De raad van de gemeente Ouder-Amstel,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 oktober 2012,
nummer 2012/53,
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
s t e l t v a s t:
de “Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op
roerende woon- en bedrijfsruimten 2013”
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
ruimte: een roerende woon- of bedrijfsruimte, welke duurzaam aan
een plaats gebonden is en dient tot permanente bewoning of
permanent gebruik;
- b.
woonruimte: een ruimte waarvan de vastgestelde waarde in
hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de ruimte die
dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden;
- c.
bedrijfsruimte: een ruimte die niet kan worden aangemerkt als
woonruimte.
Artikel 2 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam 'belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten'
worden ter zake van binnen de gemeente gelegen ruimten twee
directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar een bedrijfsruimte, al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt, verder te noemen:
gebruikersbelasting;
- b.
een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te
noemen: eigenarenbelasting.
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een deel van een
bedrijfsruimte in gebruik is gegeven, aangemerkt als
gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft
gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een bedrijfsruimte voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene
die die ruimte ter beschikking heeft gesteld.
- 3.
Degene die een in het vorige lid bedoelde bedrijfsruimte in
gebruik heeft gegeven of ter beschikking heeft gesteld is
bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie
die ruimte of deel daarvan in gebruik is gegeven of ter
beschikking is gesteld.
Artikel 3 Belastingobject
Als één ruimte wordt aangemerkt:
- a.
een binnen de gemeente gelegen ruimte;
- b.
een gedeelte van een in onderdeel a bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te
worden gebruikt;
- c.
een samenstel van twee of meer onder a bedoelde ruimten of in
onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon
in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij
elkaar behoren;
- d.
het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a
bedoelde ruimte, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte daarvan
of van een in onderdeel c bedoeld samenstel.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de waarde die aan de ruimte dient
te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde
eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de
verkrijger de ruimte in de staat waarin deze zich
bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou
kunnen nemen.
- 2.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de
waarde van een bedrijfsruimte, met uitzondering van
ruimten die zijn ingeschreven in een van de ingevolge de
Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde
monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit
leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het eerste
lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt
rekening gehouden met:
- a.
de aard en de bestemming van de ruimte;
- b.
de sedert de stichting van de ruimte opgetreden
technische en functionele veroudering waarbij de invloed
van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de
waarde van een ruimte in aanbouw bepaald op de
vervangingswaarde, bedoeld in het tweede lid. Onder een
ruimte in aanbouw wordt verstaan een roerende zaak of
gedeelte daarvan waarvoor een omgevingsvergunning in de
zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor
het bouwen van een bouwwerk is afgegeven en die door
bouw nog niet geschikt is voor gebruik overeenkomstig de
beoogde bestemming.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt de
waarde van een woonruimte, die deel uitmaakt van een op
de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed
dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van
het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, bepaald
met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om
het landgoed gedurende een tijdvak van 25 jaren als
zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te
vellen anders dan volgens de regels van normaal
bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Ruimten die
dienstbaar zijn aan de woonruimte worden geacht deel uit
te maken van die woonruimte.
- 5.
Met betrekking tot een ruimte als bedoeld in artikel 3,
aanhef en onderdeel d, wordt de waarde gesteld op een
evenredig deel van de waarde die dient te worden
toegekend aan de gehele ruimte.
Artikel 5 Vrijstellingen
- 1.
In afwijking van artikel 4 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, de waarde
van:
- a.
glasopstanden, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit cultuurgrond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd
ten behoeve van de land- of bosbouw. Onder cultuurgrond
wordt mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond
van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
ruimten die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare
bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard,
een en ander met uitzondering van delen van zodanige
ruimten die dienen als woning;
- c.
ruimten ten behoeve van waterverdedigings- of
waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen
van zodanige ruimten die dienen als woning;
- d.
ruimten die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en
ander afvalwater en die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, een en ander met uitzondering van delen
van zodanige ruimten die dienen als woning;
- e.
werktuigen die van een ruimte kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen
wordt toegebracht en die niet op zichzelf als ruimten
zijn aan te merken;
- f.
bedrijfsruimten voor zover die bestemd zijn te worden
gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met
uitzondering van delen van zodanige bedrijfsruimten die
bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
- g.
ruimten voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
ten behoeve van begraafplaatsen, urnentuinen en
crematoria, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige ruimten die dienen als woning;
- h.
ruimten, die feitelijk worden gebruikt als pastorie of
kosterswoning, indien het genot krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht daarvan toekomt aan een
kerkgenootschap of ander genootschap als in onderdeel b.
bedoeld.
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in het eerste lid,
onderdeel f, bedoelde bedrijfsruimte geldt niet voor de
eigenarenbelasting voor zover de gemeente van die
ruimten niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 4 wordt bij de
bepaling van de heffingsmaatstaf voor de
gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde
van gedeelten van de bedrijfsruimte die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 6 Waardepeildatum
- 1.
De heffingsmaatstaf wordt bepaald naar de waarde die de
ruimte wordt op de waardepeildatum heeft naar de staat
waarin de ruimte op die datum verkeert.
- 2.
De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het
kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald.
- 3.
Indien een ruimte in het kalenderjaar voorafgaande aan
het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt
bepaald:
- a.
opgaat in een andere ruimte dan wel in meer ruimten,
of
- b.
wijzigt als gevolg van hetzij bouw, verbouwing,
verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering
van bestemming, of
- c.
een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een
andere, specifiek voor de ruimte geldende, bijzondere
omstandigheid, wordt, in afwijking van het eerste lid,
de waarde bepaald naar de staat van die ruimte bij het
begin van het kalenderjaar.
Artikel 7 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van
de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt bij
de:
- a.
gebruikersbelasting 0,1819%
- b.
eigenarenbelasting:
1 voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen
0,0802%
2 voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen
0,2148%
- 2.
Voor belastingbedragen tot € 10,00 vindt geen
invordering plaats.
- 3.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal
van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde
bedragen onroerende zaakbelastingen of andere heffingen
aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 8 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de
Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald
in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de
maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is
vermeld en de tweede twee maanden later.
- 2.
In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het
totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde
aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag
bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,- maar
minder is € 3.500,- en zolang de verschuldigde bedragen
door een automatische betalingsincasso van de
betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden
afgeschreven in dat geval moeten de aanslagen worden
betaald in negen opeenvolgende gelijke, met uitzondering
van kleine afrondingsverschillen, maandelijkse
termijnen.
De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening
van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen
telkens een maand later;
- 3.
In afwijking van het tweede lid worden bedragen die
buiten de marge (meer dan € 100,- maar minder dan €
3.500,-) van lid 2 vallen en die door een automatische
betalingsincasso van de betaalrekening van de
belastingschuldige kunnen worden afgeschreven in
dezelfde termijnen afgeschreven zoals in lid één;
- 4.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in
de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en
wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels
geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de
roerende-ruimtenbelastingen.
Artikel 11 Overgangsrecht
De “Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten
2012” van 10 november 2011, wordt ingetrokken met ingang van de
in artikel 12, tweede lid, genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de
belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
Artikel 12 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1
januari 2013, of zo dit later is, met ingang van de
eerste na die van de bekendmaking.
- 2.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari
2013.
Artikel 13 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als de “c.