Organisatie | Zandvoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Begraafplaatsrechten 2013 |
Citeertitel | Verordening Begraafplaatsrechten 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Woon en Leefomgeving |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 07-11-2012 | Z2012-00303701, B&W voorstel nr. 2012/09/000492, d.d. 10 september 2012 |
De raad van de gemeente Zandvoort:
gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 10 september 2012; nummer 2012/09/000492;
gelet op de overwegingen van de Gemeenteraad van 7november 2012;
gelet op artikel 216 en 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet;
besluit de volgende verordening, inclusief toelichting en tarieventabel vast te stellen:
Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats, en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.
De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
De rechten genoemd in de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag, met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.
De onderhoudsrechten, als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 22, 4.2.5 en 4.2.6van de tarieventabel worden voor een vol kalenderjaar geheven.
2.Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat geen aanspraak op ontheffing voor de rechten bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 22,2, 4.2.4 en 4.2.7 van de tarieventabel.
Andere rechten dan die bedoeld in hoofdstuk 4 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.
tarieventabel behorende bij de verordening begraafplaatsrechten algemene begraafplaats 2013
De verordening Begraafplaatsrechten worden geheven op basis van artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b en tweede lid van de Gemeentewet. De verschillende rechten dragen zowel kenmerken van gebruik- als genotsretributies in zich en op sommige punten hebben de rechten kenmerken van leges (overigens een begrip dat vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen niet meer in de Gemeentewet voorkomt). Gebruiksretributies worden geheven voor het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, -inrichtingen of -werken. Genotsretributies zijn rechten ter zake van het genot van door of vanwege de gemeente verleende diensten. Op grond van de bij de verordening behorende tarieventabel kan bijvoorbeeld voor de volgende diensten worden geheven: begraven, herbegraven, ruimen van graven. Sommige rechten, zoals het recht voor het inschrijven of overboeken van graven, hebben het karakter van leges. Ondanks dat karakter zijn uit een oogpunt van overzichtelijkheid, die rechten opgenomen in deze verordening. Alle heffingen voor het gebruik van de begraafplaats en voor de daarmee samenhangende diensten worden zodoende in één verordening geregeld.
2.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de in de praktijk meest gehanteerde omschrijvingen. Er is bewust gekozen voor een tamelijk uitgebreide opsomming en definiëring van begrippen. Er is bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen een particulier graf en een particulier urnengraf.
In de Wet op de lijkbezorging is in artikel 28 een regeling opgenomen over het vestigen van een uitsluitend recht op een graf. Deze wet noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een dergelijk recht te vestigen op bijvoorbeeld een urnennis. Dit is de reden dat wij de term 'uitsluitend recht' hebben gereserveerd voor graven. Bij urnennissen wordt slechts gesproken over een 'recht'.
Veel begrippen zijn ook gedefinieerd in de beheersverordening begraafplaatsen. De omschrijving van gelijkluidende begrippen uit beide verordeningen zijn identiek.
De verordening kent zeer uiteenlopende diensten waarvoor rechten worden geheven. Er is voor gekozen om in artikel 2 een zeer algemene omschrijving van het belastbaar feit op te nemen.
Vanwege het uiteenlopende karakter van de verschillende diensten is gekozen voor een ruime omschrijving van de belastingplicht om te voorkomen dat in bepaalde situaties geen belastingplichtige aangewezen zou kunnen worden. Aannemelijk is dat de aanvrager van het gebruik van de begraafplaats en van de diensten, verleend bij het begraven, belastingplichtig is. De kring van belastingplichtigen omvat onder meer de erfgenamen en andere nabestaanden, uitvaartondernemers en instellingen van weldadigheid welke zich, behoudens vrijstelling ter zake, belasten met lijkbezorging. Ten tweede is er de belastingplicht voor rechten voor het gebruik van de begraafplaats en de diensten verleend na de voltooiing van de begrafenis. Dit zijn met name de jaarlijks terugkerende onderhoudsrechten indien deze rechten niet zijn afgekocht. Belastingplichtig zijn de erfgenamen en andere nabestaanden, omdat ten behoeve van hen de dienst wordt verleend. Echter, omdat het een jaarlijks terugkerend recht is, is het minder eenvoudig steeds een belastingplichtige daarvoor in de heffing te betrekken, omdat zij op den duur in verband met verhuizing, overlijden e.d. moeilijk zijn te traceren. Daarom kan het onderhoudsrecht worden afgekocht. In het arrest van 9 februari 1955, nr. 11 932, BNB 1955/125 preciseert de Hoge Raad de aanwijzing van de belastingplichtige voor het onderhoud van eigen (particuliere) graven door te spreken over de rechthebbende. Dat is degene aan wie het recht is verleend om lijken in een EIGEN (particulier) graf te doen begraven en begraven te houden c.q. zijn rechtsopvolger(s).
In zijn arrest van 25 oktober 2002, nr. C00/282, Belastingblad 2003, blz. 765, besliste de Hoge Raad dat graftekens e.d. door natrekking eigendom van de eigenaar van de grond zijn. De wetgever heeft daarop ingegrepen door invoering van artikel 32a van de Wet op de lijkbezorging per 1 januari 2010. De grafbedekking blijft eigendom van de rechthebbende op het graf. Voor zover de grafbedekking door het arrest was overgegaan op de eigenaar van de grond, herstelt artikel 84b van de wet de oude situatie (ingevoerd bij Reparatiewet BZK 2010, Stb. 2011, 4; artikel XIV, onderdeel F). Overigens had het arrest van de Hoge Raad geen gevolgen voor de belastingplicht voor het onderhoudsrecht, omdat de dienst wordt geleverd aan de genothebbende tot het graf, de rechthebbende in de zin van artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging
Bij de andere rechten die op basis van artikel 229, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gemeentewet kunnen worden geheven, dient eveneens de aanvrager als belastingplichtige te worden aangemerkt. Diensten waaraan u in dit verband moet denken zijn bijvoorbeeld het gebruik van de aula.
Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief
Voor de maatstaf van heffing en de belastingtarieven is verwezen naar de tarieventabel. De reden waarom voor een tarieventabel is gekozen is gelegen in het feit dat het eenvoudiger is om de verordening aan te passen aan de omstandigheden.
Lijkbezorging op kosten van de gemeente
In artikel 21 van de Wet op de lijkbezorging is bepaald dat indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging, de burgemeester daarvoor zorg draagt. De kosten daarvan komen als gevolg van artikel 22 van de Wet op de lijkbezorging ten laste van de gemeente. De gemeente heeft verschillende mogelijkheden om deze kosten te dekken. Zij kan de opbrengst van de goederen die bij een lijk worden aangetroffen hiervoor aanwenden. Zij heeft ook de mogelijkheid om de kosten te verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten die op grond van de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Soms kan op grond van artikel 416 van het Wetboek van Koophandel bij uit zee opgehaalde of aangespoelde lijken verhaal op een reder plaatsvinden. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk met betrekking tot het kostenverhaal van overeenkomstige toepassing.
Er is tot dusverre voor de lijkbezorgingsrechten geen jurisprudentie gewezen inzake tariefdifferentiatie die betrekking heeft op de periode na de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995). De jurisprudentie die betrekking heeft op de oude wetgeving is geheel in lijn met de overige jurisprudentie op dit terrein. Zo heeft de Hoge Raad beslist dat tariefdifferentiatie in het recht voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts is toegestaan als er sprake is van verschil in genot bij dat onderhoud. Een tariefdifferentiatie voor het algemene onderhoud van de begraafplaats tussen algemene graven en eigen(particuliere) graven kan volgens de Hoge Raad alleen als de infrastructuur rond de eigen (particuliere) graven uitgebreider is dan rond de algemene graven (Hoge Raad 7 mei 1997, nr. 31 920, Belastingblad 1997, blz. 451).
Zie ook Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37 716, Belastingblad 2003, blz. 462 (Zaanstad) In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat een verschil in tarief voor algemeen onderhoud van de begraafplaats tussen eigen (particuliere) graven en algemene graven alleen geoorloofd is als er een rechtvaardigingsgrond is. Na verwijzing oordeelt Hof Den Haag dat aanleiding voor een tariefdifferentiatie bijvoorbeeld kan zijn dat de infrastructuur van de begraafplaats bij eigen (particuliere) graven uitgebreider is dan bij algemene graven. Op de Algemene begraafplaats van Zaandam is dit echter niet het geval. Het Hof oordeelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. De tarieven voor eigen (particuliere) graven zijn onverbindend voor zover de in de tarieven begrepen component voor het algemene onderhoud de in de tarieven voor de algemene graven begrepen component voor het algemene onderhoud overtreffen. (Hof Den Haag, 10 december 2003, nr. 03/00687, LJN: AO1414). Daarmee wijkt de Hoge Raad af van uitspraken over andere heffingen (zie bijv. Hoge Raad 25 oktober 2002, nr. 36 638, LJN: AD8499, over rioolrechten). Bedacht moet echter worden dat ook onder de nieuwe wetgeving een tariefdifferentiatie gemotiveerd moet worden (verbod van willekeur).
Met betrekking tot de verordening lijkbezorgingsrechten van de gemeente Grootegast heeft het Hof Leeuwarden beslist dat voor het afgeven van een vergunning voor het plaatsen van een grafsteen geen gedifferentieerd tarief mag worden geheven, afhankelijk van de aanschafprijs van die steen (Hof Leeuwarden 4 september 1992, nr. 968/90, Belastingblad 1993, blz. 114).
In het algemeen moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is 'diensten' die in feite de vorm van een privaatrechtelijke levering hebben, onder het bereik van de verordening te brengen. In verband hiermee kan worden gewezen op het Koninklijk besluit van 26 juni 1986, nr. 7, Belastingblad 1986, blz. 546, inzake een besluit van het algemeen bestuur van het Openbaar Lichaam Crematorium Twente, waarin wordt gesteld: 'dat het verzorgen van koffie. thee, broodjes en dergelijke niet is aan te merken als een dienst in de zin van artikel 277, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, van de gemeentewet (oud) maar als een levering (...)'. Het feit dat de levering tegen kostprijs plaatsvindt doet daaraan niet af. Het besluit van het algemeen bestuur van het Openbaar Lichaam Crematorium Twente is derhalve in strijd met artikel 272, juncto artikel 277 van de gemeentewet (oud) en kan niet voor goedkeuring in aanmerking komen. Als de vergoeding voor het verstrekken van broodjes, koffie et cetera als een onbenoemd deel in het algemene tarief voor het begraven of cremeren wordt opgenomen, is naar onze mening verhaal van die kosten langs fiscale weg niet bij voorbaat uitgesloten. Het verstrekken van consumpties gaat dan geheel op in de meeromvattende begrafenis- of crematiedienst. Wij geven echter de voorkeur aan verhaal van deze kosten langs privaatrechtelijke weg.
Op grond van artikel 229b Gemeentewet mag de verordening lijkbezorgingsrechten niet meer dan kostendekkend zijn. Een opbrengstoverschrijding leidt echter niet zonder meer tot onverbindendheid van de verordening. Zie daarvoor Hoge Raad 3 november 1999, nr. 34616, LJN: AA2917, Belastingblad 2000, blz. 15) en Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43747, LJN: BC3691
Voor zover in de verordening tarieven zijn opgenomen die per jaar worden geheven is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Het betreft hier de rechten voor onderhoud van een eigen (particulier) graf, van een eigen (particulier) urnengraf of van een eigen (particuliere) urnennis of van een particuliere gedenk- of verstrooiingsplaats en van grafbedekking.
Indien de onderhoudsrechten worden afgekocht is ingevolge het tweede lid het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht. De regeling heeft daarmee een fiscaal gelegitimeerd karakter. Hier kan immers niet gesproken worden van een vooruitbetaling van onderhoudsrechten, omdat in het fiscale geen betaling mogelijk is voor belastbare feiten die zich kunnen voordoen in belastingtijdvakken die nog niet zijn aangevangen. Derhalve was een regeling noodzakelijk waarin het belastingtijdvak wordt afgestemd op de periode waarvoor wordt afgekocht.
Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte en op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag.
Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten
In het eerste lid wordt geregeld dat de onderhoudsrechten als bedoeld in hoofdstuk 4 onderdeel 4.2.1, 4.2.2, 4.2.5 en 4.2.6 van de tarieventabel voor een vol kalenderjaar worden geheven. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, vindt over de resterende maanden in dat tijdvak geen ontheffing plaats.
In het tweede lid wordt geregeld dat indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, er geen aanspraak gemaakt kan worden op ontheffing.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten
De overige rechten van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening dan wel bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. Dit betekent dat op dat moment tot heffing wordt overgegaan.
Artikel 9 Termijnen van betaling
Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste lid van artikel 9 is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn om doelmatigheidsredenen ten aanzien van de invordering. Er is voor gekozen dat de aanslagen betaald worden uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.
De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing. Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald.
Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 9 derde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet – de ATW buiten toepassing verklaard.
Artikel 10 Nadere regels door het college
Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar.
De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekend nadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren.
Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten.
Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.
Op grond van artikel 255 van de Gemeentewet volgen gemeenten het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid zoals dat is geregeld in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Indien gemeenten niets regelen geldt deze ministeriële regeling automatisch voor alle gemeentelijke belastingen.
Artikel 255 van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Omdat geen kwijtschelding bij de invordering van Begraafplaatsrechten wordt verleend is dit expliciet opgenomen in artikel 11.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
In het eerste lid wordt de oude verordening ingetrokken, in het tweede lid wordt de inwerkingtreding geregeld, in het derde lid de datum van ingang van de heffing en in het vierde lid de citeertitel.
Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.
Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632). Deze verordening is bekend gemaakt in de Zandvoortse Courant.
De belastingverordening treedt in werking op 1 januari van het betreffende belastingjaar waarop de verordening betrekking heeft. Als voorbeeld:
Op 1 november 2007 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2008 (tweede lid) en als tijdstip van ingang van de heffing eveneens 1 januari 2008 (derde lid).
In het vierde lid is in de citeertitel een jaartal opgenomen. Dit jaartal wordt opgenomen, omdat de gemeente ieder jaar een nieuwe verordening vaststelt. Door het jaartal op te nemen is duidelijk voor welk jaar de verordening bedoeld is.
Alle stukken die van de raad uitgaan moeten sinds 19 februari 2003 c.q. 7 maart 2003 worden ondertekend door de burgemeester (artikel 75, eerste lid, Gemeentewet) en griffier (artikel 107c Gemeentewet).
3 TOELICHTING OP DE TARIEVENTABEL
Hoofdstuk 1 Verlenen van Rechten
In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het verlenen van een uitsluitend recht op graven, urnengraven en dergelijke. Een recht op een graf kan ingevolge artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging gevestigd worden, hetzij voor de tijd van minstens 20 jaren.
Een voor bepaalde tijd verleend uitsluitend recht op een graf kan worden verlengd voor ten hoogste 10 jaren. Het verlenen van het recht om met uitsluiting van anderen lijken in een bepaald graf te doen begraven en begraven te houden is de belaste dienst en niet het begraven zelf.
De Wet op de lijkbezorging noemt niet met zoveel woorden de mogelijkheid om een uitsluitend recht te vestigen op de ruimte waar een asbus is bijgezet of de plaats waarop as wordt verstrooid. Dit is de reden dat wij de term 'uitsluitend recht' hebben gereserveerd voor graven. Bij urnennissen wordt gesproken over een 'recht'. Omdat het vestigen van een recht op een urnengraf, urnennis of verstrooiingsplaats niet wettelijk is geregeld,
gelden er ook geen eisen voor wat betreft de uitgiftetermijn van een dergelijk recht. De gemeente kan hiervoor zelf een termijn stellen. Het verdient echter aanbeveling om ook bij een urnengraf en een urnennis te kiezen voor een uitgiftetermijn van 20 jaren. Ingevolge het tweede lid van artikel 65 van de Wet op de lijkbezorging mag een asbus zonder toestemming van de rechthebbenden namelijk pas na twintig jaar worden verstrooid. Een gemeente die de uitgiftetermijn van een urnengraf stelt op 10 jaren, kan, als de termijn niet wordt verlengd, de asbus na 10 jaren weliswaar uit het graf halen, maar zij dient de urn dan nog 10 jaren te bewaren alvorens zij de as mag verstrooien.
Met betrekking tot het verstrooien van as dient te worden opgemerkt dat dit alleen mogelijk is op een permanent daartoe aangewezen terrein of plaats. Het verstrooien van as in een graf is dus alleen mogelijk als dat graf is gelegen op een (deel van een) begraafplaats dat daartoe permanent is aangewezen.
In dit hoofdstuk zijn regelingen opgenomen voor het begraven van lijken. Voor het begraven op buitengewone uren is een apart tarief opgenomen. Gezien de extra kosten, zoals gemaakte overuren door het gemeentepersoneel, is het mogelijk hiervoor een hoger recht te heffen. Wat onder buitengewone uren wordt verstaan is aangegeven.In de tarieventabel is ook een apart lager tarief opgenomen voor het begraven van kinderen beneden één jaar en voor kinderen beneden de 12 jaar, omdat er sprake is van een kortere arbeidstijd in vergelijking met het begraven van een persoon van 12 jaar of ouder. Een gedeelte van een uur wordt als een heel uur berekend (2.1 t/m 2.1.2). Een gedeelte van een half uur wordt als een heel half uur berekend (2.2.1 t/m 2.2.3).
Hoofdstuk 3 Bijzetten van asbussen, urnen en verstrooien van as
Het bijzetten van een asbus of een urn is een apart in de tabel opgenomen dienst. Na de crematie kunnen de stoffelijke resten ook worden verstrooid. Een gedeelte van een uur wordt als een heel uur berekend (3.1 t/m 3.1.2). Een gedeelte van een half uur wordt als een heel half uur berekend (3.2.1 t/m 3.2.3).
Na de verbranding wordt de as geborgen in een bus. Artikel 59, eerste lid van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat de as een maand nadat zij in een bus is geborgen, kan worden verstrooid. De verstrooiing geschiedt ingevolge artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging (Stb. 1991, 252) op een uitsluitend daartoe bestemde verstrooiingsplaats of in open zee uit een vaartuig of uit een luchtvaartuig.
Hoofdstuk 4 Grafbedekking en onderhoud
De regeling in dit hoofdstuk maakt het mogelijk rechten te heffen voor het afgeven van vergunningen voor het stichten van ornamenten en het onderhoud van deze ornamenten voor zoveel de algemene begraafplaats betreft. Hiervoor worden bij een plaatselijke beheersverordening voorschriften gegeven. De kosten van het onderhoud van de algemene voorzieningen van de begraafplaats mogen in aanmerking worden genomen voor de heffing van onderhoudsrechten. Deze voorzieningen staan mede ten dienste van de graven, door onder andere bezoek te faciliteren en ongewenst bezoek te weren (Hof Leeuwarden 24-12-1999 nr. 391/99).
Het is volgens de Hoge Raad niet mogelijk om voor het algemene onderhoud aan de begraafplaats alleen te heffen bij particuliere graven en niet bij algemene graven. Het karakter van het Grafrecht laat een differentiatie in het tarief voor het algemene onderhoud van de begraafplaats slechts toe indien die differentiatie zich richt naar het genot dat een rechthebbende tot een graf heeft van dit onderhoud (Hoge Raad 28 februari 2003, nr. 37716, LJN: AF5108, VN 2003/15.31). Dit arrest wijkt af van de uitspraak van de Hoge Raad van 25 oktober 2002, nr. 36638, LJN: AD8499, Belastingblad 2002, blz. 1226 (Spijkenisse), inzake rioolrecht. Daarin heeft de Hoge Raad beslist dat het karakter van een retributie zich niet verzet tegen een differentiatie van het tarief anders dan naar het genot.
Hoofdstuk 5 Rechten plaatsen enz. voorwerpen
Voor het afnemen en weer plaatsen van voorwerpen op een graf wordt een apart recht geheven. Ook voor het tijdelijk wegruimen en herplanten van een graftuin of boompje wordt een apart recht geheven.
Hoofdstuk 6 Opgraven, ruimen, herbegraven
In dit hoofdstuk is een regeling opgenomen voor het opgraven van een lijk, het herbegraven van een lijk en het ruimen van een graf.
Voor het opgraven van een lijk wordt een tarief in rekening gebracht. Indien het lijk weer opnieuw begraven wordt, is hiervoor een hoger bedrag verschuldigd.
Onder ruimen wordt verstaan het opgraven en naar een andere plaats overbrengen van stoffelijke resten. Het stoffelijk overschot wordt namelijk niet meer in hetzelfde graf begraven. Bij het ruimen wordt een andere bestemming aan het stoffelijk overschot gegeven. De bestemming van het stoffelijk overschot is meestal een speciale beenderverzamelplaats of de stoffelijke resten worden alsnog gecremeerd.
Onder samenvoegen wordt verstaan het opgraven van stoffelijke resten en (her)begraven in hetzelfde graf.
Zowel bij ruimen als bij samenvoegen van stoffelijke resten geldt de wettelijk voorgeschreven grafrusttermijn van 10 jaren, genoemd in artikel 31, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.
De heffingen in hoofdstuk 2 kunnen worden gezien als het verstrekken van benodigdheden voor de begraving of crematie vanwege de gemeente.