Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Noord-Brabant

Verordening betreffende het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Noord-Brabant
Officiële naam regelingVerordening betreffende het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008
CiteertitelReglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpbestuurlijke organisatie, water

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Waterschapswet, art. 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-03-200827-03-2013Nieuwe regeling

01-01-2008

Provinciaal Blad, 2008, 48

Statenvoorstel 05/08

Tekst van de regeling

 Provinciale Staten van Noord-Brabant

Overwegende dat gelet op de Wet modernisering waterschapsbestel, de reglementen van de waterschappen aanpassing behoeven;

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten, d.d. 18 december 2007;

Gelet op artikel 2 van de Waterschapswet;

Gelet op het advies van de Commissie voor ruimte en milieu d.d. 11 januari 2008;

Gelezen de Memorie van Antwoord van Gedeputeerde Staten d.d. 22 januari 2008;

besluiten:

Vast te stellen de [bijgevoegde en als zodanig gewaarmerkte] verordening “Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008” met bijbehorende kaart.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

  • a.

     categorie bedrijven: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • b.

     categorie ingezetenen: de categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;

  • c.

     categorie natuurterreinen: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c, van de wet;

  • d.

     categorie ongebouwd: de categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • e.

     watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • f.

     wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

  • 1  Er is een waterschap met de naam Aa en Maas, verder aan te duiden als het waterschap.

  • 2  Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart(en).

  • 3  De grenzen van het in het tweede lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door Gedeputeerde Staten vast te stellen detailkaarten.

  • 4  Van elk van deze kaarten, bedoeld in het tweede en derde lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincie Noord-Brabant.

Artikel 3 Vestigingsplaats van het waterschap

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen gemeente.

Artikel 4 Taak van het waterschap

  • 1  De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voorzover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2  De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterkwaliteitsbeheerder en dat krachtens artikel 15a, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

 

Artikel 5 Benaming bestuursorganen
  • 1  Het algemeen bestuur wordt aangeduid als algemeen bestuur.

  • 2  Het dagelijks bestuur wordt aangeduid als dagelijks bestuur.

  • 3  De voorzitter wordt aangeduid als dijkgraaf.

§ 1. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur

Het algemeen bestuur bestaat uit 30 leden, waarvan:

  • a.

     21 leden die de categorie ingezetenen vertegenwoordigen;

  • b.

     4 leden die de categorie ongebouwd vertegenwoordigen;

  • c.

     1 lid dat de categorie natuurterreinen vertegenwoordigt;

  • d.

     4 leden die de categorie bedrijven vertegenwoordigen.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels
  • 1  Voor de categorie bedrijven worden door de Kamer van Koophandel en Fabrieken van Brabant 4 vertegenwoordigers benoemd.

  • 2  Voor de categorie ongebouwd worden door de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie 4 vertegenwoordigers benoemd.

Artikel 8 Reglement van orde
  • 1  Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2  In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 2. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat ten minste 2 en ten hoogste 5 bedraagt.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur
  • 1  De benoeming van de leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2  Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid van de wet.

  • 3  De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem is ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 4  Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 5  De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen dan wel indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur
  • 1  In het geval van artikel 10, eerste lid gaat de benoeming van degene, die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

  • 2  Vanaf het tijdstip van aftreden van de leden van het dagelijks bestuur tot het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur de benoeming heeft aangenomen, treedt de voorzitter in de plaats van het dagelijks bestuur.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief
  • 1  Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2  Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur
  • 1  Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur, of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2  Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 14 Reglement van orde
  • 1  Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2  In het reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

§ 3. De voorzitter

Artikel 15 Benoeming voorzitter
  • 1  Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2  Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3  Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant gezonden.

Artikel 16 Woonplaats voorzitter
  • 1  De voorzitter heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2  Het algemeen bestuur kan voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van de verplichting om de werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap te hebben.

§ 4. De secretaris

Artikel 17 Taken en bevoegdheden

Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 18 Goedkeuring

Aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten zijn onderworpen peilbesluiten als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding, met inachtneming van hetgeen hieromtrent is bepaald in de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 2005.

Artikel 19 Meldingen

Het dagelijks bestuur zendt aan Gedeputeerde Staten ter kennisneming besluiten tot oprichting of deelneming in een rechtspersoon.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 20 Intrekken reglement

Het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten d.d. 4 juli 2003, goedgekeurd bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat van 1 oktober 2003, nr. HDJZ/WAT/2003-2035 en sindsdien gewijzigd bij besluit van Provinciale Staten d.d. 6 november 2003, goedgekeurd bij besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat van 9 december 2003, nr. HDJZ/WAT/2003-2781 wordt ingetrokken.

Artikel 21 Overgangsrecht

  • 1  Onder de zorg voor het watersysteem, bedoeld in artikel 1, onder lid e van dit reglement wordt tot de inwerkingtreding van de Waterwet niet verstaan het grondwaterbeheer, voor zover dit beheer niet reeds bij het waterschap berust.

  • 2  Ten aanzien van de voorzitter die zijn functie bekleedt op de datum van inwerkingtreding van dit reglement, is tot zijn ontslag, artikel 16 niet van toepassing.

  • 3  Ten aanzien van de methode van kostentoedeling die betrekking heeft op de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijft artikel 17 van het Reglement voor Waterschap Aa en Maas van toepassing zoals dit luidt voor de inwerkingtreding van dit reglement.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 23 Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als ‘Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008’.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 1 februari 2008

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter mw. J. R. H. Maij-Weggen

de griffier mw. drs. E. M. W. J. Wöltgens

 

Bijlage

Bijlage bij het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas 2008

 Kaart bij het Reglement voor het Waterschap Aa en Maas [Klik hier om het document te downloaden]

Algemene toelichting

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. De Kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. Op grond van deze ontwikkelingen is de Waterschapswet gewijzigd. Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken niet meer in separate heffingen voorzien. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij Provinciale Staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan Provinciale Staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

Als gevolg van de Wet modernisering waterschapsbestel (Wet van 21 mei 2007, Staatsblad 2007, nr. 208), die de Waterschapswet wijzigt, moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende. Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18. Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor categorie ingezetenen. Ten derde zijn in het reglement de organisaties aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie ongebouwd mogen benoemen. Daarbij is tevens aangegeven op welke wijze deze organisatie tot de benoeming komen. Ten vierde is in het reglement een keuze gemaakt voor het al dan niet behouden van de kiesdistricten. Omdat zowel Gedeputeerde Staten als de Brabantse waterschappen geen voorstanders zijn van het invoeren van kiesdistricten is er voor gekozen om in het reglement geen artikel daarover op te nemen.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet is tevens getracht de waterschapsreglementen interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruik gemaakt van een modelreglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht wordt thans uitputtender geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene Maatregel van Bestuur.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als “hoofdtaken” aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Waterwet. De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Hoofdstuk 2 Gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Gebied van het waterschap

Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is rekening gehouden met het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel. Het gebied van het waterschap is niet gewijzigd. Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd. Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4 Taak van het waterschap

In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

In artikel 4, tweede lid is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wvo al wettelijk bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de voorzitter, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Paragraaf 1 Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur

In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden. Daarvan zijn zeven tot negen zetels gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

Doel van de geborgde zetels is het zekerstellen van de vertegenwoordiging van alle onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur. Bij de bepaling van de omvang van het bestuur en de aantallen zetels per categorie is rekening gehouden met de mate van het belang van iedere categorie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de omvang van de betaling door een categorie niet meer als zelfstandig criterium wordt gehanteerd omdat dit uit het wetsartikel is geschrapt. De omvang van de betaling is gebruikt als globale indicator voor het belang van elke categorie. Daarnaast is de mate van diversiteit van de belangen binnen categorieën betrokken bij de bepaling van de zetelaantallen.

Door te kiezen voor een bestuursomvang van 30 zetels en een beperkt aantal geborgde zetels krijgt het algemeen bestuur een hoog democratisch gehalte. Het zijn dan voornamelijk de inwoners die de samenstelling van het algemeen bestuur bepalen doordat er een groot aantal zetels beschikbaar is voor verkiezingen door middel van het lijstenstelsel. Dat draagt bij aan de transparantie en de herkenbaarheid van het waterschapsbestuur. In het conceptontwerp reglement dat ter inzage is gelegd waren aanvankelijk 8 zetels voor de geborgde categorieën opgenomen. Gedeputeerde Staten hadden daartoe besloten wegens uniformiteit tussen de in principe gelijkwaardige waterschappen; het aanwezig zijn van ‘existentiële’ belangen binnen de geborgde categorieën (daarom 8 in plaats 7 geborgde zetels), waarbij er toch rekening kon worden gehouden met de regionale diversiteit en de verschillende wensen van de drie Brabantse waterschapsbesturen.

De zienswijze van het bestuur van Waterschap Aa en Maas (en Brabantse Delta), zijn om bestuurlijke redenen vervolgens aanleiding geweest om ten aanzien van het aantal geborgde zetels, de uniforme benadering van de drie Brabantse waterschappen los te laten en het voorstel te wijzigen.

Gelet op de overwegend agrarische aard van het beheersgebied van het Waterschap Aa en Maas en de wens van het waterschap zelf, is een extra geborgde zetel ingesteld (het totaal komt daarmee op 9); deze wordt toegekend aan de categorie ongebouwd (agrarisch). Hiermee ontstaat voor de Waterschap Aa en Maas binnen de geborgde zetels een gelijk krachtenveld tussen het bedrijfsleven en de landbouw; de verdeling wordt 4:1:4. Voor de verdeling van de zetels dient er volgens de wet gekeken te worden naar de aard en omvang van het belang van de categorie. Als vertrekpunt voor het bepalen van de mate van belang is er gekozen voor de economische waarde van de onroerende zaak. Dit geeft een goede weergave van de aard en omvang van het door het waterschap te beschermen belang en het is een eenvoudige en transparante methode die goed aansluit bij de nieuwe financieringssystematiek.

Gelet op de door het waterschap opgegeven waardeverhouding tussen de economische goederen van bedrijven, agrariërs en natuur werd aanvankelijk gekozen worden voor bedrijven 4 zetels, agrariërs 3 zetels en natuur 1 zetel. Als afgeleide van de economische waarde is nog aanvullend naar de betalingsomvang gekeken. Hoewel er geen lineaire relatie is tussen zeggenschap en financiering kan worden gesteld dat, nu er een indirecte relatie tussen zeggenschap en betaling blijft bestaan, dit betekent dat de verhouding tussen de toe te delen zeggenschap en de mate waarin de kosten worden gedragen reëel moet zijn. Zoals hierboven aangegeven is daar vanwege de agrarische aard van het waterschap, een negende zetel voor de categorie ongebouwd (agrarisch) toegevoegd.

Deze zetelverdeling past tevens bij de aard en omvang van de natuurbelangen en -opgaven binnen dit waterschap. De natuurbelangen geven dan ook geen aanleiding om de zetelverdeling verder te corrigeren. Overigens kan de natuur net als de andere bijzondere categorieën, aanvullend haar positie binnen het waterschapsbestuur versterken via de vrij verkiesbare zetels.

Gelet op de totale omvang van het algemeen bestuur blijft ook bij 9 geborgde zetels een groot aantal zetels beschikbaar voor de verkiezingen onder de ingezetenen.

Artikel 7 Benoemen vertegenwoordigers geborgde zetels

Voor de categorie natuurterreinen is het Bosschap belast met de benoeming van kandidaten. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk. De kandidaten voor categorie bedrijven worden benoemd door de Kamer van Koophandel en Fabrieken Brabant. Na de fusie van de Kamers van Koophandel en Fabrieken is er in oosten van Noord-Brabant sprake van nog maar één Kamer.

Voor de categorie ongebouwd is het door de wetgever aan de provincie overgelaten de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen). Bij de aanwijzing van de organisatie(s) is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. De provincie gaat er daarbij vanuit dat het voor zich spreekt dat de organisatie die de vertegenwoordiger(s) voor de geborgde zetels mag benoemen andere kleine organisaties met gelijkluidende belangen daarbij zoveel mogelijk betrekt. Het ligt in de rede om de ZLTO aan te wijzen om de vertegenwoordigers te benoemen in het waterschapsbestuur. ZLTO heeft namelijk een dekkingsgraad binnen de provincie van ongeveer 75%.

De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisaties. De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen, de procedure die zij hanteren voor de selectie en benoeming tijdig moeten vastleggen. Het waterschap zorgt vervolgens voor publicatie zodat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 8 Reglement van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeente- en Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergader- en het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag. Bovendien dienen in het reglement van orde regels te worden opgenomen voor commissiewerkzaamheden.

Paragraaf 2. Het dagelijks bestuur

Artikel 9 Omvang dagelijks bestuur

Ten aanzien van de omvang van het dagelijks bestuur (db) kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 6 bestuursleden inclusief de voorzitter. Meer dan 6 bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur (inclusief de voorzitter) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimaal aantal leden bepaald op 3. Het algemeen bestuur zal door de bandbreedte kunnen bepalen hoe men de vertegenwoordiging uit het algemeen bestuur gestalte wil geven en hoe men de werkzaamheden over de db-leden wil verdelen. Op basis van de Algemene Maatregel van Bestuur “Besluit bezoldiging en tegemoetkoming in kosten leden dagelijks bestuur waterschap” is bepaald dat de bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur 20% bedraagt van het maximum salaris van de voorzitter van het waterschap. Het algemeen bestuur van het waterschap kan, indien de daadwerkelijke tijdsbesteding van het db-lid hoger is dan 20%, de bezoldiging verhogen tot maximaal 40% en voor de plaatsvervangende voorzitter tot maximaal 45% van de bezoldiging van de voorzitter.

Artikel 10 Benoeming leden dagelijks bestuur

In de vergadering van de algemene vergadering vindt de benoeming plaats van de leden van het dagelijks bestuur niet zijnde de voorzitter. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming, zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijk biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan Gedeputeerde Staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het dagelijks bestuur te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Leden van het dagelijks bestuur die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de leden van het dagelijks bestuur die niet tot het algemeen bestuur behoren gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de incompatibiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Wel moet worden geregeld dat deze leden van het dagelijks bestuur gelijktijdig met de andere leden af treden. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de leden van het dagelijks bestuur die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid van de wet in het dagelijks bestuur zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het dagelijks bestuur. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het dagelijks bestuur. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het dagelijks bestuur geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen. Artikel 11 Ingang benoeming leden dagelijks bestuur In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur geregeld alsmede de opvolging van het gehele dagelijks bestuur na de verkiezingen.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur - met uitzondering van de voorzitter - summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur, die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).

Artikel 13 Vervanging leden dagelijks bestuur

Leden van het dagelijks bestuur kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het betreffende lid van dat bestuur, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakvervulling van het betreffende bestuursorgaan. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 14 Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (artikel 42 Waterschapswet).

Met de toevoeging van de woorden “en andere werkzaamheden” wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het dagelijks bestuur te bespreken nota’s.

Paragraaf 3. De voorzitter

Artikel 15 Benoeming voorzitter

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 16 Woonplaats voorzitter

De provincie vindt het van belang om aan te sluiten bij regelgeving in het kader van de Provincie- en Gemeentewet. De voorzitter heeft een belangrijke rol bij calamiteiten en om die reden is de woonplaats binnen waterschapsgebied van belang.

Paragraaf 4. De secretaris

Artikel 17 Taken en bevoegdheden secretaris De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen en dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij kan het algemeen bestuur artikel 33, eerste en tweede lid van de wet van overeenkomstige toepassing verklaren. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2). De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur.

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 18 Goedkeuring

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor Gedeputeerde Staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

  • a.

     Kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

  • b.

     overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

  • c.

     peilbesluiten;

  • d.

     besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is voor deze beide laatstgenoemde soorten besluiten belangrijk. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Het is niet nodig álle besluiten uit deze categorieën aan goedkeuring te onderwerpen. Bij de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht.

Artikel 19 Meldingen

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde Staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, danwel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De wet noemt in artikel 153 – limitatief – de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij Gedeputeerde Staten.

Dit zijn:

  • a.

     besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

  • b.

     besluiten betreffende de legger;

  • c.

     besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden:

  • a.

     besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

  • b.

     de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

  • c.

     de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

  • d.

     de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan Gedeputeerde Staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met een categorie die van wezenlijk belang is en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 21 Overgangsrecht

Een lastig punt is dat in de Waterschapswet, in navolging van de in voorbereiding zijnde Waterwet (TK 30818), is gekozen voor het begrip “zorg voor het watersysteem” in plaats van de begrippen “zorg voor de waterkering” en “zorg voor de waterhuishouding”. Dit sluit beter aan bij het integraal waterbeheer zoals dat in de waterschapspraktijk is ontstaan. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin toegekend. De nadere invulling van dit begrip vindt plaats in de bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet. Aangezien de bijzondere wetgeving, in dit geval de Grondwaterwet, nog niet is aangepast bij de inwerkingtreding van het onderhavige reglement is van een taakverruiming vooralsnog geen sprake. Het grondwaterbeheer zoals dat in de Grondwaterwet is toegedeeld aan Gedeputeerde Staten blijft tot dat moment een verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Dit is alleen anders indien een deel van de grondwatertaken al zijn gedelegeerd aan het waterschap.

Wanneer de Waterwet conform planning in 2009 in werking treedt, wordt de integratie van de afzonderlijke medebewindstaken van de waterschappen ook in de bijzondere wetgeving doorgevoerd. Op dat moment is er sprake van een nieuwe afbakening van die taken en gaat het grondwaterbeheer over naar de waterschappen. Het overgangsrecht van artikel 26 is opgenomen om te voorkomen dat het reglement bij de inwerkingtreding van Waterwet op dit punt opnieuw moet worden aangepast.

Toedeling van taken zal na de inwerkingtreding van de Waterwet, zonder nadere regeling, ook betrekking hebben op de zorg voor de grondwaterlichamen (het grondwaterbeheer). In de praktijk zal het gaan om het grondwaterkwantiteitsbeheer, omdat het belangrijkste instrumentarium voor het grondwaterkwaliteitsbeheer, vanwege de nauwe samenhang met het instrumentarium voor bodembescherming bij de provincies en de gemeenten blijft berusten in het kader van de Wet bodembescherming. Een aantal provincies heeft het grondwaterkwantiteitsbeheer in meerdere of mindere mate al gedelegeerd aan de waterschappen. Door het toevoegen van de zinsnede “voorzover dit beheer niet reeds berust bij het waterschap” wordt hiermee rekening gehouden.

Voorts is in dit artikel overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van het algemeen en dagelijks bestuur. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in de reglement gedurende de periode van 31 mei 2008 (datum inwerkingtreding reglement) tot aan 8 januari 2009 (de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt). En gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is eveneens overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden).

Op grond van artikel 21, tweede lid, is de eis dat de voorzitter zijn woonplaats in het gebied van het waterschap heeft, niet van toepassing op de zittende voorzitter.

Provinciale Staten van Noord-Brabant,

mw. J. R. H. Maij-Weggenmw. drs. E. M. W. J. Wöltgens