Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Landsmeer

Verordening op de heffing en inning van onroerende zaakbelastingen 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLandsmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en inning van onroerende zaakbelastingen 2010
CiteertitelVerordening Onroerende Zaakbelastingen 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening onroerende zaakbelastingen 2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 216 en 220 tot en met 220h

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-200901-01-2011nieuwe regeling

14-12-2009

Kompas Regiokrant, 21-12-2009

2009-96

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en inning van onroerende zaakbelastingen 2010

De raad van de gemeente Landsmeer;

 

gezien het voorstel van 24 november 2009;

 

gelet op de artikelen 216 en 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende verordening: Verordening op de heffing en inning vanonroerende zaakbelastingen 2010.

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam onroerende zaakbelastingen worden terzake van binnen degemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven, te weten:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die naar de omstandigheden beoordeeld bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak gebruikt die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2.

    Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

      degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd, de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik, aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld, is bevoegd, de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie de zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3.

    Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens

    eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het

    kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject.

  • 1.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III

    van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond

    van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die

    onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die

    onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aanwoondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing.

  • 1.

    De heffingsmaatstaf is de, op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering

    onroerende zaken, voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het

    kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2.

    Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de

    voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken, wordt deheffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassingvan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3.

    De waardepeildatum is 1 januari 2009.

Artikel 4 Vrijstellingen.

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten

    aanmerking gelaten, voorzover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in

    dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden die bedrijfsmatig wordt aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      natuurterreinen, waaronder mede worden begrepen duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd;

    • d.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • e.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • f.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • g.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • h.

      onroerende zaken die in hoofdzaak worden gebruikt voor het geven van basisonderwijs;

    • i.

      plantsoenen, parken en waterpartijen die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • j.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • k.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen (Staatsblad 1989, nr. 252);

    • l.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

  • 2.

    In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor

    de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de

    onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het

    percentage bedraagt voor:

    • a.

      bij de gebruikersbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,14521;

    • b.

      bij de eigenarenbelasting:

      1° voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen: 0,09459;

      2° voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 0,18096.

  • 2.

    Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de onroerende zaak beneden € 11.344 blijft.

Artikel 6 Wijze van belastingheffing.

  • 1.

    De belastingen worden geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De aanslagen kunnen met andere aanslagen op een zogenaamd combiaanslagbiljet

    worden verenigd.

Artikel 7 Termijnen van betaling.

  • 1.

    De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste

    termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede

    termijn één maand later.

  • 2.

    Indien op basis van artikel 6, lid 2, een machtiging tot automatische incasso werd

    afgegeven, moeten de aanslagen worden betaald, respectievelijk worden de

    aanslagen geïncasseerd in acht gelijke termijnen, waarbij de eerste termijn vervalt

    één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elke volgende termijn één maand later.

  • 3.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande ledengestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester & wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking

tot de heffing en de invordering van de onroerende zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel.

  • 1.

    De verordening onroerende zaakbelastingen 2009 van 15 december 2008,wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van

    ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de

    belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van

    de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2010.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening onroerende

    zaakbelastingen 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 14 december 2009.

De voorzitter,

De griffier,