Organisatie | Landsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2010 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Overgangsverordening langdurigheidstoeslag 2009.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 14-12-2009 Kompas Regiokrant, 21-12-2009 | 2009-94 |
De Raad van de gemeente Landsmeer;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 24 november 2009,
gehoord het advies van de commissie Samenleving d.d. 9 december 2009;
gelet op het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet, de artikelen 8 en 36 van de Wet werk en bijstand;
overwegende dat artikel 8 van de Wet werk en bijstand in verband met de decentralisering van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 is gewijzigd, waardoor de gemeenteraad bij verordening regels dient vast te stellen voor verlenen van langdurigheidstoeslag;
dat in dit kader ingaande 1 januari 2009 door de gemeenteraad voor de regeling van de langdurigheidstoeslag een overgangsvoorziening is getroffen;
vast te stellen de navolgende “ VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2010”
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
Onder langdurig als bedoeld in artikel 2, lid 1 wordt verstaan: een onafgebroken periode van 60 aaneengesloten kalendermaanden.
Onder laag inkomen als bedoeld in artikel 2, lid 1 wordt verstaan: een bedrag gelijk of lager dan 120% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm per maand op de datum van aanvraag.
Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Per 1 januari 2009 is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd, waarbij onder meerde langdurigheidstoeslag is gedecentraliseerd naar de gemeenten. De gedachteachter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen hebben op het sociaalminimum zonder dat er uitzicht bestaat op inkomensverbetering, geen financiëleruimte hebben om te sparen en reserveren voor onverwacht hoge en onvermijdelijkeuitgaven, zoals de vervanging van duurzame gebruiksgoederen.
De gewijzigde WWB verplicht de gemeenten in een eigen verordening regels vast testellen over de lokale hoogte van de langdurigheidstoeslag, alsmede de plaatselijkeinvulling van de begrippen langdurig en laag inkomen.
Om de politieke discussie over het nieuwe armoedebeleid in Landsmeer te kunnenvoeren, is aanvankelijk per 1 januari 2009 door de gemeenteraad eenovergangsvoorziening getroffen. Met de komst van de nieuwe verordening wordtdeze overgangsvoorziening ingetrokken.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de definiëring van het begrip belanghebbende is gekozen voor een verbreding van de huidige doelgroep (WWB, ANW, IOAW, en IOAZ). Hiertoe is niet alleen aansluiting gezocht met de begripsomschrijving van uitkeringsgerechtigde zoals die is vastgelegd in de Wet SUWI. De langdurigheidstoeslag is bestemd voor langdurig sociale minima, ongeacht de reden en aard van hun uitkering, aangevuld met werkenden met een inkomen net boven bijstandsniveau in de leeftijd van 21 tot 65 jaar. Langs deze weg wordt door de gemeente gerichte categoriale inkomenssteun verleend, waarbij de financiële prikkel om te gaan of te blijven werken gehandhaafd blijft.
Gedetineerden kunnen tijdens hun detentie niet in aanmerking komen voor bijstand (artikel 13, lid 1 onder a WWB). Dit geldt ook voor de langdurigheidstoeslag nu deze een vorm van bijzondere bijstand is geworden. Is de gedetineerde gehuwd, dan kan aan de achterblijvende partner wel langdurigheidstoeslag worden verstrekt; deze wordt als alleenstaande (ouder) aangemerkt.
De huidige leeftijdsgrens van 23 jaar is door de wetgever verlaagd naar 21 jaar vanwege het feit dat ouders tot de 21-jarige leeftijd nog onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen. Omdat de algemene bijstand voor 65-plussers hoger is dan die voor 65-minners, heeft de wetgever de huidige bovengrens van 65 jaar voor het recht op langdurigheidstoeslag onveranderd gelaten.
De voorwaarden om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag luiden:
langdurig aangewezen zijn op het sociaal minimum. De lokale invulling van deze begrippen is vastgelegd in de artikelen 3 en 4.
Uitgesloten van de langdurigheidstoeslag zijn studenten; deze categorie behoort niet tot de doelgroep. Doordat de wetgever in artikel 36 WWB de zinsnede heeft opgenomen dat er geen uitzicht bestaat op inkomensverbetering, is studenten de toegang tot de langdurigheidstoeslag ontnomen.
Onder “langdurig” wordt een periode van 60 maanden verstaan. Voor de wetswijziging per 1 januari 2009 was de “Beleidsregel langdurigheidstoeslag” van kracht. Er is gekozen voor ongewijzigd beleid waardoor de inhoud van deze beleidsregel onveranderd is overgenomen en de periode van 60 maanden gehanteerd blijft.
Door de wetswijziging hebben gemeenten de handen vrij gekregen om hun eigen maximale inkomensgrens voor het begrip ”laag inkomen” te bepalen. In Landsmeer is dit opgetrokken naar 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is in lijn met de inkomensgrens voor de bijzondere bijstand.
Een onderbreking in het inkomen door bijvoorbeeld een te lang verblijf in het buitenland heeft in beginsel geen gevolgen voor het recht op langdurigheidstoeslag, mits aannemelijk is dat tijdens die periode ook aan de voorwaarden werd voldaan.
Het ligt op de weg van de aanvrager om dit aan te tonen. Het komt voor dat tijdens de referteperiode ten onrechte uitkering is verstrekt als gevolg van verzwegen inkomsten, waardoor sprake is van een hoger inkomen dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is een reden om de toekenning van een langdurigheidstoeslag te weigeren, tenzij de teveel verstrekte uitkering de uitkeringsgerechtigde niet kan worden verweten vanwege een fout van de uitkerende instelling.
Artikel 5 Hoogte langdurigheidstoeslag
Dit artikel regelt de lokale hoogte van de langdurigheidstoeslag. Er is qua hoogte van de toeslag niet voor gekozen om de onderlinge samenhang tussen de verschillende normgroepen te wijzigen. De huidige samenhang (gehuwden 100%, alleenstaande ouders 90% en alleenstaande 70%) wordt als redelijk en evenwichtig ervaren; budgettaire overwegingen spelen bij deze keuze mede een rol.
Door de jaren heen is de hoogte van de langdurigheidstoeslag weinig veranderd. Uit praktische overwegingen is daarom gekozen voor een vast, rond bedrag voor een periode van drie jaar voor de verschillende doelgroepen, namelijk:
Hierdoor blijven de toeslagen nagenoeg gelijk en gaan mensen er niet op achteruit. Na het verstrijken van deze periode is het aan de raad om het bedrag opnieuw vast te stellen.
Van belang is dat de langdurigheidstoeslag fiscaal gezien een onbelaste verstrekkingis en blijft.
Artikel 6 Ingangs- en peildatum
De langdurigheidstoeslag wordt alleen op aanvraag verstrekt; ambtshalve toekenning behoort niet tot de mogelijkheden. Ook is voorschotverlening uitgesloten door de wetgever (artikel 52 WWB is niet van toepassing).
Omdat de langdurigheidstoeslag door de wetswijziging een vorm van bijzondere bijstand is geworden, is de toeslag niet vatbaar voor beslag (artikel 46 WWB).
De langdurigheidstoeslag kan niet worden beschouwd als een voorliggende voorziening, aangezien de langdurigheidstoeslag haar oorsprong vindt binnen de WWB.
De gewijzigde WWB brengt geen verandering in de systematiek van de ingangs- en peildatum. In artikel 36, lid 4 WWB. Omdat de toeslag voor een periode van twaalf maanden wordt verstrekt, verschuift de peildatum bij iedere toekenning een jaar. Qua redactie van dit artikel is aansluiting gezocht bij de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
Artikel 7 Misbruik en oneigenlijk gebruik
In de ‘Nota Misbruik en oneigenlijk gebruik gemeente Landsmeer’ worden de volgende definities voor ‘misbruik’ en ‘oneigenlijk gebruik’ gehanteerd:
het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies, of –uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen.
Het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van informatie betreft een bewuste misleiding om een onrechtmatig of onwettig voordeel te behalen.
Misbruik kan gelijk worden gesteld met het plegen van fraude om zich onrechtmatig overheidsgelden toe te eigenen.
het door het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving maar in strijd met het doel en de strekking daarvan.
Bij oneigenlijk gebruik wordt feitelijk gehandeld in overeenstemming met wet- en regelgeving. Daarmee zijn dergelijke handelingen niet onrechtmatig. Wel is sprake van het in strijd handelen met het doel en de strekking van de wet- en regelgeving. Indien de wet- en regelgeving oneigenlijk gebruik mogelijk maakt (‘de mazen van de wet’) is het blijkbaar noodzakelijk dat de wet- en regelgeving wordt aangepast en duidelijker moet worden toegelicht.
Bij constatering van misbruik, bijvoorbeeld door het overleggen van onjuiste inkomensgegevens waardoor een voorziening onterecht wordt toegekend (inkomensgrens van 120%) wordt het totale bedrag dat verstrekt is teruggevorderd.
Oneigenlijk gebruik kan in allerlei gradaties voorkomen. Beoordeling van de mate van terugvordering is dan aan het college.
Dit artikel behoeft geen nadere uitleg.
Het kan zijn dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het strikt hanteren van het gestelde in de verordening niet leidt tot een redelijke uitkomst. In zo’n situatie kan het college afwijkend beslissen.