Raadsvergadering : 1 november 2012
Agendanummer :
De raad van de gemeente Berkelland,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september
2012;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t:
vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN ONROERENDE ZAAKBELASTINGEN
2013
Artikel 1 Belastingplicht
1. Onder de naam “onroerende zaakbelastingen” worden voor binnen de gemeente
gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning
dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of
persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen:
eigenarenbelasting.
2. Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van de onroerende zaak in
gebruik is gegeven (verder : de gebruiker), aangemerkt als gebruik
door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder: de
gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig
te verhalen op de gebruiker;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig
gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak
ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te
verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het
begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is
vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1 De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor
het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.
2 Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is
gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde
van:
- a.
voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning ;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet
aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van
de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon
ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen – welke zijn geplaatst voor
het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter
verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,
banken, abri’s, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
- 2.
De vrijstelling voor tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde
onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de
gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor: a. de
gebruikersbelasting 0,1206 %; b. bij de eigenarenbelasting 1. voor
onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1219 %; 2. voor
onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1509 %.
- 2.
Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden
afgerond op hele euro’s.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee
maanden later.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen of als het
aanslagbiljet één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 45,--
doch minder dan € 2.500,-- en zolang de verschuldigde bedragen door
middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de
aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen. De eerste
termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk
van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 3.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de vorige leden
gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende
zaakbelastingen.
Artikel 9 Overgangsrecht
De “Verordening op de heffing en de invordering van onroerende
zaakbelastingen 2012-1 van 6 december 2011, wordt ingetrokken met ingang van
de in artikel 10, tweede lid, genoemde datum van ingang van heffing, met
dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die
van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als ”Verordening onroerende
zaakbelastingen 2013”.