Organisatie | Noordenveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZl |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Geen |
Geen
Wet werk en bijstand, Wet IOAW en IOAZ
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | 01-07-2015 | Ivm. aanscherping Wet werk en bijstand | 08-02-2012 16-5-2012, www.gemeentenoordenveld.nl | Geen |
Paragraaf 2. Beleid en financiën
Artikel 2. Opdracht aan het Bestuur
Het bestuur biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het bestuur dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het bestuur een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 13. Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde, van 27 jaar of ouder, die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n of r van de WWB, respectievelijk artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAZ.
Paragraaf Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Deze verordening regelt de ondersteuning die de ISD Noordenkwartier biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB) en in artikel 34 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), en artikel 34 van de Wet oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). De opdracht aan de gemeenten om bij raadsbesluit een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 van de WWB.
Met ingang van 1 januari 2012 wordt de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd en de Wet investeren in jongeren (WIJ) ingetrokken. Dit betekent dat de op de WWB en de WIJ gebaseerde verordeningen moeten worden aangepast aan de nieuwe wet. Voor de Re-integratieverordening betreft het een overgangsjaar, e.e.a. in afwachting van de Wet werken naar vermogen (WWVN) die per 1 januari 2013 in werking treedt. De aanpassingen in deze verordening betreffen veelal technische wijzigingen.
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB.
In het eerste lid is de opdracht aan het dagelijks bestuur van de ISD vormgegeven, analoog aan artikel 7 van de WWB en onder toepassing van de gemeenschappelijke regeling van de ISD. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het bestuur specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid, aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid, van de WWB. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het bestuur te koppelen, wordt aangegeven dat de deelnemende gemeenten de voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep willen inzetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het bestuur de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het eerste lid geeft aan dat het bestuur, ter uitvoering van de verordening, een beleidsplan opstelt. Dit kan jaarlijks zijn, maar ook in een meerjarenbeleidsplan. Daarnaast is er de mogelijkheid op met deelplannen te werken. Om ook de gemeenteraad een actieve rol te geven is bepaald dat het bestuur dit plan ter kennis brengt van de gemeenteraad.
In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dienen te komen: deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat elk jaar een verslag over de uitvoering naar het rijk wordt gezonden. Er is voor gekozen om expliciet op te nemen dat deze verslagen aan de gemeenteraad moeten worden gezonden.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.
In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de documenten waarin die criteria geformuleerd kunnen worden
Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. In dit artikel zijn de verplichtingen geformuleerd die niet specifiek in de wet en in de Maatregelenverordening zijn opgenomen. De voorzieningen in deze verordening zijn er op gericht om zo snel mogelijk reguliere, niet gesubsidieerde arbeid te verkrijgen. Bij de cliënt ligt de verantwoordelijkheid om de uitkeringsperiode zo kort mogelijk te laten duren. Het aantal voorzieningen die hiervoor beschikbaar zijn, zijn beperkt. Voorkomen moet worden dat er een doorstroom ontstaat in de voorzieningen. Als er niet aan de verplichtingen zoals beschreven in dit artikel wordt voldaan dan kan het bestuur overgaan tot het opleggen van een maatregel op grond van de Maatregelenverordening.
De WWB kent geen bepaling over een sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Desondanks is besloten om dit nader te regelen in deze re-integratieverordening. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die voor bepaalde tijd een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. De termijn waarbinnen het aanbod van de voorziening dient plaats te vinden, na het moment van de inschrijving bij het UWV, wordt bij uitvoeringsbesluit vastgesteld.
Artikel 7. Subsidie- en budgetplafonds
Om de financiële risico’s te beheersen wordt verdeling gemaakt van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente middels deze verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het bestuur dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het bestuur om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het bestuur doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27, eerste lid van de Awb).
Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel er toe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het bestuur een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de loonkostensubsidie aan een werkgever of het opzeggen van de in het kader van de voor 1 januari 2004 afgesloten arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), dan wel het opzeggen van een arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij dergelijke beëindigingen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Artikel 9. Loonkostensubsidies gericht op re-integratie
De voorziening loonkostensubsidies is naast de inzet van werkstages en sociale activering een van instrumenten ter bevordering van de arbeidsinschakeling.
In het eerste lid is vastgelegd dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt aan werkgevers in het kader van het afsluiten van arbeidsovereenkomsten met de uitkeringsgerechtigden en de personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de WWB.
Hiermee wordt tot uiting gebracht dat de voorziening zich richt op de arbeidsinschakeling van uitkeringsgerechtigden maar ook op de groep personen met wie een zogenaamde WIW-arbeidsovereenkomst (artikel 4 WIW) is afgesloten, dan wel waarvoor een subsidie wordt verleend op grond van het Besluit In- en Doorstroombanen.
Het tweede lid geeft het bestuur de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn en de praktische uitvoering.
De loonkostensubsidie is aanvullend van karakter. Het derde lid bepaalt dat geen loonkostensubsidie zal worden verstrekt voor kosten waarvoor de werkgever reeds een andere subsidie of vergoeding ontvangt.
Het ontbinden van arbeidsovereenkomsten is niet vrijblijvend. In het vierde lid is een opsomming gegeven van de situaties waarbij ontbinding van de arbeidsovereenkomst mogelijk is. Bij een voortijdige ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan het bestuur, onder toepassing van het vijfde lid, een onderzoek instellen en omtrent het ontslag de nodige informatie opvragen bij de werkgever. Indien voldaan is aan de voorwaarden, zal de loonkostensubsidie naar rato lager worden vastgesteld.
Ook ten aanzien van de uitvoering van het vijfde lid kan het bestuur een nader onderzoek instellen door middel van het opvragen van de relevante informatie bij de werkgever, de ondernemingsraad van de werkgever en het Werkplein. Op basis van dit onderzoek dient te worden vastgesteld dat er geen sprake is van de verstoring van concurrentieverhoudingen en verdringen van reguliere arbeid.
Ook werkstages zijn binnen deze verordening een voorziening voor de gemeente om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt en dat deze niet beschouwd wordt als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van beloning. Er kan door de werkgever wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage en dat het aanbod zich specifiek richt op de uitkeringsgerechtigde.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Om te benadrukken dat het in deze om een stageperiode gaat is in de verordening de maximale duur van de werkstage opgenomen.
Het vijfde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing van reguliere arbeid plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed.
Hier wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Artikel 11. Sociale activering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Bij de omschrijving van het begrip sociale activering in het tweede lid komt tot uiting dat sociale activering als re-integratie-instrument kan worden ingezet. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Sociale activering kan als voorziening worden ingezet indien uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid pas op lange termijn te realiseren is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijn te noemen voor het arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dat vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een steeds veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
In het vierde lid is de bepaling opgenomen dat de activiteiten alleen worden verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben.
Behoeft geen nadere toelichting.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.
In het eerste lid is bepaald dat scholing alleen als voorziening zal worden ingezet als deze als deze is gericht op de arbeidsinschakeling.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid om subsidie te verstrekken voor de kosten van scholing die de cliënt op eigen initiatief is gestart en door het bestuur als noodzakelijk wordt geacht en niet bestaat binnen reguliere scholingsaanbod van de ISD Noordenkwartier.
Het derde lid geeft de mogelijkheid aan het bestuur om nadere voorwaarden te stellen.
De WWB, de IOAZ en IOAW bieden de mogelijkheid om de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die
werken in deeltijd voor een deel vrij te laten.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen kunnen worden omschreven in de beleidsplannen, gekoppeld aan de bevoegdheid van het bestuur om nadere regels te stellen in vorm van uitvoeringsbesluiten. Personen die jonger zijn dan 27 jaar, zijn wettelijk uitgesloten van het recht op deze premies.
Het is denkbaar dat het bestuur, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit om diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In het kader van dit artikel kunnen als voorbeelden reiskosten en de kosten voor kinderopvang worden genoemd die noodzakelijk zijn om de deelname aan activiteiten mogelijk. Er is geen limitatieve opsomming van kostensoorten om maatwerk binnen de uit te zetten trajecten mogelijk te maken. Het tweede lid verwijst expliciet naar de wettelijke bepalingen omtrent het verlenen van onkostenvergoedingen voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Personen die jonger zijn dan 27 jaar, zijn wettelijk uitgesloten van het recht op onkostenvergoedingen in verband met het verrichten van vrijwilligerswerk.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.