Organisatie | Heerenveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels individuele voorzieningen |
Citeertitel | Beleidsregels individuele voorzieningen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
In het kader van de gemeentelijke herindeling van de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Heerenveen, als ook de toevoeging van het gebied van de grenscorrectie met de gemeente Skarsterlân per 1 januari 2014 wordt deze regeling geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente Heerenveen.
De regeling is vervallen met vaststelling van de Beleidsregels Wmo 2015.
Wmo
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2015 | gewijzigde regeling | 17-07-2012 Gemeenteblad 2014, nr. 5931 | 12.2000340 | |
01-09-2012 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 17-07-2012 Heerenveense Courant (Crackstate Nijs), 24-07-2012 | 12.2000340 |
Beleidsregel A007 Wijze van uitvoering van het loket
De gemeente heeft één loket, namelijk het Wmo-loket in gebouw WerkState.
Het loket is op werkdagen geopend van 9:00 – 14:00 uur.
Beleidsregel A008 Diepte van het loket
De gemeente beschikt over een regel-loket. Hier worden alle belanghebbenden zo snel en efficiënt mogelijk geholpen door direct actie te ondernemen.
Zie Beleidsregel A007 voor de contactgegevens van het loket.
Zie Beleidsregel P104 voor informatie over het gesprek.
Beleidsregel A009 Breedte van het loket
Bij het gemeentelijk loket kan de belanghebbende terecht voor diensten ten behoeve van:
Beleidsregel C001 Begrip compensatieplicht
Onder compensatieplicht wordt het volgende verstaan.
Het bieden van voorzieningen aan personen die:
Beleidsregel C002 Begrip zelfredzaamheid (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.
Beleidsregel C003 Begrip maatschappelijke participatie (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven.
Beleidsregel C004 Begrip algemene voorziening
Een algemene voorziening is een voorliggende voorziening die bestemd is voor personen die geen beperkingen ondervinden in zijn/haar zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie.
Het is een voorziening die op eenvoudige wijze te krijgen is, zonder dat hier een ingewikkelde aanvraagprocedure bij hoort.(artikel 1 lid 9 Wmo-verordening).
Beleidsregel C005 Primaat van de algemene voorziening
Indien een algemene voorziening beschikbaar en bruikbaar is, is deze voorliggend ten opzichte van een individuele voorziening. (artikel 7, lid 2)
Beleidsregel C008 Algemene vervoersvoorziening
De gemeente Heerenveen kent geen algemene vervoersvoorziening.
Geen voorziening wordt toegekend indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Heerenveen (artikel 23 lid 2 onder b Wmo-verordening).
Onder hoofdverblijf wordt verstaan: De plaats waar men daadwerkelijk verblijft (artikel 1 lid 19 van de Wmo-verordening en toelichting)
Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals:
Beleidsregel I002 Individueel gericht
De gemeente verstrekt alleen individuele voorzieningen. Vanuit de Wmo wordt het probleem van de belanghebbende op individuele gronden gecompenseerd en staat dan ook centraal bij de beoordeling op de aanvraag van een Wmo voorziening (artikel 4 Wmo).
Beleidsregel I003 Langdurig noodzakelijk
Een voorziening wordt alleen toegekend wanneer deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van:
• het voeren van een huishouden;
• het verplaatsen in en om de woning;
• het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, en;
• bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.
op te heffen of te verminderen (artikel 23 lid 1 onderdeel a Wmo-verordening).
Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie. Ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is, dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.
Wanneer een voorziening langer dan 6 maanden nodig is, is het aannemelijk dat er sprake is van langdurige noodzaak. Voor korter durende voorzieningen is de uitleen van hulpmiddelen (AWBZ) voorliggend. Een hulpmiddel kan voor 3 maanden worden geleend, met een mogelijkheid tot verlenging van nogmaals 3 maanden. De beoordeling van het langdurig noodzakelijk zijn, blijft echter een individuele beoordeling.
Uitzondering op de regel van langdurige noodzaak is de kortdurende huishoudelijke hulp, volgend op een ziekenhuisopname of na een ziekte (artikel 23 lid 1 onderdeel a Wmo-verordening). Zie hiervoor verder Beleidsregel I016.
Beleidsregel I004 Goedkoopst compenserend
Een voorziening wordt alleen toegekend wanneer deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst- compenserende voorziening kan worden aangemerkt (artikel 23 lid 1 onderdeel b Wmo-verordening).
Dit betekent dat bij de beoordeling in de eerste plaats gekeken moet worden of de verstrekte voorziening compenserend is voor het ontstane probleem. Wanneer er sprake is van meerdere voorzieningen die het ontstane probleem compenseren dan wordt de goedkoopste voorziening verstrekt.
Beleidsregel I005 Algemeen gebruikelijk (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Geen voorziening wordt toegekend wanneer:de voorziening voor een persoon als de belanghebbende algemeen gebruikelijk is (artikel 23 lid 2 onderdeel a Wmo-verordening).
Hiermee wordt voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt aan een persoon die hierover ook zou kunnen beschikken wanneer hij/zij geen beperkingen zou hebben gehad.
De Centrale Raad van Beroep heeft het begrip 'algemene voorziening' als volgt geconcretiseerd. Het gaat om voorzieningen:
die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de belanghebbende toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er kan dan een uitzondering worden gemaakt, wanneer het gaat om:
Beleidsregel I006 Aanvraag voor verstrijken normale afschrijvingsduur
Er wordt geen voorziening toegekend wanneer de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die is toegekend vanuit een eerdere Wmo-aanvraag én waarvan de normale afschrijvingsduur nog niet is verstreken.
Een uitzondering hierop is wanneer de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die de belanghebbende niet zijn toe te rekenen (artikel 23 lid 2 onder deel d Wmo-verordening).
Beleidsregel I007 Kosten voorziening voordat besluit is genomen
Er wordt geen voorziening toegekend wanneer de persoon zijn beperking heeft gecompenseerd voordat hij/zij een aanvraag heeft ingediend.
Een uitzondering hierop is wanneer achteraf kan worden vastgesteld dat het om een noodzakelijke voorziening gaat en als goedkoopst-compenserend kan worden aangemerkt (artikel 23 lid 2 onderdeel c Wmo-verordening).
Beleidsregel I009 Inkomensgrenzen (nieuw)
De gemeente Heerenveen hanteert geen inkomensgrenzen.
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Bij het bepalen van de voorzieningen wordt er rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende van de voorzieningen, waaronder:
de (financiële)capaciteit van de belanghebbende om zelf de ontstane beperking te kunnen compenseren.
Voorbeeld: Wanneer iemand een traplift wil, wordt er gekeken of de belanghebbende zelf daarvoor de (financiële) verantwoordelijkheid kan dragen. Er wordt gekeken naar het inkomen, de draagkracht en de mate van zelfredzaamheid van de belanghebbende. Er dient dus ook bekeken te worden of de belanghebbende, indien deze beschikt over de financiële middelen, de voorziening ter compensatie kan realiseren. Denk hierbij aan het regelen van bijvoorbeeld een hypotheek of persoonlijke lening, maar ook het beschikken over de voorziening op zich dus bijvoorbeeld leveranciers.
De beoordeling in het kader van artikel 4 Wmo reikt verder dan financiële capaciteiten van de belanghebbende. Ook de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de belanghebbende spelen hierbij een rol. Zo zal er ook gekeken moeten worden of het ervaren probleem niet op een andere manier (dan het verstrekken van een voorziening) opgelost kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan ondersteuning van familieleden, buurtgenoten of vrienden bij het vervoer of het huishouden. Maar ook aan een andere indeling of ander gebruik van de woning kunnen van de belanghebbende worden gevraagd om de problemen op te lossen.
De gemeente beoordeelt of de volgende financiële middelen bij de beoordeling in aanmerking kunnen worden genomen:
overwaarde in de eigen zelfbewoonde woning (indien er sprake is van een woonvoorziening).
Andere mogelijke vermogensbestanddelen worden buiten beschouwing gelaten.
De gemeente gaat er bij deze beoordeling vanuit dat een bedrag tot € 25.000,-, bestaande uit een of meer van de bovengenoemde onderdelen, gezien kan worden als een gebruikelijke financiële buffer en daarmee niet behoort tot de capaciteit om uit oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien.
Dit betekent dat de belanghebbende het meerdere (vanaf € 25.000,-) in moet zetten ter compensatie van zijn beperkingen.
Het bedrag van € 25.000,- is gebaseerd op het maximale bedrag dat het NIBUD adviseert als financiële buffer.
Ook de hoogte van het inkomen van de belanghebbende speelt een rol in de beoordeling van de aanvraag.
Dit zal bijvoorbeeld voorkomen bij het (deels) ontbreken van woonlasten. De situatie kan zich namelijk voordoen dat een belanghebbende feitelijk minder woonlasten heeft, dan gebruikelijk is bij zijn leefsituatie.
Bij het NIBUD zijn deze woonlasten te berekenen, aan de hand van een aantal individuele gegevens. Indien blijkt dat er in het inkomen een groter gedeelte aan woonlasten besteedbaar is, dan dat belanghebbende feitelijk uitgeeft, kan dit deel worden ingezet ter compensatie van de beperkingen.
De (on)mogelijkheden in de individuele situatie van de belanghebbende maken altijd deel uit van de besluitvorming.
Bovenstaande beoordeling kan niet gezien worden als harde weigeringgrond, het is een richtlijn. Dit past ook het best in het kader van de Wmo: maatwerk.
Elk geval dient individueel beoordeeld te worden, waarbij bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van bovenstaande beleidsregel.
Bij een voorziening die bedoeld is voor een minderjarige, worden de financiële omstandigheden van de ouders beoordeeld. Ook hier geldt dat er sprake is van maatwerk.
‘Inkomensgrens’ vervoersvoorzieningen
Uitgangspunt is dat geen vervoersvoorziening wordt verstrekt wanneer de persoon een inkomen heeft die meer bedraagt dan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag):
Hoe stellen wij het inkomen/vermogen vast?
Het vermogen wordt zo nodig en zo mogelijk vastgesteld met behulp van het inkomen uit sparen en beleggen dat is belast in box 3. Tijdens het gesprek kan blijken dat deze niet voorhanden is, of dat meer informatie nodig is. Dan kunnen bankafschriften of andere relevante documenten zorgen voor de gevraagde informatie. Het inkomen kan aan de hand van een specificatie of van een bankafschrift vastgesteld worden.
Beleidsregel I010 Overige voorwaarden en weigeringsgronden
Het eerste dat bij een aanvraag moet gebeuren is beoordelen of de belanghebbende behoort tot de doelgroep van de Wmo. Daarvoor liggen enkele uitgangspunten in de Wmo zelf en aanvullend hierop enkele uitgangspunten in de verordening.
In de Wmo zelf liggen de volgende uitgangspunten:
"Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat."
Er zal dus altijd moeten worden nagegaan of er wettelijke voorliggende voorzieningen zijn. Hieronder kan de AWBZ worden gerekend, maar ook de WIA.
Daarnaast moet eerst beoordeeld worden of er algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen aanwezig zijn, die voor de betrokkene beschikbaar en in de praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn. Dit wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden (artikel 7 toelichting Wmo verordening).
Geen voorziening wordt toegekend (artikel 23 Wmo verordening):
Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die is toegekend vanuit een eerdere Wmo-aanvraag én waarvan de normale afschrijvingsduur nog niet is verstreken. Een uitzondering hierop is wanneer de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die de belanghebbende niet zijn toe te rekenen
Beleidsregel I011 Hardheidsclausule
Het college kan in zeer bijzondere gevallen in het voordeel van de belanghebbende afwijken van de verordening, wanneer een afwijzend besluit zou leiden tot onredelijkheid van overwegende aard (artikel 28 Wmo-verordening).
De toepassing van de hardheidsclausule is alleen mogelijk wanneer er bij de aanvraag wordt afgeweken van de Wmo-verordening of beleidsregel. Afwijking van de wet is niet mogelijk.
Daarnaast mag alleen worden afgeweken in het voordeel van de belanghebbende.
Het toepassen van de hardheidsclausule zal in de praktijk weinig tot niet gebruikt worden, aangezien er bij elke aanvraag een individuele afweging gemaakt dient te worden waardoor er sprake is van maatwerk.
Beleidsregel I012 Hulp bij het huishouden - wat wordt hieronder verstaan
De compensatieplicht van de gemeente voor huishoudelijke hulp bestaat uit:
Beleidsregel I013 Hulp bij het huishouden - wie komt wanneer in aanmerking (nieuw)
Voordat de verstrekking van een gemeentelijke voorziening aan de orde is, worden eerste de eigen (financiële) mogelijkheden van de belanghebbende beoordeeld. De regels met betrekking tot de financiële mogelijkheden zoals die gelden voor woonvoorzieningen (richtlijn I009) gelden ook voor hulp bij het huishouden. Hierbij geldt dat elk geval individueel beoordeeld wordt, waarbij bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van genoemde beleidsregel.
Een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden wordt alleen verstrekt aan de persoon die beperkingen ondervindt in het zelfstandig voeren van een huishouden en dit zelf niet kan compenseren.
Hulp bij het huishouden kan als volgt worden verstrekt:
Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (artikel 12 Wmo verordening).
In afwijking van bovenstaande komt iemand niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden wanneer er sprake is van gebruikelijke zorg.
Onder gebruikelijk zorg wordt verstaan: als tot de leefeenheid van de belanghebbende één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten (artikel 8 lid 3, artikel 10 lid 3 en artikel 11 lid 3 Wmo verordening, zie ook Beleidsregel I015 gebruikelijke zorg).
Op de huishoudelijke hulp is een eigen bijdrage van toepassing (artikel 21 Wmo-verordening)
Men komt pas in aanmerking voor een individuele voorziening in de vorm van hulp in de huishouding als de volgende mogelijkheden zijn beoordeeld:
Beleidsregel I014 Hulp bij het huishouden - algemeen gebruikelijke voorzieningen (nieuw)
Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn:
Beleidsregel I015 Gebruikelijke zorg (nieuw)
De gebruikelijke zorg is geregeld in de artikelen 8 lid 3, 10 lid 3 en 11 lid 3 Wmo-verordening. Deze artikelen bepalen dat een persoon met beperkingen niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden als deze een of meer huisgenoten heeft die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.
Dit betekent dat bij de beoordeling van een aanvraag gekeken moet worden of er in het huishouden van de belanghebbende andere personen aanwezig zijn die de huishoudelijke taken kunnen overnemen. Dit kunnen zijn inwonende (meerderjarige) kinderen, de partner/echtgenoot, maar ook andere huisgenoten. Wanneer dit het geval is, wordt er vanuit gegaan dat er geen sprake is van een beperking m.b.t. het voeren van een huishouden.
Wie kan gebruikelijke zorg verrichten?
Bij gebruikelijke zorg wordt er rekening gehouden met het huishoudelijk werk dat huisgenoten in de leefeenheid kunnen verrichten (artikel 8 lid 3, artikel 10 lid 3 en artikel 11 lid 3 Wmo-verordening).
Onder huisgenoot wordt verstaan; iedere meerderjarige met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.
Personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die geen familie zijn van de belanghebbende en er moet een huurovereenkomst overlegd kunnen worden. In deze situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd.
Van kinderen jonger dan 18 jaar wordt verwacht dat deze helpen bij het huishouden, zoals:
het helpen dekken van de tafel, afwassen enz.
Bij het stellen van de indicatie kan met deze activiteiten rekening worden gehouden.
Van een 18-jarige wordt verwacht dat deze in staat is om een eenpersoonshuishouden te voeren. Uitgangspunt is dat op deze leeftijd iemand i.v.m. studie op kamers zou kunnen wonen.
Vanaf 23 jaar wordt van iemand verwacht dat deze volledig een zelfstandig huishouden kan voeren.
Wens huisgenoten/ niet gewend zijn
Geen rekening wordt gehouden met de vraag of huisgenoten het huishouden willen doen of al dan niet gewend zijn het huishouden te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan dit niet kunnen, wordt via een tijdelijke indicatie (maximaal 3 maanden) hulp geboden bij het aanleren hiervan. Het huishoudelijke werk wordt niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.
Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.
Afwezigheid, bijvoorbeeld door studie, werkzaamheden
Studie of werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers iedereen die werkt moet naast zijn werk het huishouden doen of hier een oplossing voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dit geldt ook voor tweeverdieners.
Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken.
Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Hierdoor zijn zij immers niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen.
Er zal geen rekening worden gehouden met situaties waarbij sprake is van een eigen keuze.
De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat immers te ver om chauffeurs die op het buitenland rijden, medewerkers in de offshore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.
Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
De situatie kan zich ook voordoen dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze gezondheidsproblemen heeft waaruit geconcludeerd kan worden dat deze persoon niet instaat is om huishoudelijke taken uit te voeren.
Er moet altijd onderzocht worden of bij dreigende uitval van de huisgenoot of partner, deze niet alsnog uitvalt of dat overbelasting dreigt.
Situaties waarbij dreigende overbelasting kan worden veroorzaakt zijn o.a.:
De combinatie van: werk, gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden.
Het is dan aan de belanghebbende om aan te tonen dat er sprake is van (dreigende) overbelasting van de partner. Hierbij moeten medische stukken worden overlegd waaruit de (dreigende) overbelasting blijkt. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding is geen reden om een indicatie af te geven voor gebruikelijke zorg.
De combinatie van: werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot.
Wanneer de verzorging van de zieke partner/huisgenoot leidt tot (dreigende) overbelasting, dan moet in eerste instantie gekeken worden of de te verlenen persoonlijke verzorging kan worden overgenomen door zorg in natura vanuit de AWBZ.
In de tweede situatie zal de indicatie in eerste instantie van korte duur zijn. Hiermee wordt de leefeenheid in de gelegenheid gesteld om zich aan te passen aan de ontstane situatie. Dit geldt ook in situaties waar een ouder/partner plotseling overlijdt en de andere ouder overblijft en er overbelasting dreigt door de combinatie werk en het verzorgen van inwonende jonge kinderen.
Beleidsregel I016 Hulp bij het huishouden - overige voorwaarden en weigeringsgronden (nieuw)
Specifiek voor hulp bij het huishouden gelden de volgende overige voorwaarden/weigeringsgronden:
• Kortdurende noodzaak (spoedhulp)
Kortdurende noodzaak (spoedhulp)
Er wordt alleen een voorziening verstrekt wanneer deze langdurig noodzakelijk is. Een uitzondering hierop is wanneer blijkt dat kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat (artikel 23 lid 1 sub a Wmo-verordening). Deze hulp wordt ook wel spoedhulp bij het huishouden genoemd en is een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden.
Het gaat hier in het algemeen om een periode na ziekte, ziekenhuisopname of verpleeghuisopname. De noodzaak van spoedhulp wordt aangegeven door het ziekenhuis (de transferverpleegkundige) of het verpleeghuis. Ook de betrokkene zelf of familie kan een verzoek doen.
Ook kan kortdurende noodzaak voorkomen in situaties dat de mantelzorger of vrijwilliger tijdelijk uitvalt, dan is er de mogelijkheid van respijtzorg (zie ook Beleidsregel I018 Respijtzorg).
De duur en de omvang van de spoedhulp is beperkt tot maximaal 3 maanden HH1 voor maximaal 3 uren per week. Er vindt geen uitgebreide aanvraagprocedure plaats maar een eenvoudige toets naar de noodzaak van de hulp. De hulp wordt per direct toegekend en gerealiseerd.
In andere gevallen van kortdurende hulp is een tijdsduur van minder dan 6 maanden van toepassing. Bij een noodzaak van meer dan 6 maanden is er sprake van langdurig noodzakelijk.
Voor spoedhulp kan geen PGB worden toegekend, hiervoor wordt uitsluitend hulp in natura ingezet. Wil de belanghebbende toch een PGB, dan is er geen sprake meer van algemene hulp bij het huishouden en moet een normale procedure gevolgd worden.
Voor verstrekking van hulp bij het huishouden wordt er gekeken naar de omvang van de woning, zoals:
Beleidsregel van de verstrekking is dat deze op het niveau van de sociale woningbouw wordt gegeven. Hierop bestaan natuurlijk altijd uitzonderingssituaties waarmee rekening kan/moet worden gehouden.
Een sterk afwijkende vraag is niet voor compensatie afdwingbaar, maar ter beoordeling aan de klantmanager Wmo.
Er wordt geen huishoudelijke hulp verstrekt wanneer de belanghebbende woont in een:
Beleidsregel I017 Hulp bij het huishouden - vorm, omvang en hoogte (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden .
Indien de belanghebbende de voorkeur geeft aan een pgb, wordt vooraf besproken hoe de hulp ingekocht zal worden. De aspecten van administratie krijgen aandacht, zodat de pgb-houder weet wat er van hem/haar verwacht wordt. Bovendien zal er in de beschikking de voorwaarde worden opgenomen dat de belanghebbende binnen één maand na de ingangsdatum een (kopie van de) Zorgovereenkomst inlevert.
Na een jaar wordt gecontroleerd of het pgb is besteed waar het voor bedoeld was. Zo niet dan wordt het pgb bijgesteld en eventueel teruggevorderd.
Indien het pgb wel op de juiste manier is besteed gaat de pgb-houder op dezelfde manier verder en blijft verdere controle achterwege voor zover de indicatieperiode loopt, maximaal 5 jaar.
De te bereiken resultaten ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaan uit:
het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (artikel 12 Wmo-verordening).
Voor de vaststelling van het aantal uren HH wordt de standaardnormering uit het ‘Protocol indicatiestelling voor huishoudelijke verzorging’ gevolgd.
Op individuele gronden kan er altijd (naar boven of beneden) worden afgeweken van de standaard normen.
Vanaf 1 januari 2011 geldt voor de verstrekking van de PGB's hulp bij het huishouden de volgende tarieven:
Beleidsregel I018 Respijtzorg (nieuw)
Respijtzorg biedt mantelzorgers de mogelijkheid hun zorgtaken even helemaal aan een ander over te laten. De bedoeling is dat de mantelzorger even vrijaf van de zorg heeft. Met Thuiszorg De Friese Wouden zijn afspraken gemaakt, waardoor deze organisatie voor maximaal 6 weken respijtzorg kan verlenen.
Beleidsregel I021 Woonvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Voordat de verstrekking van een gemeentelijke voorziening aan de orde is, worden eerste de eigen (financiële) mogelijkheden van de belanghebbende beoordeeld. De regels met betrekking tot de financiële mogelijkheden zijn opgenomen in richtlijn I009. Hierbij geldt dat elk geval individueel beoordeeld wordt, waarbij bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van genoemde beleidsregel.
Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem kan voor een woonvoorziening in aanmerking worden gebracht indien beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken (artikel 1 lid 3 Wmo-verordening).
Te bereiken resultaat is wonen in een geschikte woning (artikel 9 Wmo-verordening).
Beleidsregel I022 Woonvoorziening - algemeen gebruikelijk (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Enkele voorbeelden van voorzieningen die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd zijn:
Beleidsregel I023 Woonvoorziening - overige voorwaarden en weigeringsgronden (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Specifiek voor woonvoorzieningen gelden de volgende voorwaarden/weigeringsgronden:
Beleidsregel I024 Woonvoorziening - welke woonvoorzieningen zijn mogelijk (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Vormen van individuele woonvoorzieningen:
Beleidsregel I025 Woonvoorziening - primaat van verhuizing (nieuw)
Het primaat van de verhuizing is neergelegd in artikel 9 lid 3 van de Wmo-verordening. Het primaat van de verhuizing geldt ten opzichte van:
De afweging van het primaat verhuizen vindt alleen plaats wanneer de aanpassing van de woning een bedrag van € 8.000,- te boven gaat.
Dit betekent dat bij een woningaanpassing met een bedrag lager dan € 8.000,- de optie van verhuizen wel wordt besproken met belanghebbende, maar dat wanneer de belanghebbende in de woning wil blijven wonen, deze kan worden aangepast.
Wanneer de aanpassing van de woning een bedrag van € 8.000,- te boven gaat is, hanteert de gemeente het primaat verhuizen. Dit houdt in dat eerst beoordeeld wordt of belanghebbende daadwerkelijk kan verhuizen naar een geschikte of geschikt te maken woning.
Bij de toepassing van het primaat verhuizen gelden de volgende mogelijkheden:
Er is een geschikte of geschikt te maken woning beschikbaar
De belanghebbende kiest er voor om niet te verhuizen, maar wil de woning waarin in hij/zij woont zelf adequaat aanpassen. Er kan dan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt ter hoogte van de verhuiskostenvergoeding ad. € 3.200,-. Hierop zijn de regels met betrekking tot het eigen aandeel van toepassing.
Beleidsregel I026 Woonvoorziening - verhuizing en inrichting (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan orde:
Een persoon met beperkingen, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem kan voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie het normale gebruik van de woning belemmeren (artikel 1 lid 3 Wmo-verordening).
Extra afwegingen voor het niet verstrekken van een vergoeding in de verhuis- en/of inrichtingskosten kunnen zijn (artikel 7 Wmo-Verordening):
Beleidsregel I027 Woonvoorziening - Bouwkundige of woontechnische voorziening (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
in de vorm van een financiële tegemoetkoming
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen is gelijk aan de voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Indien het om een relatief kleine woningaanpassing gaat, voert de woningcorporatie de aanpassing uit. In een convenant is de prijs per aanpassing vastgelegd.
Als het om een grote woningaanpassing gaat, brengt de woningcorporatie eerst een offerte uit uitgaande van het programma van eisen waaraan de aanpassing moet voldoen. Indien nodig kan een adviseur geraadpleegd worden.
Wanneer de verhuurder geen woningcorporatie is, kan de woningaanpassing na offerte van de verhuurder worden uitgevoerd. De offerte wordt vergeleken met het convenant.
Belanghebbende is eigenaar van de aan te passen woning
De belanghebbende kan kiezen tussen een woonvoorziening in de vorm van:
De door het college geaccepteerde offerte is bepalend voor de hoogte van de financiële tegemoetkoming. Indien nodig kan een adviseur geraadpleegd worden (zie Beleidsregel I034 woonvoorziening - gereedmelding, vaststelling en uitbetaling).
In aanmerking te nemen kosten van woningaanpassingen
De volgende kosten voor woningaanpassing kunnen in aanmerking genomen worden bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming.
Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.
Beleidsregel I028 Woonvoorziening - niet-bouwkundige of niet-woontechnische voorziening (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
De woningsanering in verband met COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease') betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de belanghebbende jonger is dan vier jaar.
Een voorziening wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Geen voorziening wordt verstrekt indien een artikel is afgeschreven. Hierbij wordt voor de hoogte van de voorziening als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode.
De voorziening bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:
Beleidsregel I029 Woonvoorziening – uitraasruimte (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Een uitraaskamer is een verblijfsruimte waarin een persoon, die als gevolg van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen en tot rust kan komen.
Het gaat hier om een specifieke voorziening die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte (artikel 9 Wmo verordening).
Beleidsregel I030 Woonvoorziening – woonunit (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw, kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang dat in de beschikking wordt vastgelegd dat, wanneer de unit niet meer nodig is, dit aan de gemeente gemeld wordt. De gemeente zorgt er dan voor dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.
Beleidsregel I031 Woonvoorziening - gemeenschappelijke ruimten (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Geen voorziening wordt toegekend indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan:
Beleidsregel I032 Woonvoorziening - bezoekbaar/logeerbaar (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Voor het bezoekbaar maken van één woonruimte kan een woonvoorziening worden getroffen indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Onder het bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.
De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken, met een maximumbedrag van € 3.200,-.
Beleidsregel I033 Woonvoorziening – overige woonvoorzieningen (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Op verzoek van de gemeente houden de woningcorporaties een aangepaste woning beschikbaar voor een belanghebbende die is aangewezen op een aangepaste woning. De huurderving komt in dat geval voor rekening van de gemeente, met ingang van de datum van opzegging door de voorgaande huurder. De duur van de doorbetaling van de huur is afhankelijk van de aard van de aanpassing.
Beleidsregel I034 Woonvoorziening - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar.
De financiële tegemoetkoming wordt pas uitbetaald wanneer werkzaamheden aan de woning klaar zijn, de zgn. gereedmelding. Hiervoor geldt een maximale periode van 12 maanden nadat er toestemming is verleend voor het aanpassen van de woning.
Dit betekent dat de woning eigenaar dus 12 maanden, na de verleende toestemming, de tijd heeft om de aanpassing te realiseren en de gereedmelding door te geven aan de gemeente.
Wanneer de gemeente heeft getoetst of aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kan de tegemoetkoming worden uitbetaald.
Wanneer de woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) wordt verstrekt, wordt als voorwaarde gesteld dat de rekeningen en betalingsbewijzen direct
na dat de aanpassing gerealiseerd is, worden ingeleverd bij de gemeente. Dit kan tot maximaal 12 maanden na de verleende toestemming.
Beleidsregel I036 Vervoersvoorziening - Wie komt wanneer in aanmerking (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Voordat de verstrekking van een gemeentelijke voorziening aan de orde is, worden eerste de eigen (financiële) mogelijkheden van de belanghebbende beoordeeld. De regels met betrekking tot de financiële mogelijkheden zijn opgenomen in richtlijn I009. Hierbij geldt dat elk geval individueel beoordeeld wordt, waarbij bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van genoemde beleidsregel. Het begrip financiële capaciteit in het inkomen is voor vervoersvoorzieningen als volgt nader uitgewerkt.
Uitgangspunt is dat (de kosten van) een auto algemeen gebruikelijk zijn wanneer de persoon een inkomen heeft dat meer bedraagt dan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag):
De begrippen alleenstaande en alleenstaande ouder zijn ontleend aan de Wet Werk en Bijstand (WWB) zoals deze gold voor 1-1-2012. Voor de norm gezin wordt het begrip gehuwd gehanteerd zoals dit gold in de WWB voor 1-1-2012.
Bij de bepaling van het inkomen, houden wij geen rekening met het inkomen van inwonende meerderjarige kinderen.
Het betreft hier geen inkomensgrens. De individuele situatie van de betreffende persoon is leidend.
Een persoon met beperkingen, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem kan voor een vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie onderstaande te bereiken resultaten onmogelijk maken (artikel 1 lid 3 Wmo-verordening).
Met betrekking tot de vervoersvoorzieningen zijn de te bereiken resultaten:
Beleidsregel I037 Vervoersvoorziening - algemeen gebruikelijk (nieuw)
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen zijn:
Er kunnen zich situaties voordoen waarin afwijzing op grond van het 'algemeen gebruikelijk' criterium onredelijk uitpakt.
Het is belangrijk dat dan een zorgvuldige, individuele afweging wordt gemaakt of de gevraagde voorziening ook voor de persoon van de belanghebbende als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden. De Centrale Raad heeft aangegeven dat een gevraagde voorziening niet zonder meer kan worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk, zonder een onderzoek te doen naar de vraag of de gevraagde voorziening naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van belanghebbende behoort. Met andere woorden: de gemeente moet beoordelen of de gevraagde voorziening ook voor de persoon van belanghebbende als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. (zie bijvoorbeeld LJN: BK5657)
Uitgangspunt is dat (de kosten van) een auto algemeen gebruikelijk zijn wanneer de persoon een inkomen heeft dat meer bedraagt dan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag):
Beleidsregel I038 Vervoersvoorziening - Uiterst beperkte mobiliteit (nieuw)
Uitgaande van bestaande jurisprudentie wordt een belanghebbende in ieder geval als uiterst beperkt mobiel beschouwd als hij niet meer dan 100 meter aaneengesloten kan lopen. Deze belanghebbende komt dan afhankelijk van zijn vervoersbehoefte in aanmerking voor een aanvullende vervoersvoorziening, bijvoorbeeld in de vorm van een scootmobiel.
Bovenstaande is geen harde weigeringsgrond, maar een beleidsregel. Indien een belanghebbende minder dan 100 meter aaneengesloten kan lopen, staat de beperkte mobiliteit vast en kan na inventarisatie van de vervoersbehoefte een aanvullende voorziening verstrekt worden. Indien een belanghebbende meer dan 100 meter aaneengesloten kan lopen betekent dit niet dat er geen aanvullende voorzieningen kunnen worden verstrekt. Dit zal in het individuele geval beoordeeld moeten worden, waarbij de te bereiken resultaten leidend zijn.
Beleidsregel I039 Vervoersvoorziening - Lokaal verplaatsen (nieuw)
Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan vervoer in de regio: een afstand van 15 à 20 kilometer vanaf het woonadres. Dit komt overeen met ongeveer vijf OV-zones.
De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen mogelijk moeten maken door een omvang per jaar van 1500 km met een bandbreedte tot 2000 km.
Beleidsregel I040 Vervoersvoorziening - Echtgenoten, kinderen en bewoners van AWBZ-instelling (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Bewoners AWBZ-instelling/weekendvervoer
De compensatieplicht voor vervoer is gericht op het sociaal vervoer, ook wel "vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving" genoemd. Het gaat dan om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander binnen de directe woon- en leefomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken en het doen van gewenste activiteiten (artikelen 14 en 15 Wmo-verordening).
Voorzieningen die worden aangevraagd voor verplaatsing buiten de eigen leefomgeving, of om voorzieningen mee te kunnen nemen zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.
Bij de beoordeling van de vervoersbehoefte van kinderen is het uitgangspunt dat deze niet anders zal zijn dan die van volwassenen. Het is van belang dat bij een aanvraag altijd gekeken wordt naar de individuele vervoersbehoefte van het kind.
Enkele algemene uitgangspunten m.b.t. vervoersbehoefte bij kinderen:
Kinderen jonger dan 5 jaar hebben geen vervoersprobleem omdat de ouders hen kunnen meenemen zonder dat hiervoor een aparte voorziening hoeft te worden getroffen. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening.
In gevallen waarin deze regel onredelijk zou werken, wordt dit individueel beoordeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kinderen jonger dan 5 jaar die vanwege de speciale wandelwagen/rolstoel niet met het gebruikelijke gezinsvervoer mee kunnen.
Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandig verplaatsingsgedrag.
Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden en zal er een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden op basis van het te bereiken resultaat van art 15 van de Verordening. Een voorbeeld van zo’n vervoersvoorziening voor de recreatieve verplaatsingen kan ook een rolstoel voor incidenteel gebruik zijn. Zie hiervoor ook Beleidsregel I044.
Vervoer in verband met werk valt niet onder de Wmo. Wanneer dit nodig mocht zijn, kan de belanghebbende hiervoor terecht bij het UWV. Voor Wsw-werknemers geldt dat zij een beroep kunnen doen op hun werkgever.
Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang, of bezoek aan medische behandelaars
Er is een voorliggende voorziening voor vervoer aanwezig in de vorm van de Regeling Zorgverzekering i.v.m.:
Zittend en liggend ziekenvervoer.
Vervoer naar dagopvang valt in beginsel niet onder de Wmo, hoewel uitzonderingen mogelijk zijn. In ieder geval kan dit vervoer niet beschouwd worden als vervoer in het kader van het leven van alledag als de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter heeft of wordt erkend of gefinancierd in AWBZ-kader. In overige gevallen is een individuele beoordeling noodzakelijk.
Vervoer in verband met het volgen van onderwijs
Hiervoor is een voorliggende voorziening in de vorm van leerlingenvervoer of een voorziening via het UWV.
Vervoer van kinderen door ouders met een beperking
Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.
Bewoners AWBZ-instelling/weekendvervoer
Onder de Wmo is het wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt over de vervoersbehoefte van AWBZ-bewoners als over andere belanghebbenden.
Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen.
Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen rekening gehouden. Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien. Er wordt uitgegaan van een gehalveerde voorziening, er dient echter altijd een individuele beoordeling plaats te vinden.
Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners
Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking bij de compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding. Wel dient in het individuele geval onderzocht te worden of er ook daadwerkelijk de mogelijkheid van begeleiding bestaat. Indien dit feitelijk niet mogelijk blijkt te zijn, zal er toch compensatie op grond van Wmo plaats moeten vinden.
Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners
De compensatieplicht heeft betrekking op alle inwoners van de gemeente, ongeacht of het AWBZ bewoners zijn of niet. Voor zover de vervoersbehoefte van AWBZ bewoners bestaat uit weekendvervoer, zal deze op grond van de Wmo ook gecompenseerd dienen te worden.
Voor wat betreft de frequentie wordt uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis
Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wvg-zorgplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.
Beleidsregel I041 Vervoersvoorziening - welke vervoersvoorzieningen zijn mogelijk (nieuw)
Het uitgangspunt van de mogelijke te verstrekken vervoersvoorzieningen zijn de te bereiken resultaten. Op grond van artikel 14 en 15 Wmo-verordening kunnen in ieder geval de volgende vervoersvoorzieningen verstrekt worden (deze opsomming is niet limitatief):
Beleidsregel I042 Vervoersvoorziening - Primaat collectief vervoer
Op grond van artikel 14 lid 3 van de Wmo-verordening wordt in het kader van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel eerst beoordeeld of een belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezig en bruikbaar collectief vervoersysteem dat kan leiden tot het te bereiken resultaat. De vervoersbehoefte van de belanghebbende staat hierbij centraal.
Beleidsregel I043 Vervoersvoorziening - collectief vervoer
De gemeente kent geen gemeentelijk collectief vervoerssysteem.
Beleidsregel I044 Vervoersvoorziening - Vergoeding van vervoer per eigen auto, bruikleenauto of (rolstoel)taxi (nieuw)
Uitgangspunt is dat (de kosten van) een auto algemeen gebruikelijk zijn wanneer de persoon een inkomen heeft dat meer bedraagt dan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag):
De begrippen alleenstaande en alleenstaande ouder zijn ontleend aan de Wet Werk en Bijstand (WWB) zoals deze gold voor 1-1-2012. Voor de norm gezin wordt het begrip gehuwd gehanteerd zoals dit gold in de WWB voor 1-1-2012.
Bij de bepaling van het inkomen, houden wij geen rekening met het inkomen van inwonende meerderjarige kinderen.
Het betreft hier geen inkomensgrens. De individuele situatie van de betreffende persoon is leidend.
In het kader van artikel 4 Wmo vindt een overweging plaats. Hierbij kan gedacht worden aan de volgende aspecten (niet limitatief):
op welke wijze de belanghebbende in zijn vervoersbehoefte heeft voorzien voor de aanvraag.
Wanneer het verstrekken van een vervoersvoorziening leidt tot de oplossing van het vervoersprobleem van de belanghebbende, kunnen de volgende voorzieningen verstrekt worden.
Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto
De belanghebbende kan kiezen tussen een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto en een Wmo-taxipas. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bedraagt € 195,- per jaar. (bedrag is gebaseerd op 1500 km x € 0,13)
Het aantal kilometers dat per jaar verstrekt wordt voor het gebruik van de taxi bedraagt 1500 km.
Het aantal kilometers dat per jaar verstrekt wordt, bedraagt 1500 km;
De vergoeding van taxikosten vindt plaats in de vorm van een afstreepkaart of ander middel waarmee het aantal gereisde kilometers individueel wordt bijgehouden.
Wanneer iemand in een verzorgingshuis verblijft of nog een ander vervoermiddel in gebruik heeft, wordt de vergoeding in beginsel gehalveerd.
Beleidsregel I045 Vervoersvoorziening – Auto (nieuw)
Uitgangspunt is dat (de kosten van) een auto algemeen gebruikelijk zijn wanneer de persoon een inkomen heeft dat meer bedraagt dan 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag):
De begrippen alleenstaande en alleenstaande ouder zijn ontleend aan de Wet Werk en Bijstand (WWB) zoals deze gold voor 1-1-2012. Voor de norm gezin wordt het begrip gehuwd gehanteerd zoals dit gold in de WWB voor 1-1-2012.
Bij de bepaling van het inkomen, houden wij geen rekening met het inkomen van inwonende meerderjarige kinderen.
Het betreft hier geen inkomensgrens. De individuele situatie van de betreffende persoon is leidend.
Beleidsregel I046 Vervoersvoorziening - Aanpassing van een auto (nieuw)
Een autoaanpassing wordt maximaal eenmaal per vijf jaar verstrekt. De financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal € 3.150,-. De aan te passen auto dient het eigendom te zijn (of te worden in geval van aankoop van een auto) van de belanghebbende en mag niet ouder zijn dan vijf jaar.
Bij het verstrekken van een autoaanpassing zal er een eigen bijdrage dan wel eigen aandeel opgelegd worden.
Het bedrag is gebaseerd op 7 jaar (afschrijvingstermijn van de aanpassing) x 1500km (gemiddelde meerkosten van vervoer voor gehandicapten volgens jurisprudentie CRvB ) x € 0,30 (km-vergoeding bij zittend ziekenvervoer per 2012).
Beleidsregel I047 Vervoersvoorziening - Gesloten buitenwagen (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
een collectieve voorziening is niet adequaat dan wel niet aanwezig.
De belanghebbende kan kiezen voor een gesloten buitenwagen in natura of als persoonsgebonden budget (pgb). De naturavoorziening wordt geleverd door de leverancier met wie de gemeente een contract heeft afgesloten.
Met het persoonsgebonden budget dient de belanghebbende een adequate voorziening te kunnen aanschaffen. Het PGB wordt aan de hand van een offerte vastgesteld maar is nooit hoger dan het bedrag waarvoor de gemeente de goedkoopst-compenserende voorziening in natura zou aanschaffen, zonder de eventuele korting die de leverancier de gemeente geeft.
Onderhoud en reparatie worden op declaratiebasis verstrekt tot maximaal het bedrag zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald, zonder de eventuele korting die de leverancier aan de gemeente geeft.
Indien na overleg van de nota blijkt dat het verstrekte PGB niet binnen 6 maanden na toekenning (volledig) is besteed aan de vervoersvoorziening, dient de belanghebbende het niet bestede bedrag te retourneren aan het college.
Het PGB voor vervoersvoorzieningen is vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-compenserende voorziening. Onderhoud en reparatie worden op declaratiebasis verstrekt, tot een maximum ter hoogte van het bedrag zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.
Reparatie en onderhoud van verstrekkingen in natura is op grond van de bruikleenovereenkomst voor rekening van de gemeente.
Beleidsregel I048 Vervoersvoorziening – Scootmobiel (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Er is sprake van een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag. Bijvoorbeeld binnen een straal van twee tot drie kilometer met een scootmobiel zelf boodschappen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby/vrijetijdsbesteding. De belanghebbende is voornemens de scootmobiel regelmatig te gaan gebruiken.
De belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om op veilige en verantwoorde wijze zich met de scootmobiel in het dagelijks verkeer te begeven. Dit dient tijdens de selectie van de scootmobiel te worden getoetst. Bij twijfel dienen vooraf (enkele) rijvaardigheidsproeven te worden gedaan alvorens de scootmobiel wordt verstrekt.
De scootmobiel heeft een maximumsnelheid van 15 km per uur.
De belanghebbende kan kiezen voor een scootmobiel in natura of als persoonsgebonden budget (pgb). De naturavoorziening wordt geleverd door de gemeentelijk leverancier. De eigen bijdrage is van toepassing.
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op maximaal de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-compenserende voorziening. Onderhoud en reparatie worden op declaratiebasis verstrekt tot een maximum van het bedrag zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Dit betekent dat het budget wordt vastgesteld ter hoogte van de prijs die de leverancier in rekening zou brengen bij de gemeente, als er een naturavoorziening geleverd zou worden. Let op: de korting die de leverancier de gemeente berekent, wordt niet doorberekend in de hoogte van het budget.
Indien na overleg van de nota blijkt dat het verstrekte persoonsgebonden budget niet volledig is besteed aan de geïndiceerde vervoersvoorziening, dient de belanghebbende het restantbedrag te retourneren aan het college.
Het college verstrekt de accessoires die medisch noodzakelijk zijn. Hierop is de eigen bijdrage niet van toepassing.
Het PGB voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-compenserende voorziening. Onderhoud en reparatie worden op declaratiebasis verstrekt tot een maximum van het bedrag zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.
Reparatie en onderhoud van verstrekkingen in natura is op grond van de bruikleenovereenkomst voor rekening van de gemeente.
Verhuizing naar andere gemeente
Indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt kan met de andere gemeente overeengekomen worden dat deze gemeente de scootmobiel die de belanghebbende op grond van de Wmo gebruikt, overneemt.
Beleidsregel I049 Vervoersvoorziening - overige vervoersvoorzieningen (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Fiets of tandem voor kinderen met een beperking
Een speciale fiets kan verstrekt worden in natura of als PGB. Er wordt een eigen bijdrage opgelegd. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-compenserende voorziening. Onderhoud en reparatie worden op declaratiebasis verstrekt tot een maximum van het bedrag zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald. Dit betekent dat het budget wordt vastgesteld ter hoogte van de prijs die de leverancier in rekening zou brengen bij de gemeente, als er een naturavoorziening geleverd zou worden. Let op: de korting die de leverancier de gemeente berekent, wordt niet doorberekend in de hoogte van het budget. De normale gebruiksduur van de fiets wordt gesteld op 10 jaar.
Indien na overleg van de nota blijkt dat het verstrekte persoonsgebonden budget niet binnen 6 maanden (volledig) is besteed aan de geïndiceerde vervoersvoorziening, dient de belanghebbende het niet bestede bedrag te retourneren aan het college.
Fiets of tandem voor kinderen met een beperking
Het college kan een aangepaste (driewiel)fiets of een (aangepaste) tandem verstrekken aan kinderen tot en met 12 jaar met een beperking of beperkingen, die daardoor geen gebruik kunnen maken van een algemeen gebruikelijke fiets en daardoor gehinderd worden in hun mogelijkheden om zich te ontspannen en te ontwikkelen.
Uitgangspunt voor de verstrekking is de goedkoopste adequate oplossing, vast te stellen na eventueel (medisch) advies.
Indien het kind op grond van hoofdstuk 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in aanmerking komt voor een fiets of tandem, geldt deze als voorliggende voorziening.
Aan een kind dat in aanmerking komt voor een fiets of tandem op grond van deze Beleidsregel kan eenmalig een voorziening worden verstrekt. Het college kan nogmaals een fiets of tandem verstrekken indien dit door omstandigheden noodzakelijk is. Maximaal kan tweemaal een fiets of tandem op grond van deze Beleidsregel worden verstrekt.
De voorziening wordt verstrekt als naturavoorziening of als persoonsgebonden budget. Op de verstrekking in natura of als PGB zijn de desbetreffende bepalingen de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing.
Op grond van artikel 15 Wmo verordening dienen belanghebbenden de mogelijkheid te hebben om contacten met medemensen te hebben en aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten deel te kunnen nemen. Dit kan bereikt worden door het afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Om dit te bereiken kan gedacht worden aan het verstrekken van een sportrolstoel (zie Beleidsregel I053). Er zijn echter ook andere mogelijkheden denkbaar. Deze mogelijkheden dienen in het individuele geval beoordeeld te worden.
Beleidsregel I050 Vervoersvoorziening - medisch noodzakelijke begeleiding (ontleend aan bestaande beleidsregel)
Er bestaat recht op een financiële tegemoetkoming in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
De begeleiding tijdens het vervoer is medisch noodzakelijk.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op de werkelijke kosten.
Aan belanghebbenden die beschikken over een OV-begeleiderskaart wordt in beginsel geen tegemoetkoming in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding verstrekt omdat men in staat wordt geacht gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer. Dit kan tot uitzondering leiden indien de begeleider kosten moet maken als hij belanghebbende heeft weggebracht of moet ophalen.
Beleidsregel I051 Rolstoelvoorziening - wie komt wanneer in aanmerking (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Wie komt wanneer in aanmerking
Voordat de verstrekking van een gemeentelijke voorziening aan de orde is, worden eerste de eigen (financiële) mogelijkheden van de belanghebbende beoordeeld. De regels met betrekking tot de financiële mogelijkheden zijn opgenomen in richtlijn I009. Hierbij geldt dat elk geval individueel beoordeeld wordt, waarbij bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen zijn om af te wijken van genoemde beleidsregel.
Omschrijving begrip rolstoel(voorziening)
Onder het begrip 'rolstoel' wordt verstaan: een voorziening ter verplaatsing in en om de woning welke de belanghebbende in staat stelt de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.
Een rolstoel kan met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch.
Om het resultaat ‘de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten’ (artikel 15 van de Verordening) te bereiken, kan er als vervoersvoorziening ook een rolstoel verstrekt worden voor incidenteel gebruik (zie Beleidsregel I044).
Wie komt wanneer in aanmerking
Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, wiens beperking dagelijks liggend of zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maakt en voorzieningen op grond van andere regeling een onvoldoende oplossing bieden, komt in aanmerking voor een individuele voorziening in de vorm van een rolstoel in natura of als PGB (artikel 13 Wmo-verordening).
Een eigen bijdrage wordt niet opgelegd (artikel 4.1 Besluit maatschappelijke ondersteuning).
Rolstoel voor incidenteel gebruik
De situatie kan zich voordoen dat een belanghebbende (nog) geen rolstoel nodig heeft voor het dagelijks zitten gebruik, maar wel en rolstoel nodig heeft voor de langere afstanden. Om het resultaat ‘de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of regilieuze activiteiten’ te bereiken (artikel 15 van de Verordening), kan er voorziening worden verstrekt in de vorm van een rolstoel voor incidenteel gebruik.
Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de z.g. sportrolstoelen. Zie Beleidsregel I053.
Beleidsregel I052 Rolstoelvoorziening - handbewogen en elektrische rolstoelen (nieuw)
Specifiek voor rolstoelvoorzieningen geldt het volgende:
Een rolstoelvoorziening wordt in natura of in de vorm van een PGB verleend. Een sportrolstoel wordt alleen in de vorm van een forfaitaire financiële vergoeding verleend.
De omvang van het PGB is ten hoogste de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, zonder de korting die de leverancier eventueel aan de gemeente berekent. Het PGB wordt vastgesteld aan de hand van een door de gemeente goedgekeurde offerte.
Indien na overleg van de nota blijkt dat het verstrekte persoonsgebonden budget niet volledig is besteed aan de rolstoel, dient de belanghebbende het restantbedrag te retourneren aan het college.
Onderhoud, reparatie en verzekering
Rolstoelen worden in natura of als PGB verstrekt. Een sportrolstoel alleen als forfaitaire financiële vergoeding (zie verder Beleidsregel I053). Onderhoud en reparatie worden op declaratiebasis verstrekt tot een maximum van het bedrag zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald, zonder de korting die de leverancier eventueel aan de gemeente berekent. Bij verstrekking in natura is tevens voorzien in de kosten van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering.
De kosten van (medisch) noodzakelijke accessoires worden volledig vergoed.
Een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel kan worden verleend aan een persoon die onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening verleende elektrische rolstoel. Rolstoeltraining kan als voorliggende voorziening worden aangeboden via een ergotherapeutisch consult of door scootmobieltraining.
De kosten voor het opladen van de accu zijn geen onderdeel van de individuele voorziening in de vorm van een rolstoel.
Een duw(wandel)wagen wordt toegekend indien uit medisch onderzoek blijkt dat dit de goedkoopste adequate oplossing is om de mobiliteitsbeperkingen die belanghebbende binnen- en/of buitenshuis ondervindt te verminderen. Het is tevens mogelijk om een duw(wandel)wagen te verstrekken aan ouders, verzorgers of pleegouders van een kind met beperkingen, dat nog niet aan een eigen rolstoel toe is en voor wie een duw(wandel)wagen de goedkoopst adequate manier is om zich te verplaatsen.
Elektromotor bij duw(wandel)wagen
Een elektromotor voor onder de duw(wandel)wagen wordt toegekend indien uit medisch onderzoek blijkt dat de begeleider slechts in staat is de duw(wandel)wagen over een beperkte afstand (500 meter) te kunnen voortduwen.
Overname rolstoel bij verhuizing naar andere gemeente
Indien de belanghebbende wordt opgenomen in of ontslagen uit een AWBZ-instelling kunnen met de betreffende instelling afspraken gemaakt worden inzake het overdoen of overnemen van de rolstoel die de belanghebbende op grond van de Wmo of AWBZ al gebruikt.
Indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist of zich in deze gemeente vestigt, kan met de andere gemeente overeen gekomen worden dat deze gemeente de rolstoel die de belanghebbende op grond van de Wmo gebruikt, overneemt.
Het college verstrekt geen aanvullende vergoeding om de rolstoel aan de wensen en voorkeur van de belanghebbende aan te passen. Wanneer de belanghebbende aanvullende wensen heeft, kan de rolstoel in de vorm van een PGB verstrekt worden, waarbij de belanghebbende zelf voorziet in de aanvullingen.
Alle door het college op grond van de Wmo te verstrekken rolstoelen bezitten het GQ-keurmerk dan wel een voor de wet gelijkgesteld keurmerk.
Beleidsregel I053 Rolstoelvoorziening – sportrolstoel (nieuw)
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Wie komt wanneer in aanmerking
Bij de beoordeling van het recht op een sportrolstoel zal ook artikel 4 Wmo een rol dienen te spelen. Indien de belanghebbende een inkomen heeft dat minder bedraagt dan 1,5 keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief vakantietoeslag), kan deze in aanmerking komen voor een sportrolstoel.
Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem kan voor een sportrolstoel in aanmerking komen indien beperkingen sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken (artikel 15 Wmo-verordening). Aanvullende voorwaarde is dat de belanghebbende sport beoefent als actief lid van een (gehandicapten)sportvereniging.
Een sportrolstoel wordt toegekend in de vorm van een forfaitaire financiële vergoeding of als PGB. Het bedrag van de financiële vergoeding bedraagt € 2.275,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. De omvang van het PGB is ten hoogste het bedrag van de financiële vergoeding, in het PGB zijn de kosten van onderhoud inbegrepen.
Rolstoelen worden in natura (in bruikleen) of als PGB verstrekt. Een sportrolstoel alleen als PGB. Bij verstrekking in natura is tevens voorzien in de kosten van onderhoud, keuring,
De kosten voor het opladen van de accu zijn geen onderdeel van de individuele voorziening in de vorm van een rolstoel.
De kosten van medisch noodzakelijke accessoires worden volledig vergoed.
Beleidsregel I054 Kindervoorzieningen (nieuw)
Ook bij de beoordeling van het recht op onderstaande voorzieningen zal artikel 4 Wmo toegepast worden ten aanzien van de ouders (wettelijk vertegenwoordigers). Hierbij wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van het gezin.
In deze Beleidsregel komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Fiets of tandem voor kinderen met een beperking
Uit artikel 16 Wmo-verordening volgt dat de te verstrekken voorzieningen in natura of als persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De belanghebbende kan hierin zelf een keuze maken (artikel 6 en 6a van de wet).
Voorbeelden van kindervoorzieningen:
Toekenning indien een douche-/toiletstoel en/of een douche-brancard (medisch) noodzakelijk is (zijn) voor de verzorging thuis van een kind met beperkingen.
Aangepaste box en aankleedtafel
Toekenning indien een aangepaste box en/of een aankleedtafel (medisch) noodzakelijk is voor de verzorging thuis van een kind met beperkingen
Aangepaste auto- en fietszitjes
Toekenning indien een aangepast auto- of fietszitje (medisch) noodzakelijk is.
Toekenning indien vervoer in een aangepaste buggy (medisch) noodzakelijk is.
Toekenning indien een zitondersteuningselement in een kinderrolstoel (medisch) noodzakelijk is om de kinderrolstoel of kinderduw(wandel)wagen tot een adequate voorziening te maken.
Fiets of tandem voor kinderen met een beperking
Een aangepaste fiets kan toegekend worden als reguliere vervoersvoorziening, of op grond van aanvullend gemeentelijk beleid. De reguliere voorziening is voorliggend.
Het aanvullende gemeentelijke beleid bestaat eruit dat een aangepaste (driewiel)fiets of een (aangepaste) tandem verstrekt kan worden aan kinderen tot en met 12 jaar, met een beperking of beperkingen, die daardoor geen gebruik kunnen maken van een algemeen gebruikelijke fiets en daardoor gehinderd worden in hun mogelijkheden om zich te ontspannen en te ontwikkelen.
Beleidsregel I055 Keuzevrijheid en overwegende bezwaren
De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.
Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerenveen neergelegde criteria.
Het College legt in het Gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning Heerenveen vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen pgb verstrekt wordt.
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats, indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. (artikel 1 gemeentelijk Besluit Wmo)
Een voorziening in natura is een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening (artikel 1 lid 15 Wmo verordening).
Indien een voorziening in natura verstrekt wordt, dienen de volgende zaken in de beschikking opgenomen te worden (artikel 17 Wmo verordening):
Beleidsregel I057 Persoonsgebonden budget
Zie voor de regels omtrent persoonsgebonden budgetten de beleidsregels die bij de verschillende onderdelen zijn vastgelegd.
Beleidsregel I058 Financiële tegemoetkoming
Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat (artikel 1 lid 17 Wmo verordening).
Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming worden de volgende zaken in de beschikking opgenomen (artikel 20 Wmo verordening):
Beleidsregel I059 Wie en voor welke voorzieningen is een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd?
De belanghebbende van een individuele voorziening is een eigen bijdrage verschuldigd (artikel 21 Wmo-verordening).
Op grond van artikel 21 Wmo-verordening wordt een eigen bijdrage gevraagd ten aanzien van de in dat artikel genoemde te bereiken resultaten. De individuele voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage wordt opgelegd, zijn:
vervoersvoorziening, met uitzondering van het (collectief) taxivervoer
Een eigen aandeel wordt gevraagd van de belanghebbende van een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming (artikel 21 Wmo-verordening).
Een eigen aandeel wordt gevraagd voor individuele voorzieningen, die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt, te weten (artikel 21 Wmo-verordening):
Beleidsregel I060 Hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel
Voor de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel hanteert de gemeente Heerenveen de maxima uit artikel 4.1 van het Landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Beleidsregel I061 Periode waarover eigen bijdrage/aandeel is verschuldigd (nieuw)
Wanneer wordt er een eigen bijdrage of een eigen aandeel opgelegd?
NB. Voor alle eigen bijdragen of eigen aandeel geldt dat deze:
De totale bijdrage niet meer/hoger is dan de kostprijs
Invoering applicatie CAK bij herverstrekking
Wanneer er sprake is van een herverstrekking van een voorziening, kan voor de invoering van de perioden in de CAK applicatie gebruik gemaakt worden van onderstaande tabel.
Vb. Er wordt een scootermobiel verstrekt - zgn. herverstrekking - die 4 jaar oud is. Dit betekent dat er sprake is van een resterende technische c.q. economische levensduur van 3 jaar. In de applicatie CAK moet dan worden ingevoerd 39 perioden.
Welk bedrag moet worden ingevoerd wanneer er sprake is van een herverstrekking.
Bij een herverstrekking wordt uitgegaan van de oorspronkelijke nieuwprijs, waarbij voor het invoeren van het bedrag in de CAK applicatie het bedrag conform de afschrijvingstabel van het CAK wordt gebruikt.
Voorbeeld: Scootermobiel kost nieuw € 7.000,-*, hiervoor geldt een EB periode van 91 perioden. Dezelfde scootermobiel wordt na 3 jaar gebruik door cliënt A weer ingeleverd en herverstrekt aan cliënt B. Cliënt B moet dan voor een periode van 4 jaar (=52 perioden) een EB betalen. Er van uitgaande dat er op een scootermobiel (in dit voorbeeld) per jaar € 1.000,-* wordt afgeschreven, betekent dit in het voorbeeld dat er in de CAK applicatie € 4.000,-* (=conform afschrijvingstabel leverancier) als prijs moet worden ingevoerd en 52 perioden voor de duur van de EB.
Genoemde bedragen zijn fictief!
Voor voorzieningen van < € 1.000,- geldt dat de afbouw van de periode EB volgens bovengenoemde tabel begint met 39 perioden bij nieuwe verstrekking van de voorziening en daarna 26 perioden en 13 perioden.
Na drie jaar is deze voorziening dus economisch afgeschreven en wordt er geen EB meer gevraagd.
Beleidsregel P001 Waar moet de aanvraag worden ingediend?
Een aanmelding voor een gesprek en/of een aanvraag op grond van de artikelen 4 en 6 van de Wmo Verordening kan bij de Gemeente Heerenveen, in casu het Wmo loket. Zie voor de contactgegevens Beleidsregel A007.
Beleidsregel P101 Schriftelijke machtiging
Het college kan in alle gevallen waarin een derde namens de belanghebbende optreedt een schriftelijke machtiging vragen waaruit zijn bevoegdheid tot vertegenwoordiging blijkt. Dit geldt niet voor gehuwden en geregistreerde partners die elkaar vertegenwoordigen.
Beleidsregel P102 In welke gemeente moet de aanvraag worden ingediend?
Volgens artikel 23 lid 2 onderdeel b Wmo-verordening wordt geen voorziening toegekend indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Heerenveen.
De aanvraag moet dus worden ingediend bij de gemeente Heerenveen.
Beleidsregel P103 Bij welke instantie moet de aanvraag worden ingediend?
Een Wmo-aanvraag moet worden ingediend bij het gemeentelijk Wmo-loket aan de Trambaan 1a te Heerenveen.
Beleidsregel P104 Vorm van de aanvraag (nieuw)
Volgens artikel 3 Wmo-verordening gaat een melding vooraf aan een aanvraag wanneer:
de omstandigheden van de belanghebbende volgens het college en de belanghebbende voldoende bekend zijn
Na de melding maakt de klantmanager Wmo binnen 5 werkdagen een afspraak voor een gesprek. Het doel van het gesprek is een complete inventarisatie te maken waarbij de behoefte aan compensatie van degene die de melding heeft gedaan, leidend is.
de mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.
Het gesprek kan uitmonden in een aanvraag als het voor de gemeente duidelijk is dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing. Als er wel andere oplossingen zijn, komt het niet tot een aanvraag. Hierbij is het wel een voorwaarde dat degene die de melding heeft gedaan, het daarmee eens is. Is dit niet het geval, dan volgt er alsnog een aanvraag waarop het college een besluit neemt.
Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd, of op een andere locatie naar keuze van de belanghebbende. Een eventuele mantelzorger, gemachtigde of vertrouwenspersoon worden op verzoek van de belanghebbende betrokken bij het gesprek.
Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van te bespreken punten. De belanghebbende krijgt voorafgaand aan het gesprek een brief toegestuurd met daarin vermeld de gesprekspunten en kan er zelf eventueel nog punten aan toevoegen.
Voor de gesprekspartners moet het volstrekt duidelijk zijn wat er tijdens het gesprek is besproken. Daarom wordt van het gesprek een verslag gemaakt. Het verslag kan dienen als een aanvraag voor een individuele voorziening. Het verslag wordt in ieder geval ondertekend door de maker van het verslag.
Wanneer het verslag uitmondt in een aanvraag, moet ook de belanghebbende het verslag ondertekenen. Het verslag moet dan bovendien naam en adres van de belanghebbende en een dagtekening bevatten. De belanghebbende kan er van af zien om te ondertekenen, dit heeft als consequentie dat het verslag niet als aanvraag beschouwd kan worden. Indien de belanghebbende afziet van ondertekening, kan hij/zij op een later tijdstip het verslag niet meer aanvullen of corrigeren.
Het verslag wordt na afloop van het gesprek zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 2 weken aan de belanghebbende beschikbaar gesteld. Belanghebbende kan aanvullingen en/of correcties aanbrengen die als bijlage aan het oorspronkelijke verslag worden toegevoegd. De belanghebbende stuurt het ondertekende verslag zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 4 weken retour aan de gemeente.
Beleidsregel P105 Identificatieplicht (nieuw)
De identiteit van de belanghebbende wordt indien nodig vastgesteld aan de hand van een geldig identiteitsbewijs of vreemdelingendocument.
Beleidsregel P106 Afhandeling ingetrokken aanvragen
Het intrekken van de aanvraag wordt altijd schriftelijk bevestigd.
Beleidsregel P402 Intrekken van besluiten
Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien (artikel 26 Wmo-verordening):
op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.
Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
In individuele gevallen is afwijking van bovenstaande mogelijk. Indien een voorziening wordt verstrekt in de vorm van een pgb, waarbij de voorwaarde is gesteld dat belanghebbende de nota overlegt, zal het toekenningsbesluit eventueel gedeeltelijk ingetrokken kunnen worden. Dit kan het geval zijn indien na overleg van de nota blijkt dat niet het gehele pgb is besteed aan de voorziening waarvoor het pgb bedoeld was. Belanghebbende zal dan gevraagd worden het restantbedrag te retourneren.
Beleidsregel P403 Afzien van intrekking en herziening (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
In gevallen waarin een voorziening herzien of ingetrokken kan worden, ziet het college in beginsel niet af van herziening/intrekking. In individuele gevallen kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.
Beleidsregel P404 Terugvordering
Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan de reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.
In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.
In geval het recht op een in natura verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens (artikel 27 Wmo-verordening).
Beleidsregel P405 Afzien van terugvordering (ontleend aan de bestaande beleidsregel)
Het college ziet in beginsel niet af van terugvordering. In individuele gevallen kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken.
Beleidsregel V001 Gehandicaptenparkeerkaart
Voor de eerste aanvraag GPK dient altijd een arts geraadpleegd te worden.
Voor de overige bepalingen met betrekking tot het verlenen van een GPK wordt verwezen naar de artikelen 49 tot en met 55 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), de artikelen 85 en 86 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.