Organisatie | Hellevoetsluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Hellevoetsluis |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Hellevoetsluis |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikelen 7 en 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2012 | 01-10-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 13-09-2012 Groot-Hellevoet, 3 oktober 2012 | 13-09-12/09 |
01-10-2012 | 01-10-2012 | 13-02-2013 | Nieuwe regeling | 13-09-2012 Groot-Hellevoet, 3 oktober 2012 | 13-09-12/09 |
De raad der gemeente Hellevoetsluis;
gehoord de commissie zorg, welzijn en onderwijs;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 juni 2012, nummer: 13-09-12/09;
met overneming van de daarin vermelde motieven;
gelet op de artikelen 7 en 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers;
vast te stellen de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Hellevoetsluis
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Als een persoon additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 10a WWB en niet beschikt over een startkwalificatie, bekijkt het college na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt kan bevorderen. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten of bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie van maximaal € 200,-- indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Het college kan aan ondernemingen waarbij personen met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB algemeen geaccepteerde arbeid hebben aanvaard, welke geen voorziening inhoudt, gedurende maximaal 12 maanden nazorg bieden.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 13 september 2012.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
H.J. van der Wel. mr. F.D. van Heijningen.
Algemene toelichting Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Hellevoetsluis
De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.
Re-integratie is maatwerk. Deze verordening legt voorzieningen vast die het college in ieder geval kan aanbieden. De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passende re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 WWB bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening.
Artikelsgewijze toelichting Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 gemeente Hellevoetsluis
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.
Artikel 2. Voortgangsrapportage
De WWB verplicht de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en voortgangsrapportages.
Op grond van artikel 2 lid 1 van deze verordening zal het college twee maal per jaar een voortgangsrapportage opstellen. Daarnaast stelt het college beleid vast voor de uitvoering van deze verordening. Er is gekozen om een meerjarenbeleidsplan vast te stellen, waarbij het college twee maal per jaar rapporteert m.b.t. de uitvoering van deze verordening.
Artikel 2 lid 1 van deze verordening legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in de voortgangsrapportage in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om in de verordening vast te leggen dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
Artikel 3. Algemene bepalingen over voorzieningen
De WWB schrijft niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 3 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Artikel 3 lid 2 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Artikel 4 lid 1 van deze verordening geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij een belanghebbende de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan een belanghebbende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Artikel 4 lid 3 van deze verordening geeft de maximale duur van de werkstage aan. Hierbij kan gedacht worden aan een termijn van bijvoorbeeld drie tot zes maanden. In lid 4 wordt bepaald dat er geen vergoeding of loon wordt uitgekeerd voor de werkstage. In lid 5 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing plaats mag vinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In lid 6 is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Artikel 5 lid 2 van deze verordening geeft een omschrijving van het begrip sociale activering en bepaalt dat er geen financiële vergoeding tegenover het verrichten van de activiteiten staat. Lid 3 geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen, afgestemd op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende.
De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op basis van detachering werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Artikel 6 lid 1 van deze verordening biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.
Voor artikel 6 lid 3 van deze verordening wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. Lid 4 geeft aan welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling.
Lid 5 van artikel 6 geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of re-integratiebedrijf. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Daarnaast is het zaak een uitvoeringscontract op te stellen.
Artikel 7. Loonkostensubsidies
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen.
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). In artikel 7 lid 1 van deze verordening is de doelgroep opgenomen en in lid 2 de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen. Lid 3 bepaalt dat een werkgever na een periode van loonkostensubsidie aansluitend een arbeidsovereenkomst aan dient te bieden voor minimaal zes maanden, waarover geen loonkostensubsidie wordt ontvangen. Een nadere uitwerking van de doelgroep volgt in lid 4, 5 en 6.
Lid 6 van artikel 7 bepaalt dat de loonkostensubsidie alleen wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt. Het opvullen van een vacature met een persoon voor wie loonsubsidie wordt verstrekt is alleen toegestaan als de vacature niet is ontstaan door afvloeiing, maar door ontslag op grond van een van de volgende redenen:
• eigen initiatief van de werknemer;
• vermindering van werktijd op initiatief van de werknemer; of
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is artikel 8 van deze verordening gebruikt om op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden te formuleren.
Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of VWO-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden. Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen vanaf 1 juli 2012 sowieso geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7 lid 3 onderdeel a WWB). Dit is voor de volledigheid opgenomen in lid 3 van artikel 8.
Wanneer een belanghebbende die in aanmerking is gebracht voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dient het college aan deze belanghebbende scholing of opleiding aan te bieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats (artikel 10a lid 5 WWB). De gemeenteraad dient met betrekking tot de opleiding of scholing bij verordening regels te stellen. Dat is in deze verordening gebeurd in lid 3 van artikel 8. De wetgever heeft aangegeven dat deze regels onder meer betrekking kunnen hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt (zie TK 2007-2008, 31 577, nr. 3, p. 12).
Afgezien van het al dan niet bezitten of behalen van een startkwalificatie, kan het college een scholings- of opleidingstraject aanbieden ter vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een belanghebbende geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de belanghebbende (artikel 10a lid 5 WWB).
Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7 lid 8 WWB). Dit volgt ook uit artikel 9 lid 1 van deze verordening.
Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een belanghebbende bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.
Iedere zes maanden dient het college te beoordelen of belanghebbende voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces (artikel 10a lid 6 WWB). Aangezien het naar vermogen verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid op grond van artikel 9 Wwb een verplichting is en deze beoordeling zich uitsluitend richt op het verkrijgen van betaalde arbeid, is de premie gemaximeerd op € 200,-- per zes maanden.
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden na acceptatie van reguliere arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject.
Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.
Deze verordening treedt in werking met ingang vanaf 1 oktober 2012. Hierbij is aansluiting gezocht met de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden”, alsmede het van toepassing zijnde overgangsrecht.