Organisatie | Amersfoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort |
Citeertitel | Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het uitvoeringsbesluit ‘verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wmo’ zoals op 9 december 2008 vastgesteld door het College van B&W wordt ingetrokken
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
uitvoeringsbesluit ‘verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wmo’
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | Wijziging artikelen | 19-01-2010 Stadsberichten 3 maart 2010 | 3310031 |
Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.Uitvoeringsbesluit
Burgemeester en wethouders van gemeente Amersfoort;
overwegende dat het gewenst is nadere regels te stellen ter uitvoering van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort;
Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort
Dit Verstrekkingenboek is een uitwerking van onderdelen van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort. In de tekst wordt deze verordening aangehaald als de Verordening. Het verstrekkingenbeleid bestaat uit de Verordening, dit Verstrekkingenboek en het Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort. In de tekst wordt dit besluit aangehaald als het Besluit.
Alleen door of namens een persoon met beperkingen als bedoeld in artikel 1 sub d. van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort kan een aanvraag voor een WMO-voorziening worden ingediend. Dit laatste moet dan blijken uit een machtiging van de persoon met de beperking of uit het feit, dat de aanvrager de wettelijk vertegenwoordiger is. Hierna zal steeds verwezen worden naar de persoon met beperkingen, de aanvrager of de betrokkene, maar daarmee wordt tevens diens gemachtigde bedoeld.
Voor mantelzorgers geldt dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking kunnen komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan zullen die uiteraard op zijn of haar naam aangevraagd moeten worden.
Ten aanzien van hulp bij het huishouden kan een uitzondering worden gemaakt. Als de mantelzorger bijvoorbeeld de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging) door overbelasting niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie hulp bij het huishouden gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger die hulp niet meer hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging.
Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden in zijn eigen huishouden aan kan vragen ter ontlasting, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.
Artikel 1.2 Aantoonbare beperkingen
Voor de toekenning van voorzieningen moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. De ziekte of het gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de WMO: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan moet op objectieve wijze plaatsvinden.
Artikel 1.3 De bevoegde gemeente
De vaststelling of iemand in de gemeente woonachtig is, gebeurt door het raadplegen van de gemeentelijke basisadministratie. Bij twijfel moet het aantal nachten uitsluitsel bieden. De gemeente waar men de meeste nachten verblijft, is verantwoordelijk voor de verstrekking van de voorziening. De aanvraag moet worden ingediend bij de gemeente waar men zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering betreft een aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woning.
Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkenezijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in degemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. Het ‘zal staan ingeschreven’ slaat hierbij op de situatie waarin de betrokkene zich binnen korte termijn in Amersfoort zal vestigen en een beroep zal doen op een voorziening vanwege de WMO. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de WMO-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.
In geval de betrokkene in een instelling is opgenomen, kan hij een briefadres elders hebben. In dit geval is evenwel, bij permanent wonen in de instelling, het feitelijk woonadres voor de WMO van belang. Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een andere gemeente behandeld moet worden stuurt zij deze door naar die andere gemeente en geeft de aanvrager van dit doorzenden bericht (artikel 2:3 Algemene wet bestuursrecht (AWB)).
Artikel 1.4 Andere wettelijke regelingen
Wanneer op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat vindt geen verstrekking in het kader van de WMO plaats.
Artikel 1.5 Aard voorzieningen
Op grond van de WMO verstrekt de gemeente hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen en sportvoorzieningen.
Artikel 1.6 Vormen van verstrekking
Er zijn drie vormen van verstrekkingen van individuele voorzieningen mogelijk
Financiële tegemoetkoming: In relatie tot bouwkundige woonvoorzieningen legt de WMO de verplichting op om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget genoemd worden.
Daarnaast kan de gemeente algemene voorzieningen verstrekken. In Amersfoort bestaat een systeem van collectief vervoer. Algemene voorzieningen worden niet verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Als in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.
Artikel 1.7 Gebruik van voorzieningen
Een voorziening die door de gemeente aan een aanvrager wordt verstrekt, is met name bedoeld voor het gebruik in de directe woon- en leefomgeving. Indien voorzieningen tijdens bijvoorbeeld een vakantie worden meegenomen naar elders draagt de aanvrager in beginsel zelf de verantwoordelijkheid voor de verzekering van de voorziening en voor het laten verhelpen van defecten en storingen. In geval achteraf blijkt dat er sprake was van normale reparatiekosten, die de betrokkene niet verweten kunnen worden, worden deze vergoed. Een aanvullende voorziening voor het meenemen dan wel het gebruiken van een voorziening buiten de directe woon- en leefomgeving wordt in beginsel niet verstrekt.
Artikel 1.8 Goedkoopste adequate voorziening
De gemeente verstrekt de goedkoopste voorziening, die als adequaat beschouwd kan worden. De verstrekking kan hierdoor afwijken van de aangevraagde voorziening. In verband hiermee is onder meer besloten het verstrekkingenpakket zoveel mogelijk te standaardiseren. Alleen wanneer een standaardvoorziening niet adequaat is, zal een verstrekking van een daarvan afwijkende voorziening aan de orde zijn. Waar mogelijk worden voorzieningen herverstrekt. Een product kan weliswaar duurder zijn, maar daardoor langer meegaan. Uiteindelijk kan de prijs, over de levensduur gerekend, dan lager uitvallen. Bij het vaststellen van de goedkoopste voorziening gaat het om wat voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Als de betrokkene een duurdere voorziening in natura wil verkrijgen is dit toegestaan, mits deze voorziening adequaat is en zo nodig na inname herverstrekt kan worden. De meerkosten van een dergelijke ‘luxer’ voorziening komen voor rekening van de betrokkene en worden bij beëindiging en inname van de verstrekking niet vergoed. Ook bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget komen de meerkosten voor rekening van de aanvrager.
Artikel 1.9 Individueel gericht
De gemeente verstrekt een voorziening slechts, wanneer deze in overwegende mate op het individu gericht is. Voorzieningen moeten binnen de grenzen van het verstrekkingenbeleid zijn afgestemd op de specifieke situatie van een cliënt. Afgestemd op de specifieke situatie van de cliënt betekent niet dat alle aanvragen zonder meer worden gehonoreerd.
Artikel 1.10 Langdurig noodzakelijk
De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil echter niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager.
Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.
Artikel 1.11 Algemeen gebruikelijk
Wanneer een voorziening voor de aanvrager als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden vindt geen verstrekking plaats in het kader van de WMO. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien de volgende criteria van toepassing zijn:
In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:
Artikel 1.12 Financiering achteraf
Tegemoetkoming voor kosten die de aanvrager vóór de beslissing op de aanvraag van de voorziening heeft gemaakt is niet mogelijk, tenzij in een spoedeisende situatie hiertoe uitdrukkelijk schriftelijk toestemming is verleend. In de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze is gerealiseerd of een voorziening realiseert tussen het moment van aanvragen en het moment van beschikken, wordt het gevraagde geweigerd.
Pas op dat moment hebben burgemeester en wethouders alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.
Voor hulp bij het huishouden geldt in uitzondering op deze regel, dat in situaties waarin onmiddelijke verlening van de hulp redelijkerwijs noodzakelijk is, deze hulp ten hoogste twee weken kan worden geleverd zonder dat daar een beschikking aan ten grondslag ligt, waaruit blijkt dat de aanvrager voor deze hulp in aanmerking komt.
Met woningaanpassingen mag niet eerder dan na het moment van beschikken een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden voor een woningaanpassing. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening, die voor de beslissing is aangebracht, uiteindelijk afwijkt van wat burgemeester en wethouders als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Burgemeester en wethouders kunnen immers ook factoren laten meewegen die buiten de woonruimte van de aanvrager zijn gelegen, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is. Ook eerst nadat de gemeente Amersfoort een positieve beschikking voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten heeft afgegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente Amersfoort een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de aanvrager tot verhuizing overgaan. Met deze voorwaarde wordt ervoor gezorgd dat de gemeente Amersfoort achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, niet met een claim voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt geconfronteerd en dat de aanvrager verhuist naar een niet adequate woning.
In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze, of andere urgente gevallen, is het mogelijk dat de gemeente Amersfoort na beoordeling van de aanpassingen in de woning of de aanpasbaarheid van de woning, vooruitlopend op een positief medisch advies schriftelijk toestemming geeft te verhuizen.
Artikel 1.13 Afschrijvingstermijn en vervanging
Bij gelijkblijvend ziektebeeld verstrekt de gemeente bij vervolgaanvragen slechts een nieuwe voorziening, wanneer een voorziening technisch is afgeschreven. Dit zal van situatie tot situatie verschillen, omdat voorzieningen in verschillende omstandigheden worden gebruikt en er ook verschillen zijn in intensiteit, belasting en frequentie. Situaties waarin de voorziening, buiten de schuld van de aanvrager om, kapot of verloren is gegaan, vormen hierop een uitzondering.
Voor zover de aanvraag een verloren gegane zaak betreft en daarbij sprake is van schuld, wordtgeen nieuwe voorziening verstrekt. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz. Bij herhaling van dit soort problemen wordt eerst met betrokkene overlegd en duidelijk gemaakt dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan wordt overgegaan tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening wordt ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan wordt tot inname overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden.
Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid bijvoorbeeld een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden.
Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan op gelijke wijze bij verloren gaan gedurende de looptijd gehandeld worden.
Artikel 1.14 Samenhangende afstemming
Wanneer een aanvrager verschillende voorzieningen nodig heeft, zoekt de gemeente naar een combinatie van voorzieningen, die in zijn geheel als de goedkoopst adequate verstrekking beschouwd kan worden..
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake artikel 34 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
Het college is op grond van artikel 33 lid 2 van de Verordening bevoegd een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies te vragen. Op grond van lid 5 wordt bij de advisering gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.
Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met “functies” en “activiteiten en participatie” van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlage bij het Verstrekkingenboek toegevoegd.
Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de WMO plaats moet vinden. De medisch adviseur vermeldt in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen, evenals de mate van die beperkingen, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Het medisch advies wordt door het college beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Een advies wordt door de gemeente getoetst op volledigheid en zorgvuldigheid. Een advies is in ieder geval zorgvuldig:
Om voor een voorziening in aanmerking te komen en het recht hierop te kunnen behouden is de aanvrager gehouden aan burgemeester en wethouders of aan de aangewezen instantie gegevens te (doen) verschaffen. Het betreft gegevens zowel om de aanvraag te kunnen beoordelen als het gaat om gronden van weigering, het verschaffen van inlichtingen door te (laten) bevragen of onderzoeken, het eigener beweging mededeling doen van feiten en omstandigheden betrekking hebbend op het recht en het intrekken van een beschikking na blijk van onjuiste gegevens.
Het recht op een voorziening eindigt bij verhuizing naar een andere gemeente. Bij overlijden van de aanvrager moeten voorzieningen worden ingenomen of diensten beëindigd. Ook wanneer voorzieningen niet meer worden gebruikt omdat ze niet meer nodig zijn of niet meer adequaat, moet dit worden gemeld.
Artikel 1.17 Motiveringsplicht
Op grond van artikel 26 lid 1 van de WMO vermeldt de beschikking op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de betrokkene.
Gaat het om een positieve beschikking, dan wordt in de beschikking aangegeven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en). Gaat het om een afwijzing, dan zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.
Artikel 1.18 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van de regels, normen en beleidslijnen, zoals die zijn vastgesteld in de Verordening en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het college motiveert in deze gevallen daarom daarvan is afgeweken.
HOOFDSTUK 2 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN:
De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de AWBZ geschrapt (artikel 41, lid 2 WMO) en heeft de WMO op basis van artikel 4 lid 1 onder a. deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over het “een huishouden te voeren” waaronder in de Verordening zowel hulp bij het huishouden wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de WVG.
Bij het Verstrekkingenboek zijn twee bijlagen opgenomen die bij dit hoofdstuk horen:
Artikel 2.1 Typen hulp in het huishouden
1.Alleen schoonmaakwerkzaamheden
Veel cliënten hebben hulp nodig in de huishouding voor het schoonmaken van het huis. Voor deze categorie cliënten gelden de volgende functies:
Een deel van de cliënten heeft hulp nodig bij het organiseren van het huishouden. Voor deze categorie cliënten gelden aanvullend de volgende functies:
Bij een deel van de cliënten is sprake van een ontregelde huishouding. Voor deze categorie cliënten gelden aanvullend op categorie 1 en 2 de volgende functies:
Artikel 2.2 Algemene hulp bij het huishouden
Uit artikel 9 van de Verordening blijkt dat indien als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat op kan lossen, men voor deze eerste vorm, algemene hulp bij het huishouden in aanmerking kan komen.
Bij het vaststellen van deze beleidsregels is deze vorm van hulp nog onvoldoende ontwikkeld om als primaat te kunnen stellen. De algemene voorziening wordt daarom als ‘niet aanwezig’ beschouwd. Deze voorziening kan in een later stadium na invoering van de WMO wel ontwikkeld en ingezet worden.
Artikel 2.3 Voorliggende voorzieningen
Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in:
kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrales; maaltijddiensten; hondenuitlaat-service; boodschappendiensten enz.
Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.
Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties altijd – maar bij uitzondering – van deze regels worden afgeweken.
Hulp bij het huishouden kan verstrekt worden in situaties waarin de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van hulp bij het huishouden is dat een reden voor toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaats vindt bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de hulpvrager. Is er bij de mantelzorger zelf sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dan kan de mantelzorger wel in aanmerking komen voor hulp in het eigen huishouden.
Artikel 2.5 Gebruikelijke zorg
Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat hulp bij het huishouden te indiceren.
Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Dat betekent dat indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen. Voor de beoordeling hiervan wordt het voorheen onder de AWBZ gehanteerde Protocol Gebruikelijke Zorg gehanteerd.
Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Onder 18 jaar wordt men verondersteld te helpen bij het huishouden, zoals het bijhouden van de eigen kamer, het helpen dekken van de tafel, het helpen bij de afwas enz. Ook met deze activiteiten kan rekening gehouden worden bij de indicatie.
Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
Ook studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.
Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.
Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.
In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd!
Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien met dit niet zelf meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.
Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.
Artikel 2.6 Omvang hulp bij het huishouden
Voor de omvang van de hulp bij het huishouden moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. De in bijlage 1 aangegeven normtijden worden gehanteerd..
HOOFDSTUK 3 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN:
Artikel 4 WMO spreekt van: “a. een huishouden te voeren;” , onder welke regel in de Verordening zowel wordt verstaan de woonvoorziening als de hulp bij het huishouden.
Artikel 3.1 Type woonvoorzieningen
Onder de verstrekkingsmogelijkheden vallen de volgende concrete voorzieningen:
Op grond van artikel 18 en artikel 19 lid 1 van de Verordening zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Een uitzondering vormt het bezoekbaar maken van een woning. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.
Artikel 3.3 Normaal gebruik van de woning
Woonvoorzieningen betreffen het normale gebruik van de woning. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.
Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).
Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.
Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraasruimte. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking.
Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt – conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de WVG- beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.
Een uitraasruimte is een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele WMO-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn.
De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.
Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen.
Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.
Artikel 3.5 Primaat verhuizing
Een woonvoorziening wordt bij voorkeur verstrekt in de vorm van een verhuiskostentegemoetkoming, indien de noodzakelijke woningaanpassing naar verwachting meer kost dan € 6.807. Bij de afweging tussen verhuizing of woningaanpassing kunnen vervolgens de volgende factoren een rol spelen:
De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingenaan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen;
snelheid waarmee het woonprobleem opgelost kan worden door verhuizing dan wel aanpassing. De richtlijn is dat een verhuizing gerealiseerd moet kunnen zijn binnen een medisch verantwoorde termijn. De medisch verantwoorde termijn wordt aangegeven door het indicatieorgaan. Daarbij wordt rekening gehouden met in de huidige woning aanwezige of aan te brengen noodvoorzieningen.
consequenties van verhuizing dan wel aanpassing voor de woonlasten van de aanvrager. Voor aanvragers, die op grond van hun inkomen in aanmerking komen voor Huurtoeslag, is hierbij de richtlijn dat de verhuizing niet mag leiden tot overschrijding van de fiatteringgrens (het op dat moment geldende maximum), tenzij de aanvrager geen bezwaar heeft tegen een huurverhoging;
Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend.
Artikel 3.6 Primaat losse woonunit
Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Hierbij geeft de Verordening nog een tweede primaat aan, te weten het primaat van de losse woonunit (artikel 17). Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.
Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.
Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.
Is een losse unit niet mogelijk, of niet de goedkoopste adequate voorziening, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.
Artikel 3.7 Afweging bouwkundige of niet-bouwkundige voorzieningen
Of de cliënt in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Het gaat hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden door een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vast voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook wordt bij voorkeur met losse voorzieningen gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen in een slooppand wonen.
Artikel 3.8 Overige voorwaarden voor bouwkundige voorzieningen
het geen voorzieningenen betreft bestemd voor collectief gebruik in op senioren gerichte woongebouwen die gebouwd zijn na 1995, of in op gehandicapten gerichte woongebouwen.
Voor aanpassing van woonschepen en woonwagens gelden de algemene regels, als de technische levensduur nog minimaal 5 jaar is en er nog minimaal 5 jaar een legale lig- of standplaats voor bestaat in Amersfoort. Bij een kortere termijn geldt een aangepast maximum voor de kosten die vergoed worden. Dit is opgenomen in het Besluit.
Artikel 3.9 Bouwkundige voorzieningen
1. Kosten van woningaanpassingen
het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;
De administratiekosten die een verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening tot een bedrag zoals omschreven in het convenant van de gemeente met de Samenwerkende Woningcorporaties Eemland (SWE).
2.Indien ná de toekenning van de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget en vóór de gereedmelding van de woningaanpassing de relatie tussen de aanvrager en de woning niet meer aanwezig is (verhuizing of overlijden) wordt de toegekende voorziening als volgt herzien:
Hiervoor gelden de volgende maxima, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt.
Als verwerving op grond nodig is in verband met aanbouw of uitbreiding van een vertrek verstrekt de gemeente een financiële tegemoetkoming in de kosten van de verwerving van het totaal aantal m2 grond, dat minimaal benodigd is om de aanbouw of uitbreiding te realiseren. Richtlijn hierbij is dat verwerving van de in bovenstaande tabel aangegeven m2 + 15% voldoende zal zijn om de aanbouw of uitbreiding te kunnen realiseren;
Als verwerving van grond nodig is om de toegang tot de woning aan te passen verstrekt de gemeente eveneens een financiële tegemoetkoming in de kosten daarvan. Het aantal m2 dat daarvoor in aanmerking komt is maximaal 20 m2. De grond kan gelegen zijn tussen de openbare weg en hoofdingang of tussen de tweede ingang en de berging en/of tuinpoort;
Artikel 3.10 Niet bouwkundige voorzieningen
Intercominstallatie indien de betrokkene niet in staat is zelf de voordeur van de woning te openen om bezoek te ontvangen. Een video-intercominstallatie kan slechts worden vergoed indien er sprake is van een gehoorstoornis die niet (gedeeltelijk) is op te heffen met hulpmiddelen die op basis van de AWBZ verstrekt worden.
4.Eenmalige vervanging van vloerbedekking in verband met CARA, indien:
2. Onderhoud, keuring en reparatie
Verstrekt worden kosten voor onderhoud en reparatie van de volgende woonvoorzieningen:
3. Kosten van tijdelijke huisvesting
Voorwaarde voor verstrekking van deze voorziening zijn:
Doel van deze voorziening is het stimuleren van woningeigenaren om aangepaste woningen toe te wijzen aan mensen met een beperking. De gemeente verstrekt deze voorziening voor een periode van maximaal 6 maanden.
HOOFDSTUK 4 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Een adequate voorziening kan bestaan uit een combinatie van verschillende typen vervoersvoorzieningen.
Artikel 4.2 Sociaal vervoer in de directe woon- of leefomgeving
De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het vervoersgebied is omschreven in artikel 27 van de Verordening. Het gaat in de WMO in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Er moet sprake zijn van een zelfstandige individuele vervoersbehoefte. Dat wil zeggen dat de aanvrager zelf, in meerdere of mindere mate vanuit zichzelf, zich moet willen verplaatsen voor het doen van alledaagse activiteiten. de zelfstandige individuele vervoersbehoefte in het kader van het leven van “alle dag” is een geobjectiveerd begrip dat niet hoeft overeen te komen met de vervoersbehoefte zoals die door de aanvrager wordt ervaren.
Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.
In uitzonderingssituaties wordt een voorziening toegekend voor een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming of sociaal isolement te voorkomen.
Artikel 4.3 Voorliggende voorzieningen
Voor vervoer naar werk en onderwijs bestaan voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- en regelgeving. Ook voor vervoer in verband met therapie, dagbehandeling of bezoek aan medische behandelaars bestaan in bepaalde situaties voorliggende voorzieningen, zoals de Regeling Zorgverzekering. Dit vervoer betreft niet het leven van alledag en valt niet onder de WMO. Ook (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt. Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de WMO-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.
Deze categorie mensen heeft in de regel een lagere vervoersbehoefte dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij, verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal 'bestemmingen in het kader van het leven van alledag' vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de AWBZ-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Op basis van het Besluit wordt een gehalveerd persoonsgebonden budget voor vervoerskosten verstrekt. Uitzonderingen zijn mogelijk, als blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.
Van vereenzaming van een bewoner van een AWBZ-instelling is sprake indien hij niet in staat is zelfstandig sociale contacten te leggen, op te bouwen en te onderhouden en daardoor niet aan de activiteiten van de instelling kan deelnemen, èn daardoor in zodanige mate afhankelijk is van het ouderlijk huis dat dit als zijn thuis moet worden beschouwd. Voor het opheffen van de eenzaamheid en ter voorkoming van dreigende vereenzaming wordt in beginsel een aantal van 17 à 18 weekendbezoeken per jaar aan het ouderlijke milieu of een wezenlijk contact in beginsel als adequaat beoordeeld. Dit aantal is de uitkomst van een aanvaardbaar te achten patroon van eens per drie weken een bezoek aan “thuis”, eens per drie weken bezoek ontvangen in de instelling en eens per drie weken eventueel een weekend zonder familiecontact.
Bij minderjarige AWBZ-bewoners met een verstandelijke beperking wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Bij deze groep wordt uitgegaan van een frequentie van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.
4. Combinatie van voorzieningen
Indien op grond van andere verstrekte vervoersvoorzieningen reeds voor een deel in de vervoersbehoefte wordt voorzien kan op de norm een korting worden toegepast:
Bij cumulatie van kortingen worden respectievelijk de korting voor een beperkte vervoersbehoefte, de partnerkorting en de leeftijdskorting toegepast.
Artikel 4.5 Primaat collectief vervoer: de Regiotaxi
De Regiotaxi is een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit betekent dat eerst wordt gekeken of kan worden volstaan met het verlenen van het gebruik van de Regiotaxi onder tegemoetkoming in de extra kosten ten opzichte van het regulier OV, voordat eventueel andere voorzieningen worden verleend.
Om in aanmerking te komen voor vervoer met de Regiotaxi tegen gereduceerd tarief moet aan één van de volgende voorwaarden zijn voldaan. De aanvrager:
Artikel 4.6 Het gebruik van een collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling
Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor vervoer met een bestaand collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling moet in aanvulling op de criteria in artikel 4.5 aan de volgende voorwaarde zijn voldaan:
De aanvrager heeft in de Regiotaxi begeleiding nodig, maar kan met het vervoerssysteem van de AWBZ-instelling zelfstandig reizen.
Artikel 4.7 Het gebruik van een collectief systeem van aanvullend openbaar vervoer (de Regiotaxi) tegen gereduceerd tarief met een aanvullend persoonsgebonden budget
Als de aanvrager wel gebruik kan maken van collectief vervoer, maar wegens sociale omstandigheden van de aanvrager uitsluitend collectief vervoer niet adequaat is gezien de vervoersbehoefte, kan een aanvullend persoonsgebonden budget worden verstrekt voor het gebruik van individueel (rolstoel)taxivervoer. Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor vervoer aanvullend op het gebruik van collectief vervoer moet in aanvulling op de criteria in artikel 4.5 aan ‘één van de volgende voorwaarden zijn voldaan:
De aanvrager verkeert in sociale omstandigheden waardoor uitsluitend deelname aan collectief vervoer niet adequaat is gezien de vervoersbehoefte / het verplaatsingspatroon:
Een kind met beperkingen in een gezin met één of meer minderjarige kinderen. Een thuiswonend gehandicapt kind dient zoveel mogelijk deel te kunnen nemen aan het leven van alledag van het gezin. Dit betekent het in gezinsverband kunnen ondernemen van activiteiten, die bij een gezin met jonge kinderen horen. In de meeste gevallen zal deelname aan collectief vervoer niet toereikend zijn.
Iemand die structureel, vaker dan drie keer per week, in het kader van het functioneren met betrekking tot het ‘leven van alle dag’ (sociale contacten en b.v. het doen van boodschappen en het uitoefenen van recreatieve activiteiten) meer dan drie bestemmingen per dag moet bereiken die buiten de directe woonomgeving liggen.
Artikel 4.8 Persoonsgebonden budget voor het gebruik van individueel (rolstoel)taxivervoer
Als de aanvrager geen gebruik kan maken van het collectief vervoer, is doorgaans het verlenen van een persoonsgebonden budget voor individueel taxivervoer of individueel rolstoeltaxivervoer, in rangorde van het gestelde primaat, de goedkoopst adequate oplossing. Het leefkilometerbudget kan ook worden aangewend voor te rijden kilometers met de eigen auto of met een auto van derden.
Om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget voor individueel taxivervoer moet in aanvulling op de criteria in artikel 4.5 aan ‘één van de volgende voorwaarden zijn voldaan. De aanvrager:
a.Is fysiek niet in staat gebruik te maken van collectief vervoer. De aanvrager heeft bijvoorbeeld:
De verlening van een bruikleenauto kan in een uitzonderlijk geval noodzakelijk zijn indien er sprake is van een zelfstandige individuele vervoersbehoefte en indien het goedkoper collectief vervoer, of het goedkoper individueel (rolstoel) taxivervoer in de directe woon- en leefomgeving niet adequaat zijn. Als WMO-verstrekking komt deze voorziening zelden tot bijna nooit voor in verband met de criteria ‘goedkoopst-adequaat’, ‘algemeen gebruikelijk’ en het ‘primaat van het collectief vervoer’ en van het ‘individueel (rolstoel-)taxivervoer’ als volgende in de rangorde van het primaat. Met een bruikleenauto wordt in principe voorzien in de volledige regionale vervoersbehoefte en samenloop met een andere vervoersvoorziening is daarom niet mogelijk, tenzij het een voorziening betreft voor de korte afstand (de eerste honderden meters vanuit de woning) of een persoonsgebonden budget voor de kosten van brandstofgebruik.
kan of mag zich om aangetoonde medische redenen niet in de open lucht verplaatsen, waardoor de wisselende weersomstandigheden en de temperatuurwisselingen die gepaard kunnen gaan met het gebruik van de Regiotaxi en/of met het individueel taxivervoer niet worden verdragen, bijvoorbeeld vanwege ernstig hart- of longlijden of een sterk gestoord thermoregulatiesysteem.
De auto kan worden verstrekt in natura, inclusief de kosten van reparatie en het onderhoud en verzekering. De wagen is bij levering zonodig aangepast aan de beperkingen van de aanvrager, voor zover de aanpassingen in het indicatie- en selectieonderzoek door de adviseur zijn voorgesteld. Aanpassingen kunnen ook later zijn geïndiceerd.
Er kan een persoonsgebonden budget voor benzinekosten worden verstrekt, bij een inkomen beneden de WWB-inkomensnorm. Het betreft hier een budget voor het gebruik van een bruikleenauto op basis van gereden kilometers, aan de hand van de door het Uwv vastgestelde prijs per kilometer tot een maximum van 2000 kilometer per jaar.
In verband met de levensduur van een bruikleenauto mag de aanvrager met de bruikleenauto per jaar maximaal 12.500 km afleggen. De gemeente stelt vast welk merk en type bruikleenauto verstrekt zal worden.
dit aantoonbaar leidt tot de goedkoopst adequate oplossing. Hierbij wordt rekening gehouden met een afschrijvingstermijn van 5 jaar over de aanpassingen waarbij de auto niet ouder is dan 5 jaar. Dit houdt in dat er vervolgens de 5 jaren volgend op de verstrekking van een dergelijke voorziening geen (aanvullend) persoonsgebonden budget voor vervoer of de mogelijkheid tot deelname aan het collectief vervoer tegen gereduceerd tarief wordt verstrekt;
de aanvrager op de auto is aangewezen ter voorziening in de vervoersbehoefte van ‘alle dag’ omdat de aanvrager gebruik maakt van een reeds door de gemeente aangepaste auto die nog niet is afgeschreven. Een autoaanpassing kan alleen worden verleend indien de auto niet ouder is dan 5 jaar en naar verwachting nog tenminste 5 jaar kan worden gebruikt. En er moet sprake zijn van de goedkoopste adequate oplossing.
Een aantal voorzieningen is reeds algemeen gebruikelijk bij een standaard uitvoering en komen dus niet voor verstrekking in aanmerking. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende voorzieningen:
Een aantal aanpassingen kan niet noodzakelijk zijn in verband met de beperking, zodat ook verstrekking daarvoor niet mogelijk is. Het gaat in ieder geval om de volgende aanpassingen:
autoaanpassingen komen alleen voor vergoeding in aanmerking:
Artikel 4.11 Open al dan niet aangepaste elektrische buitenwagen
De open elektrische buitenwagen is bedoeld voor incidenteel, kortdurend gebruik buitenshuis. De wagen wordt ook vaak aangeduid als een plateaurolstoel of scoot(er)mobiel . Afhankelijk van de vervoersbehoefte en rijvaardigheid kan een 8, 12 of 15 km-uitvoering worden verstrekt. Indien besturing van een open elektrische buitenwagen problemen oplevert kan ook een elektrische buitenrolstoel worden verstrekt.
1.Om in aanmerking te komen voor een open elektrische buitenwagen moet in aanvulling op de criteria in artikel 4.5 aan één van de volgende criteria worden voldaan:
Artikel 4.12 Al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen
De gesloten, tot één meter brede buitenwagen kan worden verstrekt in natura. Met deze vervoersvoorziening wordt in principe voorzien in de volledige regionale vervoersbehoefte en samenloop met een andere vervoersvoorziening is daarom niet mogelijk, tenzij het een persoonsgebonden budget voor de kosten van brandstofgebruik betreft.
1.De verlening van deze vervoersvoorziening kan in een uitzonderlijk geval noodzakelijk zijn indien er sprake is van een zelfstandige individuele vervoersbehoefte en indien het goedkoper collectief vervoer, of het goedkoper individueel taxivervoer in de directe woon- en leefomgeving niet adequaat zijn. Er moet daarom van één van de volgende situaties van toepassing zijn:
a.woont legaal op een plaats die voor de Regiotaxi of de gewone taxi niet bereikbaar is;
kan of mag zich om aangetoonde medische redenen niet in de open lucht verplaatsen, waardoor de wisselende weersomstandigheden en de temperatuurwisselingen die gepaard kunnen gaan met het gebruik van de Regiotaxi en/of met het individueel taxivervoer niet worden verdragen, bijvoorbeeld vanwege ernstig hart- of longlijden of een sterk gestoord thermoregulatiesysteem.
Tot de kosten van de verlening van deze vervoersvoorziening kunnen rijlessen behoren en instructie die nodig zijn voor het gebruik. De aanvrager moet de gesloten buitenwagen goed en veilig kunnen bedienen en besturen in het verkeer. Tijdens het indicatie- of het selectieproces kan de indruk worden verkregen dat eerst rijlessen en of rijtesten nodig zijn om zeker te zijn dat de aanvrager dit goed kan.
zitkussens, zitorthesen, rugsteunen, fixatiegordels, kantel- en zithoekverstellingen, arm-, hoofd-, beenondersteuningen, hoog – laagsystemen, vaste anti-decubituskussens, drukrollen, werkbladen;
frame-aandrijving wielen en/of motoren zware frame, rubber hoepelovertrekken, hoepels met extra tussenruimte, kogelknoppen, staafjes t.b.v. goede greep;
ten behoeve van elektrische rolstoelen via voet, kin of mond.
Artikel 4.13 A3.6 ndere verplaatsingsmiddelen
In veel gevallen zal het gaan om een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel, waarbij alleen de meerkosten in verband met de beperking voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Daarom verstrekt de gemeente deze verplaatsingsmiddelen in de vorm van een financiële tegemoetkoming onder aftrek van de kosten van een voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel.
Een dergelijke vervoersvoorziening kan alleen worden verstrekt, indien de aanvrager niet zonder hulp van een begeleider tot zelfstandig fietsen in staat is om zich te verplaatsen in het kader van het maatschappelijk leven van “alle dag”. Hierbij moet vooral gedacht worden aan mensen met een visuele beperking, mensen met een verstandelijke beperking en mensen met evenwichtsstoornissen.
Een loopfiets komt uitsluitend voor verstrekking in aanmerking, wanneer de aanvrager deze als verplaatsingsmiddel voor buiten gebruikt. Met name is deze vervoersvoorziening bedoeld voor verplaatsingen over korte afstand voor diegenen die voor hun dagelijkse verplaatsingen gebruik maken van stokken of een stok.
De driewielfiets is bedoeld voor gebruikers met evenwichts- en/of stabiliteitsproblemen, echter met een goede rompbalans. Als algemene functionele voorwaarden geldt dat de aanvrager over voldoende verkeersinzicht en vaardigheid moet beschikken, in staat is transfers te maken, enige tijd kan lopen en voldoende bestand is tegen wisselende weersomstandigheden.
Voor vervoer van kinderen met een beperking in de auto of op de fiets is een financiële tegemoetkoming in de kosten van een aangepaste auto- of fietszitje mogelijk. De financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen. Ook worden de kosten van een gewoon auto- of fietszitje op de tegemoetkoming in mindering gebracht.
Een bromfiets en een gelijksoortige vervoermiddel zoals een snorfiets, een elektrische fiets dan wel een andersoortige met een andere hulpmotor aangedreven fiets, worden als algemeen gebruikelijke voorzieningen beschouwd en komen niet voor een WMO-verstrekking in aanmerking. Wanneer aanpassingen op de standaarduitvoeringen noodzakelijk zijn, komen de kosten daarvan wel voor tegemoetkoming in aanmerking.
Indien begeleiding medisch noodzakelijk is kan een persoonsgebonden budget hiervoor worden toegekend als de begeleider een aanzienlijke afstand moet afleggen om bij de aanvrager te komen en begeleiding (bijna) uitsluitend door deze persoon mogelijk is. Het persoonsgebonden budget voor de kosten van begeleiding wordt gegeven voor de extra kosten van begeleiding, die worden veroorzaakt doordat de begeleider reiskosten moet maken voor het halen en brengen van de gehandicapte. Hiervoor zijn de voorkomende situaties:
Het begeleiden in het Openbaar vervoer (OV). Met een OV-begeleiderskaart kan gratis begeleid worden. Voor zover er meerkosten ontstaan doordat de aanvrager regelmatig afgehaald en weggebracht moet worden (zodat ten behoeve van begeleiding zonder de betrokkene gereisd moet worden) kan een begeleidingskosten-budget aangevraagd worden.
Het begeleiden in de Regiotaxi. Op grond van een medische indicatie kan gratis meegereisd worden. Dit is aan te tonen met een OV-begeleiderskaart of met een indiciatie voor begeleiding afgegeven door de gemeente. De gegevens hieromtrent zijn in het persoongebonden betalingssysteem opgenomen. Ook dan is bij aantoonbare meerkosten op grond van het zonder de betrokkene reizen een begeleidingskosten-budget mogelijk.
Het begeleiden middels het gebruik van een eigen auto. Voor begeleiding in de individuele (rolstoel) taxi en bij gebruik van een eigen auto dan wel een auto van derden kan eveneens een begeleidingskosten-budget toegekend worden als gebruik wordt gemaakt van de auto van de begeleider en deze begeleider een aanzienlijke afstand moet afleggen om bij de betrokkene te komen en begeleiding (bijna) uitsluitend door deze betrokkene mogelijk is.
Artikel 4.15 Gehandicaptenparkeerplaats
De kosten van een gehandicaptenparkeerplaats komen voor vergoeding in aanmerking onder aftrek van een bedrag van € 20,-- aan legeskosten.
HOOFDSTUK 5 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING
Artikel 5.1 Typen voorzieningen
g.onderhoud, reparatie, verzekering
Andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 WMO uitgesloten.
Artikel 5.2 De algemene rolstoelvoorziening
De algemene rolstoelvoorziening is met de invoering van de WMO een nieuwe mogelijke vorm van verstrekken. Bij het vaststellen van deze beleidsregels is deze vorm van hulp nog onvoldoende ontwikkeld om als primaat te kunnen stellen. De algemene voorziening wordt daarom als ‘niet aanwezig’ beschouwd. Deze voorziening kan in een later stadium na invoering van de WMO wel ontwikkeld en ingezet worden.
Artikel 5.3 Afweging soort voorziening
Bij de keuze van een rolstoel spelen de volgende aspecten een rol:
Op grond van deze aspecten zal bij iedere aanvraag het ‘Programma van Eisen’ (PvE) voor de rolstoel bepaald worden.
zelfbeweger speciaal: actiefrolstoel
Artikel 5.7 Elektrische rolstoelen
De gemeente verstrekt bij voorkeur een rolstoel met diverse instel- en aanpassingsmogelijkheden, zodat een rolstoel 3 à 4 jaar met het kind kan meegroeien.
In verband met de veiligheid kunnen antikiepwieltjes en spaakbeschermers worden verstrekt. Om de kinderen te kunnen duwen, wanneer zij moe worden, is verstrekking van duwhandvatten mogelijk.
Artikel 5.9 Kindervoorzieningen
Voor kinderen met een beperking bestaat een aantal voorzieningen, die als voorloper op de rolstoel beschouwd kunnen worden. Daarom is verstrekking daarvan ook mogelijk. Bij deze voorzieningen worden de kosten van vergelijkbare voorziening voor kinderen zonder beperking op de verstrekking in mindering gebracht.
Artikel 5.10 Rolstoelaccessoires
Aanvragers, die elders (bijvoorbeeld in een revalidatiecentrum) hebben deelgenomen aan een rolstoeltraining en rijlessen komen niet voor verstrekking van deze voorziening in aanmerking.
Onderhoud, reparatie, verzekering
Bij verstrekking in natura zijn de kosten hiervoor opgenomen in de overeenkomst tussen gemeente en leverancier. Bij verstrekking als persoonsgebonden budget wordt hiervoor een bedrag toegekend aan de aanvrager.
Artikel 5.13 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners
Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend komen, ingevolge artikel 29 van de Verordening, slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.
Als de kosten voor medische zorg onder de AWBZ vallen komt de aanvrager in aanmerking voor een rolstoel op grond van de AWBZ. Is dit niet het geval, dan komt de aanvrager in aanmerking voor een rolstoel op grond van de WMO.
Situaties waarin aanvragers in aanmerking komen voor een rolstoel uit de AWBZ zijn:
Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de WMO. Wie in een verzorgingshuis woont en medische zorg ontvangt van bijvoorbeeld de huisarts, komt ook in aanmerking voor een rolstoel op grond van de WMO.
Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie moet worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.
In redelijkheid kan worden verwacht dat men, indien mogelijk, een sport zal gaan beoefenen waarbij geen voorziening nodig is die specifiek gericht is op het opheffen of verminderen van één of meerdere belemmeringen;
b.Het hulpmiddel wordt intensief gebruikt.
Bij de beoordeling van dit criterium wordt rekening gehouden met de fysieke mogelijkheden van de aanvrager;
In het geval het aangevraagde hulpmiddel een sportrolstoel is is vervolgens de vraag aan de orde of de sport met een actiefrolstoel beoefend kan worden. Zo nee, dan komt men in aanmerking voor een sportrolstoel. Op grond van het programma van eisen voor een rolstoel, die de aanvrager voor de leefsituatie nodig heeft, kan de gemeente besluiten één actiefrolstoel te verstrekken in plaats van een rolstoel voor de leefsituatie én een sportrolstoel;
Vastgesteld in de vergadering van .
Normering hulp bij het huishouden
Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.
Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend.
Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.
Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend.
Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.
Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.
Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.
Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.
Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.
Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend.
Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.
Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.
Lichte schoonmaakwerkzaamheden in huis, kamers opruimen.
Hieronder vallen de volgende activiteiten:
Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.
Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.
Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.
Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.
Zware schoonmaakwerkzaamheden.
Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.
Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van klasse 2 (aanpassen in uren!).
In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.
Verzorging kleding/linnengoed.
Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed.
Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.
Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week.
(Bijlage II bij hoofdstuk 3: Handreiking normering hulp bij het huishouden)
Organisatie van het huishouden.
Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.
Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.
Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.
Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.
Dagelijkse organisatie van het huishouden.
Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen.
Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.
Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.
Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.
Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen.
Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.
Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen.
Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken.
Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.
ICF: FUNCTIES (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)
ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE (bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)