Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Toeslagenverordening 2012 (2)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening 2012 (2)
CiteertitelToeslagenverordening 2012 (2)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Toeslagenverordening 2012 .

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8 lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201201-01-2013nieuwe regeling

25-09-2012

Nieuwe Ooststellingwerver, 24-10-2012

Raad, 25-09-2012, C. 2

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening 2012 (2)

De raad van de gemeente Ooststellingwerf;

nr. C.2

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 21 augustus 2012

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB);

 

overwegende dat, de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen voor welke categorieën van belanghebbenden de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

 

b e s l u i t :

vast te stellen de

 

TOESLAGENVERORDENING 2012 (2)

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen, die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    gehuwdennorm: norm bedoeld in artikel 21, onder c, van de wet;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ooststellingwerf;

  • d.

    woning: een woning als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet;

  • e.

    verzorger: degene die de verzorgingsbehoevende verzorgt, waardoor opname in een verpleeg-of verzorgingstehuis wordt voorkomen;

  • f.

    woonkosten:

    1. als een huurwoning wordt bewoond; de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    2.als een eigen woning wordt bewoond; de tot een bedrag per maand omgerekendesom van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2. Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Toeslagen

  • 1.

    De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 van de wet, bedraagt voor een alleenstaande of alleenstaande ouder:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm als in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm als één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      een kind;

    • b.

      een verzorgingsbehoevende of

    • c.

      een verzorger.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt aan de alleenstaande van 21 jaar geen toeslag verstrekt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm als in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm als één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 5.

    Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing als artikel 6 van toepassing is.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4. Verlaging gezinsnorm

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm als in de woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2.

    Artikel 3, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20% van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan voor de belanghebbende geen aantoonbare woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    10% procent van de gehuwdennorm als geen woning bewoond wordt.

Artikel 6. Verlaging schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm, gedurende zes maanden.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘Toeslagenverordening 2012 (2)’.

Artikel 8. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012 en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 2.

    Tot 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

  • 3.

    De Toeslagenverordening 2012 vastgesteld op 24 april 2012, no. B.5 is, na inwerkingtreding van de Toeslagenverordening 2012 (2), tot 1 januari 2013 uitsluitend nog van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB.

  • 4.

    Per 1 januari 2013 wordt de Toeslagenverordening 2012 ingetrokken.

  • 5.

    Deze verordening blijft van kracht na invoering van de Wet werken naar vermogen (WWnV).

     

 

Besloten in de openbare raadsvergadering van 25 september 2012.

 

                    , griffier                           , voorzitter.

Algemene toelichting Toeslagenverordening 2012 (2)

 

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

 

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt de toeslag afwijkend vastgesteld.

 

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • 1.

    het kunnen delen van kosten met een ander;

  • 2.

    de woonsituatie;

  • 3.

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

 

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen.

 

In voorkomende gevallen kan een stapeling van verlagingen leiden tot een (in het individuele geval) te lage bijstandsnorm. Dit risico bestaat met name bij 21 en 22 jarigen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten), in afwijking van de bepalingen in deze verordening, hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven (artikel 18 WWB).

 

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening 2012 (2)

 

Artikel 1.  Begrippen

Er is voor gekozen om de begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Lid 2 onderdeel b: gehuwdennorm

Voor het begrip 'gehuwdennorm' wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen van 21 t/m 64 jaar als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.

 

Lid 2 onderdeel d: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag.

Er is geen sprake van een zelfstandige woning, indien een wezenlijke woonfunctie als de douche of de keuken wordt gedeeld (zie CRvB 27-11-2001, nr. 99/2617 NABW en CRvB 08-12-2009, nr. 08/2802 WWB en CRvB 06-09-2011, nr. 09/4879 WWB). Ook een stacaravan die niet kan worden bewoond zonder gebruik te maken van een aantal elementaire voorzieningen vanuit een nabijgelegen woning zoals elektriciteit en water en een aantal elementaire voorzieningen in die nabijgelegen woning zoals een douche, is geen zelfstandige woning (zie CRvB 29-03-2005, nrs. 03/160 NABW e.a.). Een toercaravan die enerzijds niet kan worden bewoond zonder gebruik te maken van elementaire voorzieningen zoals water en elektriciteit van de naast de toercaravan geplaatste woonwagen en van het toilet en de douche in de schuur bij die woonwagen, en waarvan anderzijds de staplaats niet als standplaats voor een woonwagen is ingericht, is evenmin een zelfstandige woning (zie CRvB 01-08-2006, nrs. 06/3346 WWB e.a. en CRvB 19-04-2011, nr. 09/2669 WWB).

Als belanghebbende zijn woonvertrekken niet kan bereiken zonder trappen en gangen te hoeven passeren waarover een ander de zeggenschap heeft, is er geen sprake van een zelfstandige woning (zie CRvB 29-01-2002, nr. 00/5273 NABW). Een zogenaamde onvrije etage - een woonruimte waarbij de huurder beschikt over alle voorzieningen (woon/slaapkamer, keuken, douche en toilet) die hij niet met huurders van andere woonruimten hoeft te delen, waarvan een of meerdere voorzieningen afsluitbaar zijn, maar waarbij er wel sprake is van een gemeenschappelijke voordeur en/of gang - is geen zelfstandige woning. Het feit dat voor een onvrije etage wel huursubsidie kan worden verstrekt maakt niet dat daarmee ook sprake is van een zelfstandige woning (zie CRvB 27-08-2003, nr. 01/1502 NABW).

Bij het huren van kamers kan nooit van een zelfstandige woning worden gesproken.

 

Lid 2 onderdeel e: verzorger

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van deze verordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij het ontbreken van verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden. In het verlengde van deze begripsbepalingen is ook het begrip verzorger opgenomen.

 

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de geldigheid van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen.

Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.

 

Bij ‘het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten’ kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

 

Artikel 2.  Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar.

 

Artikel 3.  Toeslagen

In artikel 3, eerste lid van de verordening is de hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op 20%. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 30, tweede lid onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij woningdelers een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de belanghebbende daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als het geval was op grond van de WWB met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk de kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste situatie van gebruik van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Om die reden wordt gesproken van het ‘kunnen delen’ van de kosten. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

 

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld, bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt 10% dan wel 20% van de gehuwdennorm. Degene die voor een toeslag van 20% in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag van 20% wordt gemaakt. De toeslag maakt integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de belanghebbende rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De belanghebbende zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

 

Op gemeentelijk niveau is in artikel 3, tweede lid gekozen om het inkomen van het inwonende kind, ongeacht de leeftijd van het kind, niet van invloed te laten zijn op de maximale toeslag, welke wordt verstrekt aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder. Voor het begrip kind wordt aangesloten bij de definitie in de WWB; het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9 en 9a, het in Nederland woonachtige pleegkind (artikel 4, onder d. WWB).

 

Als de alleenstaande of de alleenstaande ouder een verzorgingsbehoevende in huis heeft genomen en daarbij de verzorging voor zijn rekening neemt is er eveneens voor gekozen een maximale gemeentelijke toeslag te verlenen. Ook als de alleenstaande of de alleenstaande ouder zelf verzorgingsbehoevende is en inwonend is bij zijn verzorger, behoudt hij het recht op de gemeentelijke toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Heeft in een van deze drie hierboven genoemde situaties nog een andere persoon het hoofdverblijf in de woning van de belanghebbende, dan zal de toeslag maximaal 10% van de gehuwdennorm bedragen.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm in het geval één of meerdere anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

 

De toeslag bedraagt 10% in die situaties waarin er bij een bijstandgerechtigde iemand inwonend is, die is uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Te denken valt aan een inwonende vreemdeling met een status waaraan geen recht op bijstand kan worden ontleend, een inwonende studerende kennis of een inwonende WIJ- gerechtigde. In een dergelijk geval behoudt de hoofdbewoner in elk geval zijn recht op een toeslag van 10% van de gehuwdennorm. Op basis van persoonlijke omstandigheden – die per geval individueel worden beoordeeld – kan in voorkomende gevallen de toeslag worden verhoogd tot 20%.

 

Lid 3 en 4

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening.

 

Lid 5

Op de norm / toeslag van een belanghebbende mag niet tegelijkertijd een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar en een schoolverlatersverlaging worden toegepast. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB. Om die reden is in het vijfde lid bepaald dat bij een schoolverlater het derde en vierde lid van dit artikel niet van toepassing zijn.

 

Artikel 4.  Verlagen norm gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

 

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

 

Artikel 4 lid 2 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

 

Artikel 5.  Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gezin, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

 

Geen woonkosten

In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan.

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gezinsnorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • 1.

    bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze verordening van toepassing);

  • 2.

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • 3.

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

 

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

 

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

 

Geen woning wordt bewoond

In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gezinsnorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Hiermee wordt onder andere bedoeld het bewonen van een toercaravan en een onvrije etage. Immers een toercaravan is niet aard en nagelvast verbonden aan de grond, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en het Burgerlijk Wetboek. Een onvrije etage heeft geen eigen opgang (eigen voordeur) en valt daarmee ook niet onder de begripsbepaling van woning.

 

Artikel 6.  Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Op grond van artikel 28 WWB kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

 

In artikel 6 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 20 procent van de gezinsnorm bedraagt, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. De verlaging duurt overeenkomstig artikel 28 WWB zes maanden.

 

Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 WWB.

Indien het inkomen van belanghebbende voorafgaande aan de bijstand hoger is dan de bijstandsnorm omdat belanghebbende naast zijn studiefinanciering inkomsten uit bijvoorbeeld arbeid of stagevergoeding ontving (en de belanghebbende er bij bijstandsverlening dus op achteruit gaat in plaats van- zoals bij een overgang van alléén WSF 2000 naar bijstand - op vooruit), maakt niet dat de schoolverlatersverlaging in zo'n geval niet kan worden toegepast. De invloed van inkomsten naast de studiefinanciering van de belanghebbende spelen in het kader van de schoolverlatersverlaging geen rol.

 

Artikel 7.  Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 8.  Inwerkingtreding

Deze verordening werk terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen" (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets).

 

Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de Toeslagenverordening 2012 nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 van dit artikel. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w WWB blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.

 

Voor het overige spreekt dit artikel voor zich.