Organisatie | Haarlem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | hardheidsclausule, langdurigheidstoeslag, peildatum, referteperiode |
Verordening langdurigheidstoeslag 2009 wordt ingetrokken
Wet werk en bijstand, art. 8
Beleidsregel Langdurigheidstoeslag
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 01-11-2012 Stadskrant, 22-11-2012 | 2012/338471 |
De raad van de gemeente Haarlem;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Haarlem
gezien het advies van: de commissie Samenleving
Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van de langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;
Besluit vast te stellen de: Verordening langdurigheidstoeslag
Hoofdstuk I Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: inkomen zoals omschreven in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor dezinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.
II. Recht op langdurigheidstoeslag
Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de leeftijd waarop aanspraak op het AOW-pensioen ontstaat, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben, als bedoeld in artikel 34 en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Artikel 3 Langdurig, laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van een wijziging van het minimabeleid zoals opgenomen in het Raadsstuk ‘Samen voor elkaar: groeien naar financiële zelfredzaamheid’. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 WWB. Daarin is omschreven in welke gevallen onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven en daarom extra steun nodig hebben. De tekst van artikel 36 laat ruimte voor gemeentelijke invulling van de regels. In artikel 36, eerste lid, is de rechtsgrond voor de langdurigheidstoeslag opgenomen: ‘Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die een langdurig laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’. In artikel 36 wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid tot ambtshalve toekenning uit. In het artikel 8 WWB is een bepaling opgenomen, waarin gemeenten verplicht worden in een verordening regels vastleggen met betrekking tot de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘langdurig, laag inkomen’.De bepaling ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’ is op grond van artikel 36 WWB een bevoegdheid van het college, hiervoor is een aparte beleidsregel opgesteld.
2. Artikelsgewijze toelichting
Door qua begripsbepalingen aan te sluiten bij de WWB, wordt voorkomen dat na eventuele wijzigingen van begripsomschrijvingen de verordening moet worden aangepast. Met betrekking tot het begrip inkomen is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, maar wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.
De omschrijving van de doelgroep sluit aan op artikel 36 WWB. De passage ‘de leeftijd waarop aanspraak op het AOW-pensioen’ vervangt de omschrijving ’65 jaar’ zoals opgenomen in de wet, vooruitlopend op de wijzigingen die worden doorgevoerd in de AOW. Voor de bepaling ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’ is, zoals gezegd, een aparte beleidsregel opgesteld.
Gemeenten hebben de vrijheid om een inkomensgrens te kiezen. Onder laag inkomen wordt in deze verordening verstaan: een netto maandinkomen van maximaal 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden. Overschrijding van de grens wordt aanvaardbaar geacht als het gaat om uitkeringen die het karakter van een inkomen op bijstandsniveau hebben, aldus constante jurisprudentie. Er is niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe te kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Dit, omdat het ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Weliswaar doen deze effecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbende gedurende zijn werkende leven blijft steken bij een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand (Haarlems minimumniveau). Daarnaast omdat het in aanmerking te laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van AOW-gerechtigden. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen uit AOW al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar.
De referteperiode is 60 maanden en wordt in deze verordening opgenomen. Hiermee is invulling gegeven aan het begrip langdurig.
De hoogte van de toeslag is aan de gemeente om in te vullen. De hoogte in deze verordening is gebaseerd op de hoogte van de langdurigheidstoeslag van voor 1 januari 2009. Deze hoogte van de langdurigheidstoeslag is het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm en het AOW-pensioen. Vanwege de volgende redenen is gekozen om aan te haken bij de huidige normbedragen: · bij het vaststellen van een lagere toeslag zou minder recht gedaan worden aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, een extra voorziening voor – vaak onverwachte –vervangingsuitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van een armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.
Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is er voor gekozen om de hoogte jaarlijks per 1 januari te indexeren aan de hand van de nieuwe bijstandsnormen.
Het college beslist in uitzonderingsgevallen waarin de Verordening Langdurigheidstoeslag niet voorziet.
Bij de inwerkingtreding is aangesloten bij de inwerkingtreding van het Raadsstuk ‘Samen voor elkaar: groeien naar financiële zelfredzaamheid’ op 1 januari 2013.