Organisatie | Goirle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2012-II |
Citeertitel | Verzamelverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2012-II |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-11-2012 | 01-01-2012 | 07-02-2013 | nieuwe regeling | 30-10-2012 Goirles Belang, 07-11-2012 | Onbekend |
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
b. Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
c. IOAW : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ: de wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
e. Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;
f. Bijstandsnorm: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet.
g. Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;
h. Gezinsbijstand:de totale bijstand zoals deze aan de gezamenlijke echtgenoten toekomt, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft;
i. Grondslag: de uitkeringsnorm zoals bedoeld in artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ;
j. Belanghebbende: de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin dat recht heeft op een uitkering dan wel een voorziening in het kader van de wet;
k. Uitkering: in de context van deze verordening wordt onder uitkering verstaan de bijstandsuitkering of de grondslag IOAW / IOAZ;
l. Arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid;
m. Re-integratieverplichting: de verplichting om gebruik te maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/ of de geschiktheid voor scholing/ opleiding;
n. Inlichtingenverplichting: de verplichtingom op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand;
o. Medewerkingsverplichting: de verplichting ommee te werken aan de noodzakelijk geachte voorziening, aan een onderzoek naar het recht op uitkering, waaronder mogelijk een huisbezoek als ook naar de voortgang van het re-integratietraject onderdeel van uitmaken;
p. Benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de wet;
q. Recidive: zich binnen twee jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of hiermee vergelijkbare gedraging. Met het besluit waarmee een maatregel wordt opgelegd is gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen of het geven van een waarschuwing;
r. Maatregel: het verlagen van de bijstand of grondslag op grond van artikel 18 tweede lid van de WWB resp. 20 lid 2 IOAW/ IOAZ;
s. Zeer ernstig misdragen: het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf verbaal of fysiek agressief gedragen, met betrekking tot het uitvoeren van de WWB of IOAW of een re-integratievoorziening;
t. Waarschuwing: het besluit waarin afgezien wordt van het opleggen van een maatregel, maar wel wordt bevestigd dat er sprake is van het niet nakomen van verplichtingen wat maatregelwaardig is;
u. Voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen een onderzoek naar de belastbaarheid en de noodzaak tot inzet van loondispensatie;
v. De doelgroep: personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de wet, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;
w. Participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering;
x. Sociale activering: het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is;
y. Loondispensatie: de toestemming die het college geeft aan een werkgever om een werknemer met een arbeidshandicap minder dan het wettelijk minimumloon te betalen. Naast het loon ontvangt de werknemer dan een aanvullende uitkering van de gemeente;
z. Mantelzorg: langdurige zorg vanaf 10 uur per week die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
aa. Trajectplan: de met een belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;
bb. Plan van aanpak: de met een jongere tot 27 jaar gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;
cc. Nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van (een) armoede(-val) of van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand. De 6 maanden termijn is te verlengen met tweemaal 3 maanden tot de duur van in totaal 1jaar;
dd. Tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief maar zijn bedoeld als tegenprestatie voor de ontvangen uitkering;
ee. Wachttijd: de eerste periode van vier weken waarin de jongere tot 27 jaar verplicht is zelf op zoek te gaan naar werk en om de mogelijkheden van regulier onderwijs te onderzoeken. Pas hierna kan de jongere recht op inkomensondersteuning en ondersteuning bij het vinden van werk krijgen;
ff. Duurzame arbeidsinschakeling: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van ten minste zes maanden wordt verricht en waar geen voorziening aan verbonden is in de vorm van loonkostensubsidie of loondispensatie;
gg. Niet uitkeringsgerechtigde (nug-ger): een persoon die geen recht heeft op een uitkering, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de WWB;
hh. ANW-er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;
ii. UWV-WERKbedrijf: onderdeel van het Uitvoerings Instituut Werknemersverzekeringen waarin de activiteiten van het Centrum voor Werk en Inkomen en de re-integratieactiviteiten van het UWV zijn gebundeld.
2.Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.
Jongeren tot 27 jaar krijgen de eerste vier weken na melding (zoektijd) geen enkele ondersteuning gericht op re-integratie tenzij er sprake is van een WW uitkering. De laatste vier weken WW gelden dan als zoektijd. Hierna kan in beginsel pas een voorziening worden ingezet als gebleken is dat er voldoende inspanning geleverd is om werk te vinden of terug te keren naar school en dit geen resultaat heeft opgeleverd en het college heeft vastgesteld dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van een voorziening.
naar vermogen mee te werken aan de voorziening als ook aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van een voorziening, het aanvragen van de indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening en flankerende voorzieningen.
Artikel 5: Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.
Aan een alleenstaande ouder met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar wordt, op diens verzoek, een ontheffing verleend van de arbeidsverplichting voor de duur van maximaal vijf jaar conform artikel 9a WWB. De re-integratieverplichting geldt wel. Het college legt in beleidsregels vast welke voorzieningen aangeboden kunnen worden.
Artikel 6: Voorzieningen ten behoeve van de belanghebbende
Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk. Als betaald werk nog niet mogelijk is kan tijdelijk werken met behoud van uitkering worden toegestaan of via loonkostensubsidie of loondispensatie.
Artikel 7: Voorzieningen ten behoeve van werkgevers
Aan de werkgever van een werknemer die vanwege een arbeidshandicap een verminderde loonwaarde heeft kan het college toestemming geven een lager loon dan het wettelijk minimumloon te betalen. De voorwaarden voor deze toestemming legt het college vast in de beleidsregels als ook de wijze waarop de loonwaarde wordt berekend.
Hoofdstuk 3: Maatregelen en afstemming
Paragraaf 3.1: Algemene bepalingen
Artikel 10: Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen genoemd in deze verordening en/ of de wet niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 12: Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de maatregel in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd als er sprake is van een besluit op aanvraag of als er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald. In deze situatie werkt het verlagen van de uitkering terug tot de datum van aanvraag dan wel de datum waarop het verzuim betrekking heeft.
De uitkering wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:
wanneer sprake is van recidive wordt in beginsel de duur van de maatregel verdubbeld tenzij in deze verordening anders is bepaald. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen dan wel het geven van een waarschuwing op grond van deze verordening;
Artikel 13: Afzien van het opleggen van een maatregel
De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter rechtszitting een aanvang heeft genomen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en er kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing in die situaties zoals vermeld in deze verordening.
Artikel 17: Niet nakomen van de inlichtingenverplichting
Bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenverplichting op grond van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verleend, wordt onder handhaving van het bepaalde in het tweede lid, de WWB- IOAW-, of IOAZ uitkering verlaagd met een percentage van de uitkering, afhankelijk van de hoogte van het benadelingbedrag, zoals bepaald in lid 2 van dit artikel.
Indien het niet, niet tijdig, of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van bijstand kan worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Als binnen de periode van twee jaar wederom de inlichtingenplicht wordt geschonden zonder financiële benadeling, dan zal een maatregel van 10% worden opgelegd.
Paragraaf 3.3: Rechtmatigheid/doelmatigheid
Artikel 19: Zeer ernstig misdragen
Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het Werkplein/UWV Werkbedrijf of ingeschakeld re-integratie- of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot het uitvoeren van de WWB of IOAW, een re-integratievoorziening inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking. Dit houdt in: a. dat een aanvraag voor een WWB- of IOAW uitkering buiten behandeling wordt gelaten en b. dat een al toegekende WWB of IOAW uitkering wordt beëindigd per datum van misdraging. Eerst na het doorlopen van de procedures uit het agressieprotocol (afkoelperiode, ordegesprek, justitiële aangifte en dergelijke) kan sprake zijn van het afhandelen van de aanvraag dan wel het herstellen van de uitkering.
Paragraaf 3.4: Schending arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid
Artikel 20: Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Van het opleggen van een maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen zoals bedoeld in lid 3 en 5 van deze bepaling, tenzij deze gedraging plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan een belanghebbende (of diens eventuele partner) een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 20a Inburgering (doelmatigheid).
Hoofdstuk 4: Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik
Het college doet stelselmatig onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering en kan daarbij gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand.
Artikel 23: Verlaging van de uitkering
Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand, verlaagt het college de bijstand, conform hetgeen hierover is bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand.
Artikel 24: Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 23 leidt tot benadeling van de gemeente, doet het college, onverminderd de mogelijkheid de bijstand te verlagen en de ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.
Paragraaf 5.1: Algemene bepalingen
Artikel 27: Aanvullende definities voor deze paragraaf
1.In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet werk en bijstand.
b. normbedrag: het toepasselijke naar leefvorm vastgestelde bedrag als bedoeld in artikel 20 en 21 van de wet.
c. ge huwden norm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet.
d. toeslag: het verhogen van het normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met een percentage (ten hoogste 20%)van de gehuwdennorm.
e. verlagen: het verlagen van het normbedrag voor gehuwden met een percentage (ten hoogste 20%) van de gehuwdennorm.
f. onderhuurder: de persoon die onderhuurt of op commerciële basis een medebewoner is en wiens woonsituatie voldoet aan het volgende:
g. hoofdbewoner: een belanghebbende die eigenaar of hoofdhuurder is van woonruimte en die in de woonruimte hoofdverblijf heeft.
h. zorgbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingshuis.
i. Woonkosten: hetgeen in geld verschuldigd is voor het enkele gebruik van woonruimte waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.
j. Woonlasten: hetgeen in geld verschuldigd is voor het (mede)gebruik van voorzieningen, aanwezig in de woonruimte, waarin feitelijk verblijf wordt gehouden.
artikel 29: Leeftijdsbegrenzing
De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan AOW-gerechtigde leeftijd. Voor gezinnen gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien er in het gezin twee of meer gezinsleden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd zijn.
Paragraaf 5.2: Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
Artikel 31: Toeslag alleenstaanden en alleenstaande ouders
De norm wordt verhoogd met een toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet indien de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als deze hoofdbewoner is van de woning, voor deze woning woonkosten zijn verschuldigd en hij deze woonkosten kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders of medebewoners dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en zal geen toeslag worden toegekend.
Paragraaf 5.3: Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag
Artikel 33: Verlagen bijstandsnorm gehuwden
Woonkosten verschuldigd zijn voor de woning en deze kan delen met maximaal twee inwonenden, die geen bloedverwant zijn in de eerste graad. Als de woning gedeeld wordt met meer dan twee onderhuurders of medebewoners dan wordt de hoofdbewoner gezien als beroepsmatig verhuurder en zal de uitkering verlaagd worden met 20% van de gehuwdennorm.
Paragraaf 5.4: Slotbepalingen toeslagen WWB
Artikel 34: Verhogen of verlagen van het normbedrag bij zorgbehoevendheid.
Een zorgbehoevende die door een hoofd- of medebewoner wordt verzorgd, dan wel een
verzorger die een zorgbehoevende hoofd- of medebewoner verzorgt, wordt voor de toepassing van de rechtsgrond als bedoeld in artikel 27, aanhef en onder a en b van deze verordening (inzake het kunnen delen van de kosten met een of meer anderen respectievelijk de woonsituatie), voor wat betreft hun onderlinge zorgrelatie, niet als kostendelende hoofd- of medebewoner aangemerkt.
Hoofdstuk 6: Cliëntenparticipatie WWB
Artikel 37: Taak en doelstelling
Het Platform heeft tot taak het gevraagd en ongevraagd adviseren van het college en de gemeenteraad over alle onderwerpen die de vorming, de uitvoering, de controle en de evaluatie van het gemeentelijk beleid ten aanzien van cliënten betreffen, daaronder begrepen de wijze waarop rijksregelgeving wordt uitgevoerd.
Artikel 40: Onvoorziene omstandigheden
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Toelichting Verzamelverordening:
Per 1 januari 2012 is de WWB aangescherpt en de WIJ ingetrokken. Door deze was het noodzakelijk de verordeningen op het gebied van werk en inkomen aan te passen. De bestaande verordeningen op het gebied van werk en inkomen zijn gebundeld in een 'verzamelverordening'. De raad heeft de verzamelverordening in haar vergadering van 31 januari 2012 vastgesteld.
In het 'lenteakkoord' is een belangrijk onderdeel uit de aangescherpte WWB teruggedraaid. Het gaat om de huishoudinkomenstoets. Deze toets komt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 te vervallen. Dit betekent dat de verordeningen op het gebied van werk en inkomen opnieuw aanpassing behoeven. De aanpassing is minder ingrijpend dan bij de opstelling van de verzamelverordening. Het gaat in de nieuwe aanpassing vooral om het verwijderen van de huishoudinkomenstoets en alles wat daarmee samenhangt.
De verzamelverordening is een opmaat naar de Wet werken naar vermogen (WWNV). Het kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel controversieel verklaard. Het is daarmee onduidelijk of, en zo ja wanneer de WWNV zal worden ingevoerd. Tot de invoering van de WWNV blijft de WWB van toepassing.
De Tweede Kamer heeft op 5 juli 2012 het wetsvoorstel Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aangenomen. Het wetsvoorstel is nu ter behandeling aangeboden aan de Eerste Kamer. Naar verwachting zal de stemming in de Eerste Kamer op 25 september 2012 plaatsvinden. Inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2013. Het wetsvoorstel Aanscherping en sanctiebeleid SZW-wetgeving heeft invloed op hoofdstuk 3 van de verzamelverordening, dat gaat over maatregelen. Zodra duidelijk is dat de Wet Aanscherping en sanctiebeleid SZW-wetgeving daadwerkelijk in werking gaat treden, zal de verzamelverordening andermaal worden aangepast.
De Verzamelverordening is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
De centrale rol van participatie in de WWB (werk boven inkomen en iedereen doet mee) raakt in het bijzonder de doelgroep, het karakter en de reikwijdte van begrippen als arbeidsinschakeling, ondersteuning en voorzieningen. De in de verzamelverordening gebruikte begrippen sluiten zoveel mogelijk aan bij die van de WWB. Dit uit het oogpunt van helderheid en structuur. Hiermee wordt het voor de burger makkelijker om de samenhang te doorzien tussen het doel van de WWB en de in de verordening uitgewerkte beleidskaders. Voor zover er definities niet in de Verordening zijn opgenomen, geldt deze zoals in de wet bedoeld.
Dit hoofdstuk regelt het ondersteunen en het aanbieden van voorzieningen aan werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht hiertoe is geregeld in artikel 7 van de WWB en 34 IOAW. Voor de IOAZ en Bbz gelden deze regels niet.
Artikel 2: Opdracht en taak van het college.
Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De wet en de verordening gaan uit van door het college noodzakelijk geachte voorzieningen. Door deze omschrijving is het aanbieden van een voorziening afhankelijk te stellen van sociaal-economische factoren en de middelen uit het Participatiebudget. De ondersteuning is dan ook geen afdwingbaar recht zoals een belanghebbende dat het liefst zou zien. Het college moet zorgen voor een gevarieerd aanbod aan voorzieningen en legt deze vast in de beleidsregels. Vanwege het teruglopen van het participatiebudget zal het college hierin prioriteiten stellen, conform het beleidskader ombuigingen participatiebudget.
Nieuw in deze verordening is de mogelijkheid tot het laten verrichten van een tegenprestatie. De tegenprestatie moet bestaan uit tijdelijke maatschappelijk nuttige activiteiten, zonder dat deze er toe bijdragen dat het arbeidsmarktperspectief perse verbetert. Het moet hierbij altijd gaan om kortdurende, tijdelijke activiteiten die geen verdringing op de arbeidsmarkt met zich meebrengen. Het moet ook proportioneel zijn: wat kun je in redelijkheid van iemand verwachten. De gedachte achter de tegenprestatie is dat iemand iets terug doet voor de uitkering.
Lid 3: Het college betrekt bij het afwegen van de belangen bij het aanbieden van voorzieningen onder meer de situatie op de arbeidsmarkt, de mate van investering in een belanghebbende (eerder aangeboden voorzieningen), het vooruitzicht op inkomen uit betaalde arbeid als ook de mogelijkheid van een voorliggende voorziening waaronder voor jongeren de terugkeer naar het reguliere onderwijs.
Lid 6: Wanneer het college derden inschakelt voor het uitvoeren van re-integratievoorzieningen zal het hierbij de gemeentelijke richtlijnen voor in-, aan- en uitbesteden in acht nemen.
Lid 7: Het trajectplan of het plan van aanpak dat per individu wordt opgesteld bevat in ieder geval een omschrijving van de te verrichten activiteiten naar doel, aard en omvang en de duur hiervan.
Lid 8: Bij flankerend beleid voor het wegnemen van belemmeringen voor arbeidsinschakeling valt te denken aan voorzieningen als indicatiestelling, nazorg, schuldhulpverlening, e.d. Hierbij de opmerking dat in Goirle het aanbod voor noodzakelijke en gepaste kinderopvang geheel verloopt via de Wet kinderopvang. Ook voor kinderopvang die nodig is op grond van een medische of psychische indicatie. De gemeente heeft zelf geen kindplaatsen en is dus geheel afhankelijk van de kinderopvang in de markt.
In dit artikel gaat het om de aanspraak die iemand vanuit de doelgroep heeft of kan hebben richting college voor ondersteuning bij re-integratie. Uiteindelijk beslist het college aan de hand van de criteria zoals deze vastgelegd zullen worden in de beleidsregels. Uitgangspunt van de inzet is het zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de reguliere arbeidsmarkt, eventueel met ondersteuning via loonkostensubsidie of loondispensatie. Dit past bij de huidige wet- en regelgeving, maar kijkt ook al vooruit naar de Wwnv.
We beperken de aanspraak naar inkomen en vermogen voor mensen zonder uitkering, die wel tot de doelgroep behoren. Ook dit past in de nieuwe visie op re-integratie waarbij we de steeds schaarsere middelen inzetten voor de doelgroepen die dit het hardste nodig hebben.
De verplichtingen blijken uit de wet. Het lijkt een tegenspraak dat mensen wel verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek naar de doelgroep WSW, maar als ze tot deze doelgroep behoren geen verplichting hebben om hier verder aan mee te werken. Dit heeft te maken met het feit dat via de toelating tot de WSW vastgesteld wordt dat iemand een “arbeidshandicap” heeft, toch in ieder geval niet eenvoudig bemiddelbaar zal zijn op de reguliere arbeidsmarkt. Dat verklaart waarom als eenmaal de indicatie is gesteld, we deze mensen kunnen ontheffen van de arbeids- en (verdere) re-integratieverplichting. Daarnaast is het voor de toelating tot de doelgroep van de pilot loondispensatie van belang of mensen beschikken over een WSW-indicatie. Mensen met een WSW-indicatie die ouder zijn dan 23 jaar behoren automatisch tot de doelgroep van de pilot loondispensatie.
Artikel 5. Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.
De WWB kent o.a. een arbeids- en een re-integratieverplichting. Een ontheffing kan betrekking hebben op één of beide verplichtingen. De ontheffing is individueel en is altijd tijdelijk. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheid tot participatie naar het uitgangspunt: iedereen doet mee naar vermogen. De wet kent geen categoriale ontheffingen van de verplichtingen, alleen voor alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen tot 5 jaar. Deze groep ontheffen we op hun verzoek van de arbeidsplicht maar niet automatisch van de re-integratieplicht. Met deze alleenstaande ouders stellen we een plan van aanpak op waarin we de activiteiten gedurende de ontheffing van de arbeidsplicht opnemen.
Hierbij merken we op dat we in de regel geen ontheffing geven van de re-integratieverplichting omdat mensen altijd verplicht zijn mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Toch kan het in bepaalde situaties voorkomen dat we van beide verplichtingen ontheffing geven, maar dit is de uitzondering.
Bij mantelzorg is ontheffing aangewezen als mensen voldoen aan de begripsomschrijving, de daarbij gegeven toelichting inbegrepen, en ondersteunde zorg ontbreekt. Meer in het algemeen mag de wens van een werkzoekende om mantelzorg te verlenen de kortste weg door of naar betaald regulier werk in redelijkheid niet belemmeren. Bij het afwegen van belangen betrekken we ook de geschiktheid van de mantelzorger voor de zorgtaak.
Artikel 6: Voorzieningen ten behoeve van de belanghebbende en artikel 7: Ten behoeve van de werkgever
We maken een onderscheid tussen de voorzieningen we beschikbaar stellen aan de belanghebbende en die we beschikbaar stellen aan de werkgever. Deze laatste koppelen we dan altijd aan een individuele rechthebbende, en verstrekken we nooit in het algemeen.
Voorzieningen die we ten behoeve van de werkgever kunnen verstrekken zijn o.a. de loonkostensubsidie en loondispensatie. Bij het laatste krijgt de werkgever toestemming om naar loonwaarde voor de betreffende werknemer te gaan betalen, wat lager kan zijn dan het wettelijk minimumloon. Het college zal de loonwaarde bepalen, maar doet dit in overleg met de werkgever. Hiertoe stelt het college nadere regels. Het college kan aan de werknemer die uitstroomt naar een reguliere baan, dus zonder loonkostensubsidie, maar ook aan de werkgever die iemand met een uitkering een reguliere baan aanbied een premie toekennen. Onder welke voorwaarden dit mogelijk is en hoe hoog de premie zal zijn stelt het college vast in beleidsregels.
Het college kan ook voorzieningen toekennen aan werkgevers in de vorm van loonkostensubsidie of een uitstroompremie wanneer deze uiteindelijk een regulier dienstverband aanbiedt. Als er sprake is van een verminderde loonwaarde kan de gemeente toestemming geven om minder dan het wettelijk minimumloon te betalen. De werknemer ontvangt dan een aanvullende uitkering. Dit betreft nu nog een pilot op basis van een tijdelijke regeling in afwachting van de Wet werken naar vermogen (Wwnv). Nadere uitwerking hiervan in de beleidsregels.
Artikel 8: handhaven participatie en beëindigen ondersteuning
De regels op het sanctioneren van het niet nakomen van verplichtingen is opgenomen in hoofdstuk 3 van deze verordening. Wanneer een niet uitkeringsgerechtigde of ANW-er een voorziening krijgt aangeboden en zich niet houdt aan de hierbij horende verplichtingen, dan zal de voorziening worden beëindigd.
Volgens lid 4 kan het college besluiten enige tijd geen voorzieningen aan te bieden. Het is afhankelijk van de soort voorziening die eerder beëindigd is, en vooral van de kostprijs hiervan, hoe lang 'enige tijd' zal duren. Hoe duurder de voorziening, hoe langer het college kan wachten met het aanbieden van een nieuwe voorziening. Dit is maatwerk, afhankelijk van de soort voorziening en de mate van niet-nakoming hiervan en de verwijtbaarheid hier van.
Hoofdstuk 3: Maatregelen / Afstemming of sanctionering
In dit hoofdstuk is uitgewerkt de verplichting als bedoeld in artikel 18 van de WWB om vorm en inhoud te geven aan een sanctiebeleid (vaststellen afstemmingsverordening). De WWB kent maar één soort sanctie: het verlagen van de uitkering. Het verlagen van de uitkering is verplicht voorgeschreven als de belanghebbende naar het oordeel van het college:
Het sanctiebeleid is uitgewerkt tegen de visie, dat een uitkering als een tijdelijke overbrugging is tot participatie door en naar betaald (of eventueel gesubsidieerd) werk.
Op grond van de eigen verantwoordelijkheid zijn uitkeringsgerechtigden wettelijk verplicht al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Wij ondersteunen ze hierbij en moedigen hen aan via het beleid voor het stimuleren van participatie. De tegenhanger is het sanctiebeleid. Als mensen een noodzakelijk traject tot het verhogen van de participatie frustreren, benaderen we dit metterdaad en streng (lik op stuk beleid). Zeker waar het betreft agressie/geweld tegen de dienstverleners die de wetten uitvoeren. Het verlagen van de uitkering naar de ernst van de gedraging is gekoppeld aan de soort verplichting: rechtmatigheid, doelmatigheid en de aard van het gedrag: betoond ongenoegzaam besef, ernstig misdragen.
Paragraaf 3.1: Algemene bepalingen
In deze paragraaf staan de algemene bepalingen met betrekking tot het opleggen van maatregelen. De meeste artikelen spreken voor zich en behoeven geen toelichting. De bepalingen in deze paragraaf zijn dwingend, er is in beginsel weinig ruimte voor afwijkingen.
Artikel 10: het opleggen van een maatregel
Het sanctiebeleid moet voldoen aan de vereisten van de specifieke wetten en de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling komt tegemoet aan de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en motivering bij het opleggen van een sanctie. De gestelde waarborgen verduidelijken de rechtspositie van de klant in relatie tot de inkomensgarantie op minimumniveau.
In het samengevoegde sanctiebeleid voor WWB en IOAW/ IOAZ/Bbz spreken we uit oogpunt van uniformiteit over "het verlagen van de uitkering". Voor de WWB gaat het om het verlagen van de "bijstandsnorm", voor de IOAW/ IOAZ om het verlagen van de "grondslag" . Bij de Bbz gaat het om de bijstandsuitkering voor levensonderhoud.
Het vervolg van het hoofdstuk laat de volgende indeling zien:
Artikel 11: Berekeningsgrondslag van de maatregel
De bijzondere bijstand wordt niet verlaagd tenzij er sprake is van bijzondere bijstand voor levensonderhoud, zoals bedoeld in de wet in artikel 12, de jongerentoeslag.
Artikel 12: Ingangsdatum en tijdvak
Lid 1: de maatregel kan pas ingaan op het moment dat iemand hiervan op de hoogte is gesteld, dus als hij of zij de beschikking heeft ontvangen. Daarom gaat de maatregel in de maand volgend op de maand waarin de beschikking is verstuurd. Meestal wijzigt de bijstandsnorm niet. Voor de effectuering van de maatregel geldt de norm in de maand waarin deze wordt geëffectueerd om te voorkomen dat we iemand financieel onevenredig benadelen. Een voorbeeld hierbij is dat iemand de norm alleenstaande heeft op het moment dat we de maatregelwaardige gedraging constateren en we de norm echtpaar op het moment dat de maatregel effectueren. Als we een verlaging van 10% gedurende 1 maand opleggen, effectueren we deze maatregel op de norm echtpaar. In dit geval is de maatregel hoger, maar het kan andersom ook zo zijn dat de maatregel lager uitvalt als de situatie omgekeerd is (echtpaar wijzigt in alleenstaande).
Lid 4: Als er sprake is van meerdere maatregelwaardige gedragingen, dan leggen we altijd de maatregel met de hoogste sanctie op. We tellen de sancties dus niet bij elkaar op.
Artikel 13: Afzien van opleggen van een maatregel
Lid 4: we leggen geen maatregel opgelegd als er aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerei (OM), vanwege het beginsel “ne bis in idem” (geen 2x straffen voor hetzelfde feit). Als het OM echter besluit niet tot vervolging over te gaan, dan kunnen we wel een sanctie opleggen. Dit kan wel enige tijd later zijn, omdat het OM de aangifte zal moeten beoordelen en dat kost tijd. Het signaal van sepot moet op een centrale plaats binnenkomen en doorgegeven worden aan de klantmanager dan wel de beleidsmedewerker, zodat we alsnog een sanctie kunnen overwegen.
In plaats van het opleggen van een maatregel kunnen we in sommige situaties volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Dit kan alleen in de situaties waarin de verordening dit toestaat:
De waarschuwing telt mee voor de recidive en moet hiertoe dan ook geregistreerd worden.
Artikel 15: Horen van de belanghebbende
We horen de belanghebbende over het voornemen om de uitkering te verlagen en we nemen het besluit altijd schriftelijk. Vanzelfsprekend zijn de bepalingen van de Awb hierop ook van toepassing. In dit artikel staan alleen de bijzondere bepalingen voor de uitvoering van de WWB.
De sanctie gaat pas in als de belanghebbende hier van op de hoogte is gesteld. Het college kan slechts in bepaalde situaties gemotiveerd afzien van het horen.
Artikel 17: Niet nakomen van de inlichtingenverplichting
Bij het niet nakomen van deze verplichting bieden we een hersteltermijn, waarbij we het recht op uitkering opschorten. Het gaat hier veelal om de plicht tot het verstrekken of aanvullen van informatie (aanvraagformulier, inkomstenverklaring en nader onderzoek rechtmatigheid). De WWB/IOAW-inlichtingenverplichting heeft mede betrekking op het nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 30c van de Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen.
Als een aanvraag of lopende uitkering formeel correct is af te doen via het buiten behandeling laten van de aanvraag of het tijdig stopzetten van een lopende uitkering en er géén sprake is van financiële benadeling passen we geen sanctie toe. Dus alleen bij verwijtbare nalatigheid van de inlichtingenverplichting met gevolgen voor de uitkering leggen we een maatregel op. Dit onderdeel van het sanctiebeleid steunt mede op het kosten-/baten-principe. Is wel ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering verleend, dan vorderen we het nadeelbedrag in beginsel volledig terug. Dit onder handhaving van het recht tot het verlagen van de uitkering. De hoogte van de sanctie passen we aan de hoogte van het benadelingbedrag aan. Wanneer er sprake is van opzettelijke niet nakoming verdubbelen we de duur van de maatregel.
Er is sprake van opzettelijk misbruik bijvoorbeeld bij criminele activiteiten of als dit uit het gedrag of de houding van de belanghebbende ondubbelzinnig blijkt. Dit zullen we altijd apart onderzoeken waarbij in beginsel de bewijslast bij de gemeente ligt.
Dit onderdeel van het sanctiebeleid steunt mede op het kosten-/baten-principe. Is wel ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering verleend, dan vorderen we het nadeelbedrag in beginsel volledig terug. Dit onder handhaving van het recht tot het verlagen van de uitkering.
Artikel 18. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De varianten waarin deze tekortkoming zich voordoen, zijn onderscheiden naar de ernst van de verwijtbaarheid met daarop afgestemde sancties.
In het eerste lid bedoelen we tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, niet zijnde te snel interen van vermogen of wegschenken hiervan. Er valt hierbij te denken aan bijvoorbeeld het niet opeisen van alimentatie, laten liggen van verzekeringsgelden e.d. De sanctie stemmen we af op het benadelingbedrag. Wanneer we geen benadelingbedrag kunnen vaststellen (maar er is wel benadeling) dan verlagen we de uitkering met 20% gedurende 1 maand.
Bij het onverantwoord interen van vermogen of het weggeven (schenken) van vermogen met het doel om eerder uitkering te verkrijgen is de hoogte van de sanctie gekoppeld aan de duur van de schadelast voor de gemeente. Deze maatregel geldt niet voor de IOAW nu deze regeling geen vermogensbepaling kent. Let wel: er moet dus wel sprake zijn van een causaal verband tussen het wegsluizen van het vermogen (of te snel uitgeven hiervan) en de uitkeringsafhankelijkheid en zelfs enige mate van opzet hiertoe. Wanneer iemand luxe heeft geleefd en te snel heeft ingeteerd maar de bijstandsbehoeftigheid was op geen enkele manier voorzienbaar, dan zal er geen sanctie worden opgelegd. Het verdient dus een heel zorgvuldig onderzoek om te komen tot deze zware sanctie.
Wanneer er sprake is van versneld interen of wegschenken van vermogen verlagen we de uitkering gedurende het eerder bijstandsafhankelijk zijn met 100%. Als dit tot problemen leidt verstrekken we bijstand in de vorm van een lening conform artikel 48 van de wet.
We berekenen het versneld interen van vermogen naar de systematiek van 1,5x de norm per maand + de premie van de zorgverzekering. Daarnaast houden we ook altijd rekening met eventuele extra kosten die iemand heeft puur omdat er sprake is van een hoger inkomen en dus ook levensstandaard.
Lid 5: eventueel kunnen we leenbijstand toekennen als iemand echt geen geld heeft om van te leven. Dit kan zijn als er niets meer over is van het spaargeld of vermogen. Is er bijvoorbeeld een auto die niet strikt noodzakelijk is om te gaan werken, dan kan de cliënt die verkopen om van de opbrengst te leven, ook al blijft de waarde onder het maximaal vrij te laten vermogen. Als we een lening toekennen, bedraagt de aflossingscapaciteit 10% per maand. Hiermee wordt aangesloten bij de beslagvrije voet omdat er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid.
Paragraaf 3.3: Rechtmatigheid/ doelmatigheid.
Artikel 19. Zeer ernstig misdragen
De landelijke ontwikkelingen laten een toenemende dreiging van agressie, geweld en intimidatie tegen hulp- en dienstverleners zien. Het sanctiebeleid gekoppeld aan het door het college vastgesteld agressieprotocol. Dat protocol voorziet in onder meer in een afkoelperiode, een ordegesprek, het doen van justitiële aangifte (altijd bij fysiek geweld), een gebouwverbod (ontzeggen toegang tot het gebouw waarin de cluster Sociale Zaken of UWV-WERKbedrijf is gehuisvest) en dergelijke.
Bij agressie, niet zijnde hinderlijk gedrag waarvoor het agressieprotocol een waarschuwing voorschrijft, in verband met:
Dit omdat het recht op uitkering door het gedrag van de belanghebbende niet of niet langer vastgesteld kan worden.
Bij de te geven hersteltermijn vermelden we, dat een vervolggesprek pas aan de orde kan zijn na het doorlopen van de procedure uit het agressieprotocol. Bij het doen van een herhaalde aanvraag wijzen we de belanghebbende er op dat van gewijzigde omstandigheden geen sprake kan zijn zolang de procedure uit het agressieprotocol niet is gevolgd. Als de belanghebbende weigert de procedure uit het agressieprotocol te doorlopen, dan wijzen we de herhaalde aanvraag af op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking).
Als we na een ernstige misdraging de uitkering van rechtswege toekennen of herstellen per de datum van de misdraging, dan verlagen we de uitkering verlaagd met 50% voor de duur van 2 maanden. Van deze verlaging zien we af, als na een ernstige misdraging de uitkering ingaat per de datum waarop de procedure over afkoelperiode en ordegesprek uit het agressieprotocol met goed gevolg is doorlopen. De duur van de onderbreking, waarover de uitkering feitelijk is geweigerd, is als hoogste vorm van sanctie aan te merken.
Dit strenge beleid is ingegeven uit een oogpunt van het voorkomen en bestrijden van agressie en het verhogen van de veiligheid, gezondheid en welbevinden van onze dienstverleners.
Paragraaf 3.4: Schending Arbeids- en/of re-integratieverplichting doelmatigheid.
Artikel 20: Geen of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid
Verlaging van 100% gedurende 1 maand:
De activiteiten die hier zijn genoemd wegen allemaal zeer zwaar gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Een tekortkoming van deze aard druist zo in tegen het centrale uitgangspunt tot participatie naar vermogen, dat we standaard een verlaging van de uitkering toepassen van 100% voor de duur van één maand. Deze maatregel achten we redelijk en billijk, omdat de belanghebbende door het wijzigen van diens opstelling, houding of gedrag zelf in het bestaan kan voorzien. Met name de gedraging het weigeren van een passend re-integratieaanbod en het niet naar vermogen meewerken aan het verrichten van de tegenprestatie zien we tegen het licht van het sterk teruglopende participatiebudget. Dit maakt dat we het niet waarderen van de financiële inzet t.b.v. re-integratie sanctioneren.
Het college kan op basis van individuele omstandigheden besluiten de maatregel op te knippen in 2 maanden 50%.
In lid 3 noemen we een aantal gedragingen die gesanctioneerd worden met 20% en in lid 5 voegen we daar weer aan toe het ingeschreven staan bij het UWV werkbedrijf met 5%. Het college werkt met een instrument om de afstand tot de arbeidsmarkt van de uitkeringsgerechtigden (en aanvragers) te meten. Uitgangspunt is hoe dichter men staat bij de arbeidsmarkt, hoe hoger de sanctie. Daarom bepalen we dat in de leden 4 en 6 genoemde maatregelen worden verdubbeld bij een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Het college zal deze sanctionering koppelen aan het instrument. Bij recidive verdubbelen de duur van de maatregel.
Voor alle maatregelen die betrekking hebben op doelmatigheid geldt dat wanneer een belanghebbende bij herhaling geen gehoor geeft aan een oproep om ergens te verschijnen in het kader hiervan, we het onderzoek naar doelmatigheid combineren met een onderzoek naar de rechtmatigheid. Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat er in deze situaties gerechtvaardigd twijfel ontstaat naar het daadwerkelijk verblijven binnen de gemeente van de belanghebbende nu deze steeds niet verschijnt of anderszins laat blijken niet op de hoogte te zijn van afspraken. We doen dan een onderzoek naar het voortgezet recht op uitkering. We beëindigen de uitkering als we dit recht op uitkering niet langer kunnen vaststellen door het herhaaldelijk niet reageren op oproepen.
In deze bepaling noemen we specifieke sancties voor inburgeraars met een uitkering, die hun inburgeringsverplichtingen niet nakomen. Met deze bepaling sluiten we aan op de Verordening Inburgering. De vergoeding van de inburgeringstrajecten wordt afgeschaft en er ligt een voorstel tot aanscherping van de WWB op het beheersen van de Nederlandse taal, waaraan al in de wet de sancties gekoppeld zijn. Wanneer de wetgever dit voorstel aanneemt kan dit artikel vervallen in de verordening.
Hoofdstuk 4: Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik
In dit hoofdstuk is de verplichting uitgewerkt als bedoeld in artikel 8a van de WWB: in het kader van goed financieel beheer regels opstellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB. Deze regels moeten waarborgen dat we aan de eisen van rechtmatigheid voldoen. Gelet op de financiële verantwoordelijk van de gemeente is naast controle van de rechtmatigheid van de bijstand ook het beheersen van het volume in de bijstand belangrijk. Een effectieve handhaving vertaalt zich immers in een besparing op het inkomensdeel.
In de bedrijfsvoering van de sector Sociale Zaken is het beleid voor handhaving reeds lang ingericht naar het model van hoogwaardig handhaven. Dit model voor integraal en hoogwaardig handhaven is opgebouwd uit vier pijlers, waarvan twee preventief en twee repressief van aard zijn:
Het college werkt de pijlers van hoogwaardig handhaven verder uit in beleidsregels en richtlijnen voor de uitvoering.
Het rechtmatig verstrekken van uitkeringen, het voorkomen en het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz is gewaarborgd door te werken naar de uitgangspunten van het landelijke model voor programmatisch en hoogwaardig handhaven. De vier visievelden van dat model voeren we in samenhang uit. De nadruk ligt op preventie en gedrags-verandering (spontaan naleven verplichtingen). Voorkomen is beter dan genezen.
Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto uitkering door oneigenlijk gebruik of misbruik van de WWB, IOAW, IOAZ of Bbz vorderen we in beginsel volledig terug volgens de door het college vastgestelde nadere regels in het beleidskader terug- en invordering van kosten van bijstand. Deze regels voorzien mede in het afzien van het terugvorderen van (marginale) kosten van bijstand, de termijn waarover naar draagkracht moet worden terugbetaald en het matigen dan wel afboeken (kwijtschelden) van terug te vorderen kosten van bijstand.
Systematiek normbedragen en toeslagen.
De hoogte van de bijstandsuitkering/-norm wordt bepaald door twee componenten:
De landelijke normbedragen zijn de in de WWB vastgelegde uitkeringsbedragen voor de verschillende soorten huishoudens en bepaalde leeftijdscategorieën. Er zijn normbedragen voor jongeren tot 21 jaar, voor mensen van 21 tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, voor mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en voor personen in een inrichting ter verpleging of verzorging.
De normen zijn afgeleid van het wettelijk minimumloon en bedragen hiervan:
De landelijke normbedragen voor personen van 21 tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd verhogen of verlagen we op grond van de in de WWB benoemde criteria. We leggen het beleid over verhoging en verlaging van de norm vast in een verordening, conform de opdracht van de wetgever.
Artikel 27: Aanvullende definities
In deze verzamelverordening voegen we de regels voor de WWB, IOAW, IOAZ en Bbz samen. Omdat de toeslagenverordening alleen betrekking heeft op de WWB uitkeringen voegen we in dit hoofdstuk van de verzamelverordening alle specifiek op dit hoofdstuk betrekking hebbende definities samen.
zorgbehoevende: Voor het beoordelen van de zorgbehoevendheid zoeken we aansluiting bij een voor de belanghebbende afgegeven indicatiestelling. De relatie zorgbehoevende en verzorger medebewoner toetsen we mede aan de mogelijkheden binnen het traject van voorzieningen als thuis-/ gezinszorg e.d. Van zorgbehoevenheid is dus ook sprake bij en positieve indicatiestelling waarvoor een zorginstelling (nog) niet aan de hulpvraag kan voldoen. Deze uitzondering kan bijdragen aan het zelfstandig blijven wonen van zorgbehoevenden.
woonlasten: dit is wat iemand moet betalen als bijvoorbeeld onderhuur of kostganger. Er moet wel enigszins sprake zijn van het betalen van onkosten voor wonen, het mag niet gaan om een zogenaamde 'bankslaper' die niets betaalt voor zijn of haar inwoning. Als dat wel zo is, zijn er geen woonkosten en dus ook geen toeslag of wel een verlaging bij gehuwden.
De gemeente Goirle maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot het verlagen van de landelijk vastgestelde normbedragen voor jongeren van 18 tot 21 jaar en voor alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor alleenstaande en alleenstaande ouders stellen we de maximum toeslag afwijkend vast binnen de bandbreedte 0 tot 20%.
De gemeente Goirle maakt voorts geen gebruik van de mogelijkheid tot het tijdelijk voor de duur van een half jaar verlagen van het normbedrag na schoolverlaten. Dit uit een oogpunt van vereenvoudiging van de uitvoering. Schoolverlaters verkrijgen hierdoor in vergelijk met het inkomen uit WSF of WTOS gedurende het eerste half jaar na schoolverlaten een hoger inkomen via de bijstand. Instroombeperking vanwege de wachttijd van vier weken en de mogelijkheid tot het laten verrichten van een tegenprestatie behoren er toe bij te dragen dat deze specifieke doelgroep geen respectievelijk een kort beroep behoeven te doen op algemene bijstand.
Het "kunnen delen" van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wijst er op, dat in voorkomende gevallen niet bepalend is of iemand ook feitelijk de bestaanskosten met een ander deelt, maar of het redelijk is ervan uit te gaan dat iemand deze kosten kan delen. Een toeslag stellen we dus niet afhankelijk van het feit of een medebewoner die daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage te leveren in de kosten. Om een duidelijke en eenduidige uitwerking te verkrijgen is per leefvorm de mate van verhoging of verlaging van het normbedrag uitgewerkt. Hierdoor zijn de aanspraken in één artikel per leefvorm te regelen.
Artikel 31: Toeslag alleenstaanden en alleenstaande ouders
Lid 1 en 2: (20% toeslag voor een alleenstaande van 23 tot de AOW-gerechtigde leeftijd). Deze bepaling voldoet aan de verplichting uit artikel 25 van de WWB die voorschrijft dat bij het niet kunnen delen van de noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander, aanspraak bestaat op de maximum toeslag van 20%. Dit voor zover er geen samenloop is met een of meer andere rechtsgronden voor het afwijkend vaststellen van de toeslag.
Lid 3 en 4: De toeslag kunnen we afwijkend vaststellen als iemand de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met een ander (art 25 WWB) of als de woonsituatie daartoe aanleiding geeft waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning (art 27 WWB).
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door de toeslag bij “kosten delen” voor de hoofdbewoner forfaitair vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm. In vergelijk met een persoon die alleen een woning bewoont levert een gezamenlijke huisvesting een schaalvoordeel op. Dit voordeel heeft zowel betrekking op woonkosten (in uitgebreide of beperkte zin) als op alle andere uitgaven waarbij gedacht wordt aan duurzame gebruiksgoederen, vaste lasten en diverse andere kosten. Een geconcretiseerde opsomming ervan is niet mogelijk, gelet op de verscheidenheid en aard van deze kosten.
Wanneer sprake is van het commercieel delen van de woning met meer dan 2 personen wordt er van uit gegaan dat er sprake is van beroepsmatige verhuur en zal geen toeslag worden toegekend. Als de inkomsten uit verhuur hoger zijn dan 20% van de gehuwdennorm worden deze meer-inkomsten op de uitkering in mindering gebracht.
Lid 5: er wordt geen toeslag toegekend bij het totaal ontbreken van woonkosten. Denk hierbij aan kraakpanden of als iemand anders de woonkosten betaald. Bij gedeeltelijke woonkosten moet gedacht worden aan wel huur maar geen andere lasten of andersom.
Lid 8: gehuwden worden aangemerkt als één inwonende (idem artikel 33 lid 5). Hiermee wordt bedoeld dat als een echtpaar of samenwonenden bij iemand inwonen zij niet meetellen als 2 onderhuurders of inwonenden, omdat met hen één huurcontract zal zijn afgesloten. Zij betalen samen huur of een onkostenvergoeding.
Artikel 32: Toeslagenbeleid voor personen van 21 of 22 jaar.
Waarom krijgt een alleenstaande van 21-jaar geen toeslag en een alleenstaande van 22-jaar een 5%-toeslag, terwijl hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet wezenlijk verschillen?
Is een verschil in toeslag voor een 21- en 22-jarige alleenstaande te rechtvaardigen als hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet wezenlijk verschillen? Ja, omdat een zodanige vergelijking niet redelijk en billijk is. De WWB schrijft voor dat alleenstaanden van 21 tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en die de kosten van het bestaan niet met een ander kan delen, recht heeft op een lokale toeslag van maximaal 20% van het netto minimumloon. Voor deze doelgroep is daarmee de bijstandsuitkering ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vastgesteld op 70% van het netto minimumloon. De WWB regelt voorts, dat we voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar de toeslag afwijkend kunnen vaststellen als deze, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, een belemmering kan vormen voor het aanvaarden van betaalde arbeid.
Om effecten van werkloosheidsval - de situatie waarbij het aanvaarden van betaald werk niet loont omdat de bijstandsuitkering hoger is dan het (minimumjeugd)loon uit betaald werken - te voorkomen dient er een juiste afstemming te zijn tussen de verdiencapaciteit van jongeren en de bijstandsuitkering. De verdiencapaciteit in de vorm van het minimumjeugdloon verschilt voor een 21- en 22-jarige alleenstaande. Gelet hierop werd onder de werking van de Algemene bijstandswet aan een alleenstaande van 21 jaar geen toeslag en van 22-jaar een 10% toeslag verleend. In het verschil in verdiencapaciteit ligt de verklaring voor het verschil in lokale toeslag.
Artikel 33: Verlagen bijstandsnorm voor gehuwden
Gehuwden hebben in beginsel aanspraak op bijstand gelijk aan 100% van het netto minimumloon. Gelet hierop is voor deze categorie voorzien in de mogelijkheid tot het verlagen van die 100% bijstandsnorm met maximaal 20%. Wanneer de gehuwden kosten kunnen delen met een derde, niet zijnde bloedverwant in de eerste graad dan wordt in beginsel de uitkering verlaagd met 10%. Als er sprake is van meer dan 2 commerciële huurders dan zal de uitkering worden verlaagd met 20% en worden eventuele meer inkomsten op de uitkering in mindering gebracht als inkomen uit beroepsmatige verhuur.
Als er sprake is van een inwonende zorgbehoevende of de hoofdbewoner behoeft verzorging door de inwoner dan gaan we er fictief vanuit dat iemand met deze persoon geen kosten kan delen. Dit heeft te maken met het feit dat we maatschappelijke kosten uitsparen doordat deze zorgbehoevenden thuis verzorging kunnen krijgen.
Artikel 35: Anti-cumulatiebepaling.
Met deze bepaling voorkomen we, dat er door samenloop van toeslagen zodanige
inkomenseffecten optreden waarvan op voorhand vaststaat dat de resterende bijstand
ontoereikend is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
Het korten van schaalvoordelen uit samenloop van de in artikel 2 genoemde rechtsgronden
beperken we voor zoveel door die samenloop de toeslag het percentage van 20 van het
Wanneer zowel hoofd- als medebewoner op een bijstandsuitkering zijn aangewezen, geldt voor beiden het regime van de toeslagverordening. Voor een zorgbehoevende blijft samenloop met een of meer andere rechtsgronden voor toeslag mogelijk. Dit met in acht name van de anti-cumulatie van rechtsgronden voor verhoging of verlaging.
De anti-cumulatie van rechtsgronden laat voorts onverlet de mogelijkheid tot het anderszins
afstemmen van de bijstand op grond van artikel 18 WWB: het afstemmen van de algemene
bijstand (norm plus eventuele toeslag) op grond van de omstandigheden, mogelijkheden en
middelen van een belanghebbende. Dit betekent o.a. dat samenloop van het toeslagenbeleid
met een bestuurlijke maatregel op grond van de afstemmingsverordening steeds mogelijk is.
Hoofdstuk 6: Cliëntenparticipatie
De bepalingen zoals opgenomen in de Verordening cliëntenparticipatie WWB en WIJ zijn ongewijzigd overgenomen in dit hoofdstuk.