zijn reguliere arbeid te verrichten, krijgen een aanbod om onbetaalde activiteiten te verrichten, dan wel een andere voorziening gericht op het versterken van zijn maatschappelijke positie.

Hoofdstuk 3 - Voorzieningen

Artikel 6 - Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In de Kadernotitie Arbeidsparticipatie zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    In het geval een voorziening wordt aangeboden in de vorm van een bijdrage in de loonkosten, gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsaanbeveling “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden” zoals in bijlage 6 bijgevoegd bij de Verzamelbrief van 7 april 2004 van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De integrale tekst van deze beleidsaanbeveling is opgenomen in bijlage A bij deze verordening.

  • 3.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 4.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, artikelen 13 en 37 van de IOAW, artikelen 13 en 37 van de IOAZ of het tweede lid niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien de persoon die deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

  • 5.

    Het college kan met betrekking tot de voorzieningen, zoals opgenomen in de Kadernotitie Arbeidsparticipatie als bedoeld in artikel 3 van deze verordening en met inachtneming van hetgeen daarover in deze kadernotitie is bepaald, beleidsregels vaststellen.

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 7 - Uitvoering

  • 1.

    De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening beleidsregels vaststellen.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8 - Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende in bijzondere situaties afwijken van het bepaalde in deze verordening, indien toepassing hiervan kennelijk onredelijk zou zijn.

Artikel 9 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ.

Artikel 10 – Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Bijlage A

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden

Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke

reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde

ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

  • ·

    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • ·

    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden

bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het

aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer.

In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen (maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren)

Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten

verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als

staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG)

vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening Werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a. doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

b. duur van het arbeidscontract

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Toelichting op de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ

Algemene toelichting

De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger, om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien, centraal. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn om in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij een aanspraak op de overheid om hen daarbij te ondersteunen.

Op grond van de WWB heeft het college van B en W de taak om inwoners van de gemeente, die financieel niet in hun eigen bestaan kunnen voorzien en behoren tot de doelgroepen van de WWB, te helpen bij het vinden van werk. Lukt dat niet dan kan, in beginsel tijdelijk, een inkomensondersteuning worden verleend.

De WWB draagt de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Het begrip “reïntegratie ” moet ruim uitgelegd worden. In lijn met de Kadernotitie Arbeidsparticipatie, moet reïntegratie gelezen worden als “arbeidsparticipatie”. Zie voor nadere toelichting hieronder. Tevens dient hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij arbeidsparticipatie te worden geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid WWB. Met de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ wordt aan de wettelijke opdracht voldaan.

De Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ is tevens van toepassing op arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden IOAW en IOAZ.

Om het gemeentebestuur in de gelegenheid te stellen het reïntegratiebeleid af te stemmen op actuele ontwikkelingen, is gekozen voor een procedurele verordening met daarnaast een door de gemeenteraad vast te stellen notitie waarin de kaders voor het uit te voeren beleid neergelegd worden. Deze kaders kunnen dan weer uitgewerkt worden in beleidsregels die het college vaststelt. Door middel van de Verordening Arbeidsparticipatie WWB legt de gemeenteraad vast op welke wijze het arbeidsparticipatiebeleid wordt bepaald en hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op en inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende.

Het inhoudelijke beleid arbeidsparticipatie is vastgelegd in een Kadernotitie Arbeidsparticipatie. Deze is vastgesteld door de gemeenteraad. Het college voert de kaders uit. Deze kadernotitie kan bijgesteld worden als er ontwikkelingen zijn op het gebied van wet- en regelgeving.

De Kadernotitie Arbeidsparticipatie staat niet op zichzelf. Het is samen met de beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning de beleidsnotitie Sport een van de dragers van de visie van het college van burgemeester en wethouders op mens en maatschappij.

In deze visie is neergeld dat alle inwoners meedoen in de samenleving en dat de kwetsbare inwoners die niet mee kunnen doen ondersteund worden in het ontwikkelen van hun talenten en daarmee in het meedoen. Meedoen (participatie) in de maatschappij beperkt zich niet tot reguliere arbeid, maar kan ook bestaan uit deelname aan sport of het verrichten van vrijwilligerswerk. Daarnaast is het soms noodzakelijk dat eerst een aantal problemen opgelost wordt, alvorens gewerkt wordt aan de participatie. Voorbeelden in dit kader zijn het oplossen van de verslavings- of schuldenproblematiek. Deze vormen van ondersteuning kunnen bijdragen tot het verminderen van de problematiek en daarmee zelfs het perspectief op reguliere arbeid binnen bereik brengen. Het beleid Arbeidsparticipatie beperkt zich dus niet alleen tot de personen die (op termijn) uit kunnen stromen naar reguliere arbeid, maar ook personen die dat (vooralsnog) niet kunnen.

Om de integraliteit zo goed mogelijk te waarborgen wordt in de drie genoemde beleidsnotities zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hetzelfde instrumentarium: de participatieladder.

Relatie met andere verordeningen

De inhoud van deze kadernotitie past binnen de visie op mens en maatschappij. Dit geldt ook voor

Op grond van de WWB dient de gemeenteraad een vijftal verordeningen vast te stellen:

  • -

    een reïntegratieverordening ( thans: Verordening Arbeidsparticipatie);

  • -

    een maatregelenverordening (in de WWB: afstemmingsverordening), waarin het samenstel van rechten en plichten van de belanghebbende, onder andere met betrekking tot arbeidsparticipatie, wordt geregeld;

  • -

    een toeslagenverordening, waarin de toeslagen en verlagingen van de landelijk vastgestelde bijstandsnormen worden geregeld;

  • -

    een verordening met regels voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • -

    een verordening voor de vormgeving van cliëntenparticipatie.

Van de verplichte verordeningen hebben de maatregelenverordening en de verordening cliëntenparticipatie een sterke relatie met de Verordening Arbeidsparticipatie:

  • -

    aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering; deze gevolgen zijn geregeld in de maatregelenverordening;

  • -

    in de Verordening Arbeidsparticipatie is opgenomen dat bij de vaststelling van de Kadernotitie Arbeidsparticipatie lokale cliëntenraad dient wordt betrokken; de inrichting van, de rol en randvoorwaarden voor deze cliëntenraad worden geregeld in de Verordening cliëntenparticipatie WWB. Dat betekent dat onder “betrokken” wordt verstaan het “gevraagd en ongevraagd”adviseren van college en raad.

Artikelsgewijs toelichting

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in artikel 1 zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 - Opdracht college

- Lid 1

In het eerste lid is de opdracht aan het college, uit oogpunt van leesbaarheid en consistentie, vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven dat de voorzieningen alleen voor de eigen gemeentelijke doelgroep worden ingezet.

- Lid 2

Het tweede lid ziet op personen, die zowel een uitkering van het UWV als van de gemeente ontvangen, danwel personen die in de laatste periode van hun WW-uitkering zitten. Deze laatste groep die ingedeeld is op trede 6 van de participatieladder, kan op basis van de Kadernotitie Arbeidsparticipatie een beroep doen ondersteuning door de gemeente.

- Lid 3

Het derde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB, dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en bijvoorbeeld rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

- Lid 4

Dit artikellid behoeft geen nadere toelichting.

- Lid 5

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

- Lid 6

Met dit artikellid wordt bedoeld, dat het college bij de inkoop van voorzieningen en –trajecten bij derden (reïntegratiebedrijven, scholingsinstituten e.d.) expliciete aandacht dient te besteden aan de continuïteit en de kwaliteit van de producten. In de praktijk wordt hierin voorzien door specifieke formele- en gunningcriteria op te nemen in het programma van eisen voor een bepaalde aanbesteding.

Artikel 3 – Kadernotitie Arbeidsparticipatie

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het arbeidsparticipatiebeleid (reïntegratiebeleid) in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, doch het beleid nader vorm te geven middels een Kadernotitie Arbeidsparticipatie en uitvoeringsbesluiten.

-Lid 1

In de Kadernotitie dient, ten behoeve van rechtszekerheid van de burger en de sturing van het beleid door de gemeenteraad, een aantal onderwerpen in ieder geval te worden opgenomen. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 3.

- Lid 2 en lid 3

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in de Kadernotitie. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening een budgetplafond instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat naar een ander instrument wordt uitgeweken.

- Lid 3

Het derde lid regelt de verantwoording aan de gemeenteraad over de uitvoering van het reïntegratiebeleid. Op grond van de informatie over de resultaten van de uitvoering van de Kadernotitie, kan de gemeenteraad bepalen in hoeverre het beleid bijgesteld dient te worden.

- Lid 4

Het vierde lid stelt nadrukkelijk dat de cliëntenraad als adviserend orgaan dient te worden betrokken bij de vaststelling van en de verantwoording over het arbeidsparticipatiebeleid.

Artikel 4 – Verplichtingen van de cliënt

- Lid 1 en 2

Deelname aan arbeidsparticipatie is niet vrijblijvend. Voor uitkeringsgerechtigden, maar ook voor de doelgroepen die geen uitkering van de gemeente ontvangen, zijn voorwaarden verbonden aan het volgen van een participatietraject. Deze voorwaarden zijn deels geregeld in de WWB, de SUWI en in artikel 7 van deze verordening. Daarnaast kan het college, op grond van het tweede lid van artikel 7 van de verordening, aan een bepaalde voorziening nadere verplichtingen verbinden uit oogpunt van maatwerk.

In het tweede lid wordt geregeld dat de klant een zekere autonomie heeft. Voorizneingen worden in overleg met de klant aangeboden.

- Lid 3, 4, 5

Het vierde lid van artikel 4 verbindt de verplichtingen aan de Maatregelenverordening WWB. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien een uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor nuggers, Anw-ers kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen het college (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Hiermee kan de door de gemeente geleden financiële schade, bijvoorbeeld doordat afspraken zijn gemaakt met een opleidingsinstelling of een reïntegratiebedrijf, worden vergoed. Aangezien een trajectplan tussen de gemeente en een persoon uit de doelgroepen nuggers en Anw-ers aangemerkt kan worden als een tweezijdige overeenkomst op basis van vrijwilligheid, zijn bij niet-nakoming van de overeenkomst de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Op grond van artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek is niet-nakoming van een verbintenis uit overeenkomst grond voor een schadevergoeding.

Artikel 5 Sluitende aanpak

In de Kadernotitie Arbeidsparticipatie is vastgelegd dat er voor alle uitkeringsgerechtigden een aanbod komt op basis van het beginsel 1 klant, 1 klantmanager, 1 plan. Alle klanten worden ingedeeld op de participatieladder, ook de klanten die (vooralsnog) geen reguliere arbeid uit kunnen oefenen. Voor deze klanten die ingedeeld zijn op de treden 1 en 2 van de participatieladder wordt een aanbod gedaan uit de WMO-voorzieningen. Dus de klanten ingedeeld op de treden 6,5,4 en 3 worden ondersteund met een aanbod gericht op uitstroom naar werk en de klanten op de treden 1 en 2 ontvangen een aanbod dat kan variëren van schuldhulpverlening tot een aanbod bestaande uit het verrichten van vrijwilligerswerk. Maatwerk is hierbij het leidende principe.

Artikel 6 - Algemene bepalingen over voorzieningen

- Lid 1

Dit artikel verwijst naar de voorzieningen die op basis de Kadernotitie Arbeidsparticipatie door het college aangeboden kunnen worden.

- Lid 2

Op grond van de regelgeving van de Europese Gemeenschap kan een bijdrage in de loonkosten arbeid, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector, geldt de bijdrage in de loonkosten per definitie als specifieke steunmaatregel en is daarmee sprake van staatssteun. Voor zover gemeenten bijdragen in de loonkosten verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, is geen sprake van staatssteun.

Op 7 april 2004 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als bijlage 6 bij de Verzamelbrief van april 2004, de beleidsaanbeveling “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden” gevoegd. Doelstelling van deze beleidsaanbeveling is om gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de bijdragen in de loonkosten op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar verordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling op te nemen. Met dit artikellid is aan deze voorwaarde voldaan.

- Lid 3

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

- Lid 4

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. In de contracten met reïntegratiebedrijven, ter uitvoering van deze verordening, zal worden opgenomen dat deze verordening Arbeidsparticipatie van toepassing is.

- Lid 5

Het vijfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere beleidsregels vast te stellen.

Artikel 7 - Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ bij het college. Om een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening te waarborgen kan het college nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 8 - Hardheidsclausule

Het kan zijn dat zich bepaalde situaties voordoen die niet voorzien zijn bij het opstellen van deze verordening en waarin toepassing van de bepalingen in deze verordening kennelijk onredelijke gevolgen zou hebben voor de belanghebbende. Het college heeft op grond van dit artikel de bevoegdheid om in dergelijke situaties af te wijken van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 9 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10 - Inwerkingtreding

De Verordening Arbeidsparticipatie WWB, IOAW en IOAZ is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. Met de datum van de inwerkingtreding van de verordening is rekening gehouden met de referendumtermijn en de voorbereiding van de uitvoering. Daarnaast is de datum van inwerkingtreding afgestemd op de datum van inwerkingtreding van de overige verordeningen in het kader van de WWB. Daarnaast is de inspraakverordening van toepassing.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 november 2012

de voorzitter,

de griffier,