Organisatie | Nijmegen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2012A |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2012A |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand art. 8 eerste lid en art. 36
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | Onbekend | 24-10-2012 Gemeenteblad 2012/094 | Raadsvoorstelnummer 136/2012 |
Verordening langdurigheidstoeslag 2012A
De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van 24 oktober 2012;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 9 oktober 2012, nr. 12.0024598;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
besluit vast te stellen de volgende verordening:Verordening langdurigheidstoeslag 2012A
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder
langdurig: een aaneengesloten periode van 36 maanden, met dien verstande dat de periode niet geacht wordt te zijn onderbroken, als de periode van onderbreking niet langer is dan in totaal drie maanden en een eventueel inkomen in deze periode niet meer bedraagt dan 130% van het wettelijk minimum loon per maand;
Artikel 3 Intrekking en overgangsrecht
De Verordening langdurigheidstoeslag 2012 wordt met ingang van de in artikel 4 genoemde datum ingetrokken.
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Met ingang van 1 januari 2009 is het wetsvoorstel 31 559 inwerking getreden. Daarmee is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten. Tot 1 januari 2009 vond de langdurigheidstoeslag zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) zoals die tot 1 januari 2009 luidde. Daarin was nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven extra ondersteuning nodig hebben.
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de wettelijke grondslag, zij het dat daarnaast aan artikel 8 is toegevoegd dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.
In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:
“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”
In artikel 8 van de wet wordt bepaald dat de gemeenteraad middels een verordening regels stelt die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen. Het is een verplichting om een verordening vast te stellen, geen bevoegdheid.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel (TK 31 441, 2008-2009, nr. 2) was in artikel 36 eerste lid WWB (nieuw) nog opgenomen dat de langdurigheidstoeslag bedoeld was voor personen “die door gebrek aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hadden op inkomensverbetering”. De gemeenteraad diende vervolgens bij verordening te bepalen wat wordt verstaan onder “gebrek aan arbeidsmarktperspectief”. Doordat het amendement Spies c.s. (TK 31 441, 2008-2009, nr. 12) is aangenomen, is dit criterium "gebrek aan arbeidsmarktperspectief" uit de wettekst geschrapt en heeft de gemeenteraad geen verplichting/bevoegdheid meer daarover regels te stellen in de verordening. Gehandhaafd is het criterium dat “geen uitzicht op inkomensbetering” mag bestaan. Daarmee is beoogd om bepaalde groepen die over concreet perspectief op inkomensverbetering beschikken, zoals studenten, uit te kunnen sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. Hiertoe is een bepaling in artikel 1 onder e opgenomen.
Onder het oude regime was de hoogte van de toeslag wettelijk vastgelegd (artikel 36 lid 5 WWB). Het waren vaste bedragen, die jaarlijks werden geïndexeerd. Gemeenten konden met ingang van 1 januari 2009 zelf de hoogte van de toeslag bepalen, alsmede de wijze waarop indexering plaatsvindt. Daarbij moet bedacht worden dat naar mate de toeslag lager wordt, er minder recht wordt gedaan aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, een extra voorziening voor -vaak onverwachte- vervangingsuitgaven.
Tevens verdient opmerking dat voor personen in een inrichting in het algemeen geldt dat deze objectief gezien een minder grote behoefte hebben aan extra inkomensondersteuning voor vervangingsuitgaven. In vrijwel alle inrichtingen wordt immers voorzien in wezenlijke gebruiksgoederen, als een bed en een wasmachine. Omdat de bewoners minder vervangingsuitgaven hoeven te maken, kan de langdurigheidstoeslag lager worden vastgesteld.
De referteperiode was onder de wettelijke regeling vijf jaar en werd in de Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gehandhaafd conform het voorstel in de "Herijking Minimabeleid 2009 t/m2012". Belanghebbenden konden na 5 jaar recht hebben op deze toeslag.
Met het door de raad op 10 november 2010 aangenomen amendement “Drie jaar duurt lang” is besloten de definitie van het begrip “langdurig” te stellen op drie jaar. Het Nijmeegse minimabeleid kent verschillende regelingen waarop minima recht hebben. Op verschillende regelingen kan een inwoner direct een beroep doen, op anderen na enkele jaren. Zo hebben minima met een inkomen op bijstandsniveau, in Nijmegen na 3 jaar recht op duurzame gebruiksgoederen om niet.Met het bovengenoemde besluit wordt aansluiting gezocht bij dit minimabeleid.
Uitgangspunt is dat de periode van 36 maanden onafgebroken moet zijn. Om echter door een korte periode van onderbreking niet het recht op de langdurigheidstoeslag te verliezen is er voor gekozen een onderbreking van maximaal drie maanden geen reden te laten zijn om het recht op de langdurigheidstoeslag te verliezen. In de periode van onderbreking mag echter een eventueel inkomen niet hoger zijn dan 130% van het wettelijk minimum loon.
Gemeenten hebben volledige vrijheid om een inkomensgrens te kiezen. In de Verordening langdurigheidstoeslag 2009 was gekozen voor een inkomensgrens van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. De Rechtbank Arnhem heeft in zijn uitspraak van 8 juni 2010 (AWB 09/2232) bepaald dat het strikt hanteren van een inkomensgrens van 100% van de bijstandsnorm zoals vastgelegd in artikel 1 lid 1aanhef en onder c van de verordening, strijdig is met de bedoeling van de wetgever. De Rechtbank verwijst voor zijn oordeel naar de geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag. Met name wijst de Rechtbank op de door de gemeente in een verordening nader in te vullen begrippen "langdurig laag inkomen" en "geen zicht op inkomensverbetering". De wetgever ging ervan uit dat met de nieuwe regeling de zogenaamde armoedeval voorkomen werd. Dit kon doordat gemeenten de mogelijkheid kregen een glijdende schaal te hanteren waardoor een iets hoger inkomen niet meteen leidt tot het verlies van de langdurigheidstoeslag (TK 31 441, 2008-2009, nr. 3, blz 5,6).
Verder ging de wetgever ervan uit dat de "de toekomstige regelingen op lokaal niveau de huidige doelgroep niet zullen uitsluiten en dat gemiddeld genomen de hoogte van de lokale langdurigheidstoeslag ook weinig zal afwijken van de huidige landelijke regeling, waardoor zich geen grote inkomenseffecten zullen voordoen (TK 31 441, 2008-2009, nr. 3 blz 7).
Door het strikt hanteren van de inkomensgrens van 100% van de bijstandsnorm kwam de bepaling in artikel 1 eerste lid aanhef en onder c van de Verordening langdurigheidstoeslag 2009, niet tegemoet aan de bedoeling van de wetgever. Het gevolg was namelijk dat zowel belanghebbenden met een inkomen net boven de inkomensgrens, als de belanghebbenden die onder de wettelijke regeling tot 1 januari 2009, wel een langdurigheidstoeslag ontvingen nu werden uitgesloten van het recht.
Door de inkomensgrens op te trekken tot 105% zoals in deze verordening is vastgelegd komt de verordening tegemoet aan de wens van de wetgever.
Beide partners moeten aan voorwaarden voldoen
Beide partners dienen aan de voorwaarden voor langdurigheidstoeslag te voldoen. Hoewel de tekst van artikel 36, eerste lid WWB suggereert dat het recht persoonsgebonden is, dwz. dat de toeslag ook ‘een persoon’, dus een individuele belanghebbende kan worden toegekend, blijkt uit de jurisprudentie dat het begrip ‘persoon’ moet worden gelezen in relatie tot de bepalingen over de hoogte van de toeslag. Omdat daar een normbedrag voor gehuwden wordt genoemd, neemt de CRvB aan dat het recht slechts aan beiden gezamenlijk kan worden toegekend (zie CRvB 8 augustus 2006, LJN: AY8382). Voldoet één van de partners op de peildatum niet aan de voorwaarden, dan kan daarom ook geen langdurigheidstoeslag
In artikel 36 wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet gaf hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat. Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraagformulier toegezonden worden, waarna de belanghebbende door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.
Hierin is vastgelegd wat onder “wet”, “langdurig” , “laag inkomen”, "peildatum" en "uitzicht op inkomensverbetering" wordt verstaan. Daarmee is uitvoering gegeven aan de opdracht die de wetgever in artikel 8 WWB aan de gemeenteraad heeft gegeven om deze begrippen nader in te vullen. Verwezen wordt naar de toepasselijke bijstandsnorm. Daarmee wordt bedoeld de bijstandsnorm genoemd in artikel 5 onderdeel c WWB.
Omdat deze verordening wordt vastgesteld ter uitvoering van een in de WWB als medebewindswet gegeven opdracht, hebben de in deze verordening gebruikte begrippen dezelfde betekenis als in de WWB. Voor de uitleg van de gehanteerde begrippen als ‘gehuwden’, ‘langdurigheidstoeslag’, ‘alleenstaande ouder’ e.d. wordt verwezen naar de begripsbepalingen in de WWB, de artikelen 1 t/m 6. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ geldt dat daarmee tevens bedoeld is de bijstandsuitkering die wordt verstrekt. De langdurigheidstoeslag wordt toegekend met ingang van de datum waarop aan de voorwaarden is voldaan. Na indiening van een aanvraag dient beoordeeld te worden wat de peildatum is, dat is de datum waarop belanghebbende langdurig een laag inkomen en geen vermogen heeft. Het is aan de gemeente om de peildatum te bepalen. Die datum kan in het verleden liggen. In dat geval dient de toeslag met terugwerkende kracht verleend te worden. Peildatum is tevens ingangsdatum (artikel 36 lid 4 WWB). De vroegst mogelijke peildatum is 1 januari 2009, dat is de datum waarop het huidige artikel 36 WWB in werking is getreden.
In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Daarbij is aangegeven dat de langdurigheidstoeslag toekomt aan personen die langdurig een laag inkomen hebben en overigens voldoen aan de andere voorwaarden die de wet stelt. In artikel 36 lid 1 WWB zijn als voorwaarden nog opgenomen dat ten tijde van de referteperiode het vermogen niet de grens van het vrij te laten bescheiden vermogen te boven mag gaan en dat er geen uitzicht mag zijn op inkomensverbetering. Voorts gelden uiteraard de uitsluitingsgronden genoemd in artikel 13 WWB en kan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aanleiding vormen om het recht te weigeren.
Hoewel dit niet met zoveel woorden is geregeld worden co-ouders met een Wwb-uitkering, in aansluiting op de huidige praktijk, als gehuwden aangemerkt. De peildatum, dat is de datum waarop de doelgroep langdurig een laag inkomen heeft, is bepalend voor de leefvorm en voor de hoogte van de toeslag. Voor personen in een inrichting gelden afwijkende bedragen. Dit is reeds in de algemene toelichting verduidelijkt. Met ‘personen’ wordt in artikel 2 hetzelfde bedoeld als in artikel 36 eerste lid WWB. Het betreft een alleenstaande (ouder) of gehuwden, in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar die langdurig een laag inkomen heeft.
In het derde lid is een indexeringsbepaling met een afronding op vijf hele euro's gegeven.
De Verordening langdurigheidstoeslag 2012 wordt ingetrokken.