Organisatie | Dalfsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 A |
Citeertitel | participatieverordening schoolgaande kinderen 2012 A |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-12-2013 | 01-01-2015 | 1e wijziging | 25-11-2013 KernPUNTEN, 11-12-2013 | 25-09-2013, nummer 117 | |
25-12-2012 | 01-01-2012 | 12-12-2013 | Nieuwe regeling | 26-11-2012 KernPUNTEN, 24-12-2012 | 19-09-2012, nummer 95 |
De raad van de gemeente Dalfsen;
overwegende dat het wenselijk is financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sportieve, sociaal-culturele en educatieve activiteiten te verminderen of zoveel mogelijk op te heffen, met name voor kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 september 2012, nummer 95;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub g, en lid 2, sub d, juncto artikel 35, lid 5, alsmede artikel 48, lid 4, van de Wet werk en bijstand;
Vast te stellen de “Verordening bevordering van maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 2012 A”.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
1º alleenstaande ouder: een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub b, van de wet;
2º gehuwden: de gehuwden met de tot hun last komende kinderen als bedoeld in artikel 4, lid 1, sub c, van de wet;
3º kind: een ten laste komend kind in de leeftijd van 2 jaar tot en met 17 jaar en dat een peuterspeelzaal bezoekt of onderwijs of een beroepsopleiding volgt;
Degene die tot de doelgroep behoren alsmede aan de voorwaarden voldoen hebben, om vergroting van deelneming aan de samenleving van ten laste komende kinderen te bevorderen, recht op een bijdrage in de kosten hiervan.
Het college kan beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening, waaronder begrepen de manier en het tijdstip waarop een belanghebbende een aanvraag moet doen. Het college kan daarbij tevens nadere voorwaarden, betrekking hebbend op de besteding, stellen waaraan de belanghebbende moeten voldoen om voor een bijdrage als aangegeven in artikel 5.
Het college kan belanghebbende na afloop van het kalenderjaar vragen om de besteding van de ontvangen tegemoetkoming aan te tonen. Cliënt dient hiertoe tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft betalingsbewijzen te bewaren en deze op verzoek aan het college te overleggen.
De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met het percentage waarmee de alimentatie jaarlijks op 1 januari van rechtswege wordt verhoogd en worden hierbij naar boven afgerond op € 1,-
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst.
Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. De wetgever beoogt inkomensondersteuning rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede te late komen en vindt het daarom wenselijk dat de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura en niet als geldbedrag wordt verleend. Dit is vastgelegd in artikel 48 lid 4 WWB.
De regering realiseert zich dat gezien de aard van hetgeen geregeld wordt een verstrekking in natura in een aantal gevallen ondoelmatig of ondoeltreffend kan zijn, nog afgezien van het feit dat er discussie kan ontstaan over wat nu wel of niet als in natura is te duiden. Daarom is in de wet de mogelijkheid opgenomen,dat wanneer verstrekking in natura ondoelmatig is, het college mag afwijken van deze verplichting.
Door deze mogelijkheid te bieden om op andere wijze te bewerkstelligen dat een kind deel kan nemen aan noodzakelijke activiteiten, wil de regering tot uitdrukking brengen dat gemeenten de doeltreffendheid de doorslag kunnen laten geven. De regering voorziet dat gemeenten aldus geen belemmeringen zouden moeten ervaren om voorzieningen te treffen gericht op maatschappelijke participatie en ontwikkeling van kinderen.
Gelet op de vele soorten van activiteiten die in de verordening onder het begrip van maatschappelijke participatie worden geschaard, de waarde van de verstrekking in natura uitgedrukt in geld, stigmatisering van de doelgroep, alsmede de uitvoeringskosten in ogenschouw genomen, leidt verstrekking in natura voor Dalfsen tot een ondoelmatige uitvoering van de regeling. Gekozen is dan ook voor een geldelijke bijdrage.
Artikel 8 lid 1 onderdeel g Wet werk en bijstand (WWB) bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over het verlenen van categoriale bijzondere bijstand aan een persoon met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt met betrekking tot de kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind. Hierbij moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze invulling wordt gegeven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’ (artikel 8 lid 2 onderdeel d WWB).
Deze vorm van categoriale bijzondere bijstand wordt uitsluitend verstrekt aan mensen met maximaal een inkomen van 110% van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm (artikel 35 lid 9 WWB).
De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar door het rijk geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.
In lid is er voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd
In lid 2 worden definities gegeven van begrippen die in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen, dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Artikel 3 maatschappelijke participatie
Gekozen is voor die activiteiten waarbij actief aan de samenleving wordt deelgenomen.
Benadrukt wordt, dat het hierbij gaat om personen met een hen ten laste komend kind. Dus een kind waarvoor de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag. Voorts dient onderwijs te worden gevolgd.
In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de klant. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.