Organisatie | Heemstede |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012 |
Citeertitel | Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Deze regeling vervangt de Toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012. De datum van inwerkingtreding van de regeling wijkt af van het bepaalde in artikel 10.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
13-12-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 29-11-2012 De Heemsteder, 5 december 2012 | 587689 |
De raad van de gemeente Heemstede;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2012;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;
gezien het advies van de Commissie Samenleving;
HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag
Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm
De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor een gezin dat met één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm indien
een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn.
Het college kan indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening.
Artikel 9. Intrekking oude verordening
De Toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012 wordt ingetrokken.
In afwijking van artikel 11 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78 lid w van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012.
Artikelsgewijze toelichting bij Gewijzigde toeslagenverordening Wwb Heemstede 2012
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb of Awb niet uitputtend afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.
In de verordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven:
Met het begrip ‘woning’ wordt hetzelfde bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere
onzelfstandige woonruimte is verhuurd, evenals de onroerende aanhorigheden”.
Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid, Wwb, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.
Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie).
Het begrip ‘kamerbewoner’ wordt in deze verordening onderscheiden en gedefinieerd.
Kamerbewoning leidt tot schaalvoordelen, maar minder dan het inwonen bij een ander. Het gevolg daarvan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger wordt vastgesteld. Artikel
Artikel 30 eerste lid, Wwb schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De in dit artikel genoemde categorieën zijn rechtstreeks terug te voeren op de wet. Op grond van de verordening kunnen alleen verhogingen en verlagingen worden vastgelegd voor de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de Aow-gerechtigde leeftijd
Dit betekent, dat de verordening uitsluitend van toepassing is op de normen op grond van artikel 21, onderdeel a Wwb en artikel 21, onderdeel b, Wwb alsmede artikel 21, onderdeel c, Wwb.
De in het derde lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uitde verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen,als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30, vierde lid, Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deToeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in deToeslagenverordening op te nemen.
De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 25, eerste lid, Wwb.
Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de huur. Met de eis dat de hoofdbewoner of eigenaar niet in de woning mag verblijven, komt de groep van kostgangers, kamerbewoners bij familieleden etc, niet in aanmerking voor een toeslag van 15 procent.
Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt en kan beschikken (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke
kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. De schaalvoordelen zijn in deze gevallen groter dan bij kamerbewoning, waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is.
Gekozen is voor het verlenen van een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
De alleenstaande of alleenstaande ouder die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn
hoofdverblijf heeft, beschikt over een groot scala aan schaalvoordelen, waardoor een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm gerechtvaardigd is (CRvB 2 maart 1999, JABW 1999/61 en 69).
Artikel 4 Verlaging gehuwdennorm
In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat gezinsleden de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijnhoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.
Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. De inkomensgrens die gebruikt wordt om te kunnen vaststellen of het thuis inwonende meerderjarige kind kan worden beschouwd als een ander, is ten behoeve van een gezin, opgenomen in artikel 26 Wwb.
Artikel 27 Wwb geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 Wwb is een aanvulling op de artikelen 25 en 26 Wwb.
In dit artikel is een verlaging van 10 procent opgenomen voor de situatie dat aan de woning voorbelanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een
belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstand lager vast te stellen. In artikel 1, tweede lid, onder d van de verordening wordt beschreven wat onder woonkosten wordt verstaan. Om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen is het niet afdoende dat belanghebbende kosten heeft voor water, gas, licht en dergelijke. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, eerste lid, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)
Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling
De verschillende verlagingen in de verordening zien op verschillende omstandigheden bijbelanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, eerste lid, Wwb de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om in de verordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.