Organisatie | Hoogeveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening Hoogeveen |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Hoogeveen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Volksontwikkeling, -opvoeding en religie |
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en is van toepassing vanaf het subsidiejaar 2014.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling. | 15-11-2012 KvH. 04-12-2012 | BBV00458 |
Deze verordening is van toepassing op alle door of vanwege het gemeentebestuur te verstrekken subsidies op de volgende beleidsterreinen:
Bij een subsidieaanvraag overlegt de aanvrager de volgende gegevens:
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.
Indien een aanvraag voor een eenmalige subsidie niet uiterlijk 8 weken voorafgaand aan de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, wordt ingediend, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Van deze termijn van 8 weken kan in beleidsregels worden afgeweken.
Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid onderdeel b kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen, gehouden op 15 november 2012.
De griffier, de voorzitter
J.P. Wind, K.B. Loohuis
Omdat zowel de artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als de Algemene subsidieverordening van toepassing zullen zijn op de subsidiebeschikkingen wordt in deze toelichting zowel de wettekst als de verordening besproken.
In artikel 4:21 van de Awb wordt het begrip subsidie gedefinieerd. Dat is dwingend recht en geldt dus ook voor de gemeente Hoogeveen. In de verordening is dan ook geen definitie opgenomen.
Onder subsidie wordt verstaan:
de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Het subsidiebegrip is een materieel begrip. Dat wil zeggen dat bepalend is of voldaan is aan de elementen van het begrip, ongeacht de benaming. Begrippen als bijdrage, financiering of uitkering kunnen dus ook subsidie zijn.
De 'aanspraak op financiële middelen' wil zeggen dat die middelen in rechte afdwingbaar zijn. Dit betekent ook dat geldstromen tussen bestuursorganen of onderdelen van één organisatie of rechtspersoon geen subsidie zijn, want die middelen kunnen niet in rechte worden afgedwongen.
De toevoeging van 'financiële' geeft aan dat het niet gaat om subsidies in natura, zoals bijvoorbeeld een lagere prijs voor een museumkaartje, vrijstelling van precario e.d.
Het element 'verstrekt door een bestuursorgaan' is voor de gemeente een duidelijke zaak.
Bestuursorganen van de gemeente zijn de burgemeester, het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad, maar kan ook een commissie zijn met bepaalde bevoegdheden.
Met het element 'met het oog op bepaalde activiteiten' wordt bedoeld dat voorafgaand aan de activiteiten de bestedingsrichting van de gelden is vastgelegd. De aard van de activiteiten kan zeer uiteenlopen. Het kan gaan om eenmalige of voortdurende activiteiten en een activiteit kan soms ook het nalaten van iets zijn. Door deze omschrijving vallen de sociale uitkeringen, huursubsidie, schadevergoeding en studiefinanciering niet onder het subsidiebegrip. In die gevallen gaat het dan niet om een bepaalde activiteit, maar om een bepaalde inkomensvoorziening. Bijzondere bijstand valt, gelet op de verwevenheid met de 'gewone' bijstand volgens de Memorie van Toelichting ook niet onder het subsidiebegrip, hoewel die wel voor een bepaalde activiteit wordt verstrekt.
De toevoeging 'anders dan als betaling voor verleende goederen of diensten' geeft aan dat als een economische tegenprestatie wordt geleverd er geen sprake is van subsidie, maar van een gewone overeenkomst. Dat wil niet zeggen dat elke betaling van de gemeente die aan de hoge kant is, als een subsidie moet worden aangemerkt. De waarde in het economisch verkeer is niet altijd exact vast te stellen, zodat ook de overheid een zekere vrijheid heeft bij het bepalen van de prijs die zij wil betalen. Indien de prijs die de gemeente betaalt een onmiskenbare hogere waarde heeft, kan niet meer worden gesproken van een betaling, maar is er sprake van een subsidie, indien ook aan de overige elementen van het begrip is voldaan.
In artikel 4:21 Awb wordt verder bepaald dat belastingen en volksverzekeringen niet onder de subsidieregels vallen en dat de subsidieregels van overeenkomstige toepassing zijn op de bekostiging van het onderwijs en onderzoek.
Het subsidieproces in de Awb wordt aangeduid met de term subsidieverstrekking. Binnen dit proces worden drie rechtsmomenten onderscheiden, te weten:
Ad 1. Het proces van subsidieverlening (afdeling 4.2.3 Awb)
Ad 2. Het proces van subsidievaststelling (afdeling 4.2.5 Awb)
Ad 3. Het proces van betaling en terugvordering (afdeling 4.2.7 Awb)
Intrekken of wijzigen van subsidies (afdeling 4.2.6 Awb)
Afdeling 4.2.6 Awb regelt drie situaties:
De artikelen 4:48 en 4:49 regelen de intrekking en wijziging met terugwerkende kracht ("ex tunc") van de subsidieverlening respectievelijk de subsidievaststelling. Meestal zal het gaan om een sanctie in reactie op verwijtbaar gedrag van de subsidieontvanger, soms om herstel van onjuistheden die niet alleen voor rekening van de subsidieverstrekker behoren te komen. Uit het oogpunt van rechtszekerheid geldt er voor intrekking of wijziging van de subsidievaststelling een verjaringstermijn van vijf jaren.
Artikel 4:50 gaat over de opzegging, dat wil zeggen over de situatie dat de subsidieverstrekker voor de toekomst ("ex nunc") een bestaande subsidieverhouding wil beëindigen of wijzigen, bijvoorbeeld omdat er een beleidswijziging is of omdat er een subsidieverlening onjuist is. In die gevallen is het bestuursorgaan schadeplichtig, indien de subsidieontvanger schade lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan. Van belang is voorts dat het bestuursorgaan bij de beëindiging of wijziging van een subsidierelatie een redelijke termijn in acht neemt.
Artikel 4:51, ten slotte, heeft betrekking op de situatie dat een subsidie niet opnieuw wordt verleend voor een aansluitende periode. Het gaat hier strikt genomen niet om een intrekking of wijziging, maar om het niet geven van een nieuwe beschikking voor de toekomst. Toch is deze regel in afdeling 4.2.6 opgenomen, omdat een subsidieontvanger - net als bij intrekking van beschikkingen voor de toekomst - soms aan een reeks opeenvolgende subsidieverleningen vertrouwen op hernieuwde subsidiëring mag ontlenen. In de praktijk zal de subsidieontvanger overigens geen verschil voelen tussen intrekking of geen hernieuwde subsidieverlening. Evenals bij artikel 4:50 Awb dient bij de toepassing van dit artikel een redelijke termijn in acht te worden genomen. Anders dan bij artikel 4:50 Awb is het bestuursorgaan bij toepassing van dit artikel niet schadeplichtig.
Subsidieverplichtingen (afdeling 4.2.4 Awb)
Afdeling 4.2.4 Awb geeft aan welke verplichtingen aan de subsidieontvanger (kunnen) worden opgelegd. Zo noemt artikel 4:37 Awb (niet-limitatief) zeven standaardverplichtingen, die aan de subsidieontvanger kunnen worden opgelegd. Naast deze verplichtingen kan het bestuursorgaan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die ‘strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie’. Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden deze doelgebonden verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen verplichtingen worden opgelegd bij subsidieverlening. Niet-doelgebonden verplichtingen kunnen slechts aan de subsidie worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.
Artikel 4:12 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 Awb (hoorplicht) achterwege kan laten bij een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak (dus in principe ook bij subsidies) indien:
Echter het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 Awb niet achterwege kan worden gelaten bij een beschikking die strekt tot:
Per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen(Afdeling 4.2.8 Awb)
Aparte vermelding behoeft ook de regeling van Afdeling 4.2.8 Awb. Deze is alleen van toepassing wanneer een wettelijk voorschrift dat bepaalt of het bestuursorgaan daartoe uitdrukkelijk besloten heeft. Deze afdeling is van toepassing op subsidies die per boekjaar worden verstrekt aan rechtspersonen ter bekostiging van hun structurele activiteiten. Afdeling 4.2.8 Awb geeft voorschriften over de aanvraag, de subsidieverlening, verplichtingen van de subsidieontvanger en de subsidievaststelling. Deze afdeling is in de verordening niet van toepassing verklaard.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 2 Reikwijdte verordening
Op grond van artikel 4:23 Awb kan slechts subsidie worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. De verordening is het bedoelde ‘wettelijk voorschrift’. In artikel 2 is omschreven voor welke beleidsterreinen op grond van de verordening subsidie kan worden verstrekt.
De Algemene subsidieverordening geldt niet voor subsidies op de genoemde beleidsterreinen voor zover in een bijzondere subsidieverordening of ander wettelijke voorschrift wordt afgeweken van de Algemene subsidieverordening.
Subsidie kan ook verstrekt worden op andere beleidsterreinen dan genoemd, maar dan moet die verstrekking een zelfstandige wettelijke basis (lees: verordening) hebben. Voor die subsidies geldt de Algemene subsidieverordening in beginsel niet, tenzij in de bijzondere regeling deze Algemene subsidieverordening geheel of gedeeltelijk van toepassing wordt verklaard.
De verplichting genoemd in artikel 4:23 Awb kent uitzonderingen, onder andere voor incidentele subsidies, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt, en subsidies waarbij subsidieontvanger en het subsidiebedrag zijn vermeld in de begroting.
Indien de gemeente Hoogeveen een subsidieregel van een andere overheid dient uit te voeren en
derhalve als doorgeefluik optreedt worden ook zoveel mogelijk de regels van deze verordening
toegepast, tenzij de betreffende regeling zich daartegen verzet.
Artikel 3 Bevoegdheidsverdeling
Door het vaststellen van de verordening geeft de raad het juridische kader aan voor de verlening
van de subsidiebeschikkingen. Daarnaast is de raad het bestuursorgaan dat de omvang en de
verdeling van de subsidiegelden bepaalt bij de jaarlijkse begrotingsvaststelling. De (dagelijkse)
uitvoering van de subsidieregels van de Awb en de verordening worden opgedragen aan
burgemeester en wethouders. Het college regelt de verdeling van de beschikbare gelden, voor zover al niet geregeld bij wettelijk voorschrift of bij gemeentelijke begroting, in beleidsregels.
Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Soms biedt de begroting geen ruimte voor subsidiëring, terwijl de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur weigering of intrekking van de subsidie niet zonder meer toelaten. Daar zijn in hoofdzaak twee oorzaken voor aan te wijzen:
Ad a. Deze situatie doet zich met name voor bij openeinderegelingen, waarbij het aantal aanvragen niet vooraf bekend is. Bij een onverwacht hoog aantal voor toewijzing vatbare subsidieaanvragen kan dan blijken dat het beschikbaar gestelde bedrag onvoldoende is. Het enkele ontbreken van een toereikende begrotingspost ontslaat de overheid nog niet van haar plicht om financiële verplichtingen jegens burgers na te komen (HR 4 november 1849, W. 1058 (De Bourbon/Naundorff)).
De Awb biedt nu met het subsidieplafond een instrument om de uitgaven te kunnen beheersen.
Ad b. Deze situatie doet zich met name bij het Rijk voor, doordat diverse hoofdstukken van de Rijksbegroting pas in de loop van het jaar worden vastgesteld. Indien vaststaat dat voor het betreffende begrotingsjaar geen verdere aanvragen meer kunnen worden ingediend, kan volstaan worden met het stellen van een begrotingsvoorbehoud en is het instellen van een subsidieplafond niet nodig.
Indien er een subsidieplafond is ingesteld en conform de vastgestelde inhoudelijke of financiële verdeelmaatstaven subsidies volledig zijn verdeeld (dat wil zeggen het plafond is bereikt), geldt het principe 'op is op'. Het facultatieve karakter van de regeling geeft het college de ruimte per subsidiesoort te bepalen of de noodzaak voor het vaststellen van een subsidieplafond bestaat.
In afdeling 4.2.2 Awb zijn dwingende bepalingen opgenomen over de instelling van het subsidieplafond. De belangrijkste bepalingen zijn:
In artikel 4 vierde lid is bepaald dat het college verplicht is om het zogenaamde begrotingsvoorbehoud te maken als subsidie wordt verleend ten laste van een gemeentebegroting die nog niet is vastgesteld. Dit is aan de orde bij meerjarige subsidies. In dat geval verleent het college de subsidie onder de voorwaarde dat de nodige gelden beschikbaar worden gesteld in de gemeentebegroting. Deze voorwaarde moet volgens de Awb in de beschikking tot subsidieverlening worden vermeld. Het beroep op de voorwaarde dient binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de gemeentebegroting aan de subsidieontvanger bekend worden gemaakt (artikel 4:34 Awb). In dat artikel zijn ook nadere regels opgenomen over het beroep op de voorwaarde.
Artikel 5 Bij aanvraag in te dienen gegevens
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk moet worden aangevraagd.
Met 'schriftelijk' is meer bedoeld dan 'op papier geschreven'. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden ingediend, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.
Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1 Awb.
In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager moet overleggen bij zijn subsidieaanvraag.
In het vierde lid is bepaald dat het college per geval kan regelen welke gegevens moeten worden verstrekt. Uitgangspunt hierbij is om de administratieve en bestuurlijke lastendruk zo beperkt mogelijk te houden.
In afdeling 4.2.3 Awb zijn dwingende bepalingen opgenomen over de subsidieverlening, bijvoorbeeld waaraan een beschikking tot subsidieverlening moet voldoen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag om subsidieverlening altijd voorafgaand aan de activiteit of het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd wordt ingediend. Indien dat niet gebeurt, kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
In dit artikel is een weigeringgrond opgenomen die geldt voor alle subsidiesoorten. Deze weigeringgrond is een aanvulling op de weigeringgronden van artikel 4:35 Awb. Artikel 4:35 Awb stelt dat de subsidie in ieder geval kan worden geweigerd indien er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Tevens kan worden geweigerd indien de aanvrager:
Ingevolge het eerste lid geeft het college al in het besluit tot subsidieverlening aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidie moet plaatsvinden. Hiermee wordt bereikt dat het de subsidieontvanger van meet af aan duidelijk aan welke voorwaarden en administratieve eisen moet voldoen. In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen.
Bij veel, veelal kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daarvan eenvoudig afzien. In gevallen, dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere verplichtingen moeten worden gesteld, zal dit veelal op de subsidieontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn.
In artikel 4:37 Awb staan de standaard verplichtingen vermeld die het college bij de beschikking tot subsidieverlening kan opleggen. Aanvullend is in het tweede lid van dit artikel geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen met betrekking tot beheer en gebruik van de subsidie.
Artikel 10 Betaling en bevoorschotting
Het eerste lid van dit artikel spreekt voor zich.
Ingevolge het tweede lid kan bij de subsidieverlening worden bepaald dat het laatste gedeelte van de subsidie niet eerder dan bij de vaststelling wordt uitbetaald aan de subsidieontvanger.
Artikel 11 Reserves en voorzieningen
Voor de continuïteit van de bedrijfsvoering van de grote gesubsidieerde instellingen is het noodzakelijk om ter zake van in enig jaar niet-ingezette subsidies (voordelig exploitatieresultaat) een reserve te vormen. De omvang van deze (egalisatie)reserve bedraagt maximaal 20 % van de door de gemeente verleende jaarlijkse subsidie. De voordelige exploitatieresultaten worden aan deze egalisatiereserve toegevoegd. Een eventueel nadelig exploitatieresultaat wordt ten laste van deze reserve gebracht.
Het komt nogal eens voor dat een subsidie leidt tot een vermogensgroei bij de subsidieontvanger. Dergelijke “winsten” behoren terug te vloeien in de openbare kas. Daarom bevat de Awb een bepaling over vergoedingsplicht bij vermogensvorming (4:41). Deze bepaling geldt alleen voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Dit artikel bevat hiervoor de basis. Het college kan op grond van het derde lid vrijstelling verlenen, bijvoorbeeld voor vermogensgroei onder een bepaald bedrag.
Artikel 13 Overige verplichtingen
De meldingsplicht is een tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in deze verordening. De subsidieontvanger is verplicht tijdig bij de gemeente te melden als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.
Artikel 4:71 Awb betreft rechtshandelingen zoals het wijzigen van statuten, het in eigendom verwerven, vervreemden of bezwaren van registergoederen, het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening, het oprichten of deelnemen in een rechtspersoon of het ontbinden van de rechtspersoon.
Artikel 14 Verantwoording subsidies tot € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot € 5.000 is dat een vast bedrag wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. Omdat de subsidieontvanger geen aanvraag tot subsidievaststelling hoeft in te dienen, worden de lasten voor zowel de subsidieverstrekker als de subsidieontvanger verminderd.
In het geval van verlening en ambtshalve vaststelling (lid 1 onderdeel b) wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt binnen dertien weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld. Hierbij kan de subsidieontvanger gevraagd worden om op een door de gemeente aan te geven wijze aan te tonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden.
Artikel 15 Verantwoording subsidies vanaf € 5.000
Bij de verantwoording van subsidies vanaf € 5.000 dient de aanvraag tot vaststelling bij een eenmalige subsidie uiterlijk 13 weken na afloop van de activiteit of het tijdvak te worden ingediend. Bij jaarlijkse subsidies dient de verantwoording uiterlijk 1 vóór juli in het jaar volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend, te worden ingediend.
Voor beide soorten subsidies moet een inhoudelijk en financieel verslag worden ingediend. De vaststelling vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.
De grote gesubsidieerde instellingen zijn verplicht een volledige jaarrekening inclusief balans en accountantsverklaring in te dienen.
Volgens het derde lid kan het college andere regels stellen over de in te dienen stukken. Zo kan van instellingen die minder subsidie dan € 100.000 ontvangen in plaats van een volledige accountantsverklaring een samenstellings- of beoordelingsverklaring verlangd worden.
Waar het hier uiteraard om gaat, is te voorkomen dat subsidieontvangers speciale stukken met andere verantwoordingsmethoden moeten opstellen dan zij gebruikelijk al doen. Zo kan uit een algemeen jaarverslag genoegzaam blijken, dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.
Voor kleinere subsidies (denk aan een speeltoestel) is in het derde lid voor het college de mogelijkheid geopend om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke. Zo zou in het geval van een speeltoestel kunnen worden volstaan met het mailen van een foto daarvan of iets soortgelijks.
Artikel 16 Vaststelling subsidie
De hoofdregel is dat de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening wordt vastgesteld, aldus artikel 4:46 eerste lid Awb. Volgens het tweede lid van artikel 4:46 Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Als een subsidieontvanger niet op tijd de aanvraag tot vaststelling indient, kan hem eenmaal uitstel met zes weken worden verleend. Heeft de subsidieontvanger dan nog niet gereageerd, dan wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Volgens het vierde lid bedraagt de hoogte van de ambtshalve vaststelling maximaal 80 % van het bedrag waarop de subsidie bij tijdige indiening van de verantwoording zou zijn vastgesteld.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 18 Inwerkingtreding; citeertitel
Volgens artikel 6 tweede lid moet een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie uiterlijk 1 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, worden ingediend. Dat is de reden dat de verordening in werking treedt op 1 januari 2013, zodat hij van toepassing is op subsidieaanvragen die het jaar 2014 betreffen. De verordening geldt echter nog niet voor het subsidietijdvak 2013.