Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening 2012B |
Citeertitel | Toeslagenverordening 2012B |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, art. 8 1e lid, onderdeel c, art . 30
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2013 | Onbekend | 24-10-2012 Gemeenteblad 2012/096 | Raadsvoorstelnummer 136/2012 |
TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2012B
De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van 24 oktober 2012;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2012, nr. 12.0024598
gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand,
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, en op grond van welke criteria de toeslag wordt verstrekt of de verlaging wordt bepaald, bij verordening te regelen,
vast te stellen de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012B.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden
omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
de alleenstaande of de alleenstaande met zijn inkomensafhankelijke kinderen of de
alleenstaande ouder met zijn inkomensafhankelijke kinderen in wiens woning ook
een ander zijn hoofdverblijf heeft;
c.het inkomensafhankelijke kind:
het ten laste komende kind, alsmede kinderen van 18 jaar en ouder met een inkomen lager dan € 750,00 per maand
degene die zonder verzorging zou zijn aangewezen op opname in een instelling ter verzorging of verpleging;
een woning, een woonwagen en een woonschip;
water, gas, elektriciteit en de kabelaansluiting per maand minus huurtoeslag of een bijzondere bijstandstoeslag voor woonkosten per maand;
HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERSTREKKEN VAN TOESLAGEN
Voor de alleenstaande, de alleenstaande (ouder) met zijn inkomensafhankelijke kinderen in wiens woning geen ander, niet zijnde onderhuurder of kostganger zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag van 20 procent van het minimumloon.
Het college zal met ingang van de dag waarop het wettelijk minimumloon wijzigt het bedrag genoemd in artikel 1 lid 2 onder c herzien met het percentage van deze wijziging.
Alle bepalingen over het verhogen of verlagen van de norm, als gevolg van het hebben van één kamerhuurder of één kostganger zoals die waren opgenomen in de ingetrokken Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (2009) gepubliceerd onder nr. GB 2009/067, blijven tot 1 januari 2013 van kracht voor de belanghebbenden die op 31 december 2011 een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand ontvingen en een kamerhuurder of kostganger hadden
In afwijking van artikel 15 is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden op wie op grond van artikel 78 w van de wet de huishoudinkomenstoets nog tot 1 januari 2013 wordt toegepast. Tot 1 januari 2013 gelden de bepalingen uit de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012A
Artikel 15 Intrekking, inwerkingtreding, en citeertitel
1.De "Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012A" gepubliceerd onder nummer
GB 2012-057 wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 oktober 2012.
TOELICHTING Toeslagenverordening Wet werk en bijstand
Op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) dient de gemeenteraad een verordening vast te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 8 lid 1 onder c juncto artikel 30 Wwb, de zogenaamde toeslagenverordening.
Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.
De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3.2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb.
Daarnaast voorziet paragraaf 3.3 in toeslagen en verlagingen: artikelen 25 tot en met 29 Wwb.
Het college verhoogt in bepaalde gevallen de norm met een toeslag en past in bepaalde gevallen een verlaging toe. Dit beleid is categoriaal: uit de verordening blijkt voor welke categorieën en op grond van welke criteria een verhoging of verlaging van de norm plaatsvindt. Op die manier kan een belanghebbende concreet uit de verordening afleiden welke verhoging of verlaging in zijn situatie geldt.
Bij het afbakenen van categorieën is rekening gehouden met in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarnaast is er ook gekozen voor een forfaitaire benadering. De verordening omschrijft alleen de situaties waarin iemand geacht wordt lagere noodzakelijke kosten van bestaan te hebben. Hierdoor wordt rekenwerk met werkelijke kosten voorkomen.
Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 Wwb), te weten:
Een toeslag wordt verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet, of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen kosten voor bijvoorbeeld huur, gas, water en licht, maar ook kosten van duurzame gebruiksgoederen, krant en dergelijke gedeeld worden.
De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdenorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:
De toeslagen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 6 van de verordening
De volgende in de wet genoemde categorie van verlagingen zijn in de artikelen 7,8 en 9 opgenomen:
verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 Wwb).
Het is niet noodzakelijk alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde gevallen of uitzonderlijke situaties geldt het individualiseringsbeginsel. Het college kan in die gevallen de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 Wwb afwijkend vaststellen.
Berekening toepasselijke bijstandsnorm
De hoogte van de uitkering van algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar wordt als volgt vastgesteld:
b) korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (bij gehuwden)
3.korten met verlaging 21 en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.
Wijziging van de Wwb per1 januari 2012
Met de aanname van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets is de Wwb op
het onderdeel huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 gewijzigd
Dit betekent dat de bepalingen over gezin en medebewoner zoals die luidde in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012A onverbindend zijn.
In deze nieuwe verordening zijn opnieuw opgenomen de begrippen inkomensafhankelijk kind en verzorgingsbehoeftige zoals die luidden in de Toeslagenverordening zoals die gold op 31 december 2011. Het begrip medebewoner is komen te vervallen en het begrip gezin is vervangen door gehuwden.
In de Toeslagen verordening Wet werk en bijstand zoals die luidde op 31 -12-2011 waren bepalingen opgenomen over het verlagen of verhogen van de norm indien een bijstandsgerechtigde een woning bewoonde en een kamer verhuurde of een kostganger had.
Artikel 33 van de wet geeft het college de mogelijkheid om de uit het delen van een woning met huurder(s) of kostganger(s) voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten als inkomen in aanmerking te nemen voor zover dat niet in de Toeslagenverordening is geregeld. Ter vereenvoudiging van de regelgeving is ervoor gekozen die bepalingen niet langer in de verordening te regelen, maar het college nadere regels op basis van artikel 33 in een beleidsregel te laten vaststellen.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Er is voor gekozen om een aantal begrippen niet in dit artikel nader te omschrijven. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd
Onder wet wordt verstaan de Wet werk en bijstand zoals die in het staatsblad 2003 (nummer 375) is gepubliceerd en zoals deze nadien is of wordt gewijzigd;
De woningdeler is ieder persoon van 21 jaar en ouder die geen gezamenlijke huishouding vormt, noch een alleenwonende alleenstaande (ouder) is.
Om onder het begrip woningdeler te vallen moet er ook een ander in de woning wonen. Die ander moet redelijkerwijs bij kunnen dragen aan de noodzakelijke kosten van bestaan. Van inkomensafhankelijke kinderen wordt niet verwacht dat zij een bijdrage leveren. Indien een belanghebbende alleen in een woning woont met inkomensafhankelijke kinderen wordt hij niet als woningdeler, maar als alleenwonend aangemerkt;
c.het inkomensafhankelijk kind;
Het ten laste komend kind is gedefinieerd in de wet zelf. Het inkomensafhankelijke kind is het ten laste komende kind, alsmede het inwonende kind van 18 of ouder, dat een inkomen heeft dat lager is dan € 750,- Met dit inkomen wordt het kind niet geacht te kunnen bijdragen aan de noodzakelijk kosten van het bestaan.
Verzorgingsbehoeftigheid wordt aangenomen als er sprake is van een zodanige handicap van ouder of kind dat niet-inwoning zou leiden tot opname in een inrichting ter verzorging of verpleging. Bij twijfel hierover kan een medisch advies worden gevraagd.
De verzorgingsbehoeftigheid speelt in deze verordening alleen een rol bij medebewoning van een eerstegraads bloedverwant. Door de verzorgingsbehoeftigheid kan de toeslag op grond van de medebewoning van een eerstegraads bloedverwant worden verhoogd;
Met het begrip 'woning' wordt het verblijfadres van de belanghebbende bedoeld.
Onder de categorie woning vallen ook het woonschip en de woonwagen;
Bij het huren van een kamer wordt vaak een huurprijs overeengekomen die inclusief de betaling van alle voorzieningen waaronder ook de nutsvoorziening is. Indien de huurovereenkomst verder geen specificaties geeft is het uitgangspunt dat de huur van de kamer zoals genoemd in de huurovereenkomst de all-in huur is die geldt voor de bepaling van de woonlasten. Indien daarnaast nog betalingen worden gedaan aan nutsvoorzieningen moet de belanghebbende dat aantonen.
Onder de kosten van verzekering en belasting die zijn verbonden aan de woning bij een eigen woning moet worden verstaan het eigenaarsgedeelte van de onroerende zaakbelasting en de waterschapslasten, de opstalverzekering en het rioolrecht;
Bedoeld wordt het netto wettelijk minimumloon als bedoeld in artikel 37 van de wet. Dit bedrag komt overeen met de gezinnorm als vastgelegd in artikel 21 sub c van de wet.
De werking van de verordening is beperkt tot de belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. De artikelen 26,27 en 28 Wwb (gehuwden en woonsituatie en schoolverlaters) maken ook categoriale verlagingen mogelijk voor belanghebbenden van 18, 19 en 20 jaar. Deze belanghebbenden hebben echter al een lagere norm (jongerennorm), omdat zij in principe een beroep kunnen doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Voor een verdere verlaging van deze norm is daarom niet gekozen.
Artikel 30 van de wet schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of een toeslag wordt verstrekt. Deze begrippen zijn nader uitgewerkt in artikel 3
HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERSTREKKEN VAN TOESLAGEN BIJSTANDSNORM
Artikel 30 lid 2 onder a schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen, dat de alleenwonende alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag.
Het begrip woning is omschreven in artikel 1 onder e.
Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder alleen in de woning woont met
inkomensafhankelijke kinderen, wordt hij ook als alleenwonend aangemerkt. De
inkomensafhankelijke kinderen worden niet geacht bij te dragen in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Artikel 5 Woningdeler, woonlasten meer of minder dan een bedrag van € 200 per maand
Op grond van artikel 25 van de wet kan de norm met een toeslag worden verhoogd indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. In het toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat bij woonlasten (minus huurtoeslag) van tenminste € 200,- per maand gesteld kan worden dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hoger zijn, dan waarin de landelijke norm voorziet. En wel dusdanig hoger, dat recht bestaat op een toeslag van 20 procent. Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 2 sub f.
Bovenstaande impliceert dat de kamerhuurder, onderhuurder, lid van een woonvereniging, kostganger, mede-eigenaar van een woning, verhuurder, enz. recht heeft op een toeslag van 20 procent, indien de woonlasten tenminste € 200,- per maand bedragen.
Indien de woonlasten minder dan € 200,- bedragen, zijn de algemeen noodzakelijke kosten toch hoger dan waarin de bijstandsnorm voorziet: de woningdeler heeft hoe dan ook extra kosten ten opzichte van een gezamenlijke huishouding. Alleen rechtvaardigt een woonlast van minder dan € 200,- een toeslag van 10 procent in plaats van 20 procent.
Artikel 6 Woningdeler met eerstegraads bloedverwanten
Indien een woningdeler tezamen met (onder meer) een eerstegraads bloedverwant woont, kunnen de woonlasten worden gedeeld. In de regel zal een kind dat bij zijn ouders inwoont een bijdrage voor kost en inwoning betalen. Ook indien een ouder inwoont bij het kind zal in de regel een bijdrage in de woonlasten worden betaald. De toeslag bedraagt dan ook 10 procent.
Waar hier gesproken wordt van een inwonend kind wordt bedoeld het kind dat een eigen toereikend inkomen heeft. Het moet dus niet gaan om een 'inkomensafhankelijk kind'
Indien er sprake is van een verzorgingsbehoeftige woningdeler kan gesteld worden dat er in verband met de verzorgingsbehoeftigheid hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is dat deze evenredig worden gedeeld met de andere medebewoner. Te denken valt daarbij aan extra verwarming, grotere woning in verband met een rolstoel, hogere verwarmingskosten. Extra kosten die niet altijd (geheel) door voorliggende voorzieningen worden gedekt. Een extra toeslag voor zowel de verzorgingsbehoeftige als de verzorger ligt dan ook in de rede. De totale uitkering voor een alleenstaande woningdeler komt dan op 70 procent: een basisnorm van 50 procent plus de maximale toeslag van 20 procent.
De verhoogde toeslag in verband met verzorgingsbehoeftigheid speelt alleen wanneer er sprake is van een eerstegraads bloedverwantschap. De woningdeler van een eerstegraads bloedverwant moet dus verzorgingsbehoeftig zijn of een verzorgingsbehoeftige eerstegraads bloedverwant verzorgen.
Deze extra toeslag geldt alleen voor de woningdeler die de verzorgingsbehoeftige verzorgt.
Indien er meerdere verzorgers zijn met een eerstegraads bloedverwantschap, is er niet sprake van meerdere extra toeslagen.
Voor het begrip 'verzorgingsbehoeftige' zie onder artikel 1 lid 2 sub d.
De alleenstaande of alleenstaande ouder zonder vaste woon of verblijfplaats heeft geen kosten voor de bewoning van een woning. Hetzelfde geldt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die een woning bewoont waarvoor geen woonlasten verschuldigd zijn. Omdat deze belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten voor het bestaan hebben, wordt een toeslag van 10 procent gegeven.
HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM
Artikel 26 van de Wwb geeft aan dat voor gehuwden de norm kan worden verlaagd voor zover de belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Uitgangspunt is, dat bij samenwoning met eerstegraads bloedverwanten, niet zijnde een inkomensafhankelijk kind, de kosten (kunnen) worden gedeeld (zie ook de toelichting op artikel 7 hierboven). De verlaging bedraagt dan 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal inwonende eerstegraads bloedverwanten.
Waar hier gesproken wordt van 'kind' wordt bedoeld het kind dat een eigen toereikend
inkomen heeft. Het moet dus niet gaan om een 'inkomensafhankelijk kind' (zie artikel 1 lid 2 sub c).
Indien een eerstegraads bloedverwant in de woning woont met de gehuwden, vindt een verlaging plaats van 10 procent. Deze korting blijft achterwege indien de bloedverwant in de eerste graad verzorgingsbehoeftig is of een verzorgingsbehoeftige gehuwde verzorgt. Er moet een verzorgingsrelatie bestaan tussen de eerstegraads bloedverwant en één of beide gehuwden.
Als gehuwden geen vaste woon of verblijfplaats hebben, zijn er geen kosten voor de bewoning van een woning. Hetzelfde geldt voor gehuwden die een woning bewoont waarvoor geen woonlasten verschuldigd zijn. Omdat deze gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten voor het bestaan hebben, wordt een toeslag van 10 procent op de gezinsnorm in mindering gebracht.
Op grond van artikel 28 past het college een verlaging toe voor schoolverlaters gedurende maximaal zes maanden vanaf de beëindiging van de beroepsopleiding of het onderwijs, indien voor dat onderwijs of beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 of een tegemoetkoming op grond van de Wtos. De verlaging bestaat uit het toekennen van een bijstandsnorm ter hoogte van het normbedrag voor levensonderhoud uit de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Aangezien namelijk de bijstandsnormen voor 23 jarigen en ouder, hoger zijn dan het normbedrag voor levensonderhoud uit de studiebeurzen, zou het verkrijgen van een hoger inkomen na afronding van een studie, een drempel opwerpen om werk te aanvaarden.
Het bepaalde in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders en gehuwden.
Voor de belanghebbende op wie dit artikel van toepassing is, vinden de overige verhogingen of verlagingen ingevolge deze verordening geen toepassing.
Artikel 10 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar
Op grond van artikel 29 Wwb past het college een verlaging toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien de hoogte van het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Er is voor gekozen om voor beide leeftijdsgroepen een verlaging van de toeslag met 10% toe te passen. Dit betekent dat deze groep belanghebbenden, als alleenwonende, een toeslag op de norm ex artikel 20 lid 1 onderdeel b van de wet, van 10% krijgen. Dit in afwijking van de maximale toeslag van 20% zoals in artikel 25 van de wet is vastgelegd.
De artikelen 5, 6 en 7 blijven ook van toepassing. Dit betekent dat als op basis van die artikelen, 10% minder toeslag (i.p.v. 20% toeslag krijgt de belanghebbende 10% toeslag) wordt gegeven, deze vermindering ook moet worden toegepast op de toeslag genoemd in lid 1 zodat het zich kan voordoen dat er géén toeslag verstrekt wordt.
Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 13 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009 zoals die luidde op 31 december 2011 waren bepalingen opgenomen over het verhogen of verlagen van de norm als gevolg van het verhuren van een kamer of het houden van een kostganger. Met ingang van 1 januari 2012 zijn deze bepalingen niet langer in de verordening opgenomen. Het in aanmerking nemen van inkomen door het hebben van lagere algemene noodzakelijke kosten als gevolg van het verhuren van een kamer of het hebben van een kostganger is met ingang van 1 januari 2012 in de beleidsregel “Inkomen Wet werk en bijstand” onder punt 7.1 opgenomen.
Het gevolg van deze beleidswijziging is dat er een klein verschil optreedt in de vaststelling van de netto maandelijkse uitkering en de reservering van het maandelijkse vakantiegeld. Op jaarbasis ontvangt de belanghebbende wel de juiste netto bijstandsuitkering.
Voor de belanghebbenden op wiens uitkering tot aan de beslagvrije voet beslag is gelegd, of met wiens uitkering een verrekening plaatsvindt met een fraudevordering heeft deze beleidswijzing wel een geringe nadelige financiële consequentie. In het kader van overgangsrecht behouden alle belanghebbenden die op 31 december 2011 een Wwb uitkering ontvangen en een kamer verhuurden of een kostganger hadden, tot 1 januari 2013 hun bijstandsnorm conform de bepalingen in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2009 zoals die luidde op 31 december 2011, over het verhogen of verlagen van de norm als gevolg van het verhuren van een kamer of het houden van een kostganger.
Met het afschaffen van de huishoudinkomenstoets is in artikel 78 w van de wet overgangsrecht opgenomen. Gezinnen die er door de huishoudinkomenstoets financieel op vooruit gingen behouden hun hogere uitkering tot 1 januari 2013. Dit betekent dat voor deze groep de huishoudinkomenstoets tot die datum van toepassing blijft en derhalve ook de bepalingen van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012A