Organisatie | Landsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Landsmeer 2010 |
Citeertitel | Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk gemeente Landsmeer 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen.
Gemeentewet, art. 149
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | nieuwe regeling | 14-12-2009 Kompas Regiokrant, 21-12-2009 | advies van de commissie samenleving d.d. 9 december 2009 |
De raad van de gemeente Landsmeer, gelezen het voorstel van het college van 10 november 2009;
gezien het advies van de commissie samenleving d.d. 9 december 2009;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;
besluit vast te stellen de volgende verordening:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;
peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;
houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;
beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;
begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal.
Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:
Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 18, eerste lid, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.
Hoofdstuk 3 De kwaliteitseisen
Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
De houder draagt zorg voor een hygiënische en veilige peuterspeelzaal en een deugdelijke inrichting van de peuterspeelzaal volgens de richtlijnen in de methode ‘Veiligheidsmanagement, een methode voor peuterspeelzalen’ van de Stichting Consument en Veiligheid en de ‘Risico-inventarisatie Gezondheid voor peuterspeelzalen’ van het Landelijk Centrum Hygiene en Veiligheid.
Artikel 9 Oppervlakte speelruimte
Indien een peuterspeelzaal over een beperkte buitenspeelruimte beschikt en derhalve niet kan voldoen aan het gestelde in het tweede lid, kan de houder, uitsluitend na overleg met en instemming van de toezichthouder, een buitenspeelschema opstellen waarbij 4 vierkante meter per buitenspelend kind beschikbaar is.
Artikel 12 Signalering opvoedproblemen, kindermishandeling en risico’s voor de ontwikkeling van een kind
De personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal dienen aan de hand van het Protocol kindermishandeling -9 maanden tot 19 jaar regio Zaanstreek Waterland en de daaraan verbonden meldcode ernstige opvoedproblemen en kindermishandeling te signaleren en bij signalering hiernaar te handelen.
Artikel 14 Verklaring omtrent het gedrag
Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.
Hoofdstuk 4 Het gemeentelijk toezicht
Artikel 20 Aanwijzing en bevel
Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.
Hoofdstuk 5 Slot- en overgangsbepalingen
Aan houders van peuterspeelzalen die op het moment van het van kracht worden van deze verordening werken met een groep met een maximale grootte groter dan vijftien peuters wordt toegestaan deze groep voort te zetten tot uiterlijk 1 juli 2010, mits tenminste twee beroepskrachten en één begeleider ingezet worden.
Artikel 24 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen hetbepaalde in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Landsmeer op 14 december 2009
De voorzitter, De griffier,
Bijlage 1 Formulier ‘melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal’
Gegevens van de houder (indien houder natuurlijk persoon is)
Gegevens van de houder (indien houder rechtspersoon is)
inschrijfnummer Kamer van Koophandel:
Gegevens van de peuterspeelzaal
Worden door houder meerdere peuterspeelzalen geëxploiteerd?
namen van overige peuterspeelzalen en datum opname in register:
Voorwaarden melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Houder is voornemens een peuterspeelzaal te exploiteren, acht weken na het tijdstip van deze melding aan het college van burgemeester en wethouders en indien uit het onderzoek van de toezichthouder (bedoeld in artikel 4.2) is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen.
Houder doet onmiddellijk mededeling aan het college van wijziging in gegevens die in deze melding zijn verstrekt.
Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.
De houder draagt zorg voor een hygiënische en veilige peuterspeelzaal en een deugdelijke inrichting van de peuterspeelzaal volgens de richtlijnen in de methode ‘Veiligheidsmanagement, een methode voor peuterspeelzalen’ van de Stichting Consument en Veiligheid en de ‘Risico-inventarisatie Gezondheid voor peuterspeelzalen’ van het Landelijk Centrum Hygiene en Veiligheid.
Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang ( artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten vormt die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit is ook in de aanhef van de verordening aangegeven.
De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang (Wk) stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voor zover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk.
Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouders worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.
Evenals in de Wk is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).
Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college goedgekeurd formulier.
Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet.
De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.
Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels.
Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten.
Artikel 3 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk
Dit artikel bepaalt dat de houder in de melding aan het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau bepaalt de kwalificatie-eisen die aan de leidinggevenden worden gesteld (zie artikel 11). Het ambitieniveau 0 (‘spelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen.
Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.
Artikel 4 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Elke gemeente zal in overleg met de toezichthouder moeten bepalen welke termijn haalbaar is. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen naar de wijze waarop de nieuwe peuterspeelzaal zal worden geëxploiteerd en die anderzijds degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met de exploitatie kan worden gestart.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.
Artikel 5 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.
De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor eenieder toegankelijk is. Dit artikel regelt het instellen van het register. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.
Om het register actueel te houden, bepaalt het vierde lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.
Artikel 7 Verplichtingen van de houder
In dit artikel staan de verplichtingen die de houder heeft met betrekking tot het exploiteren van een peuterspeelzaal.
Artikel 8 Algemene kwaliteitseisen
Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48 Wk. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtsnoer moet zijn het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.
Het tweede lid stelt dat de houders van peuterspeelzalen een risico-inventarisatie moeten uitvoeren ten aanzien van de domeinen veiligheid en gezondheid. De risico-inventarisatie heeft tot doel het in kaart brengen van veiligheids- en gezondheidsrisico’s die kinderen in peuterspeelzalen lopen. Daarbij wordt uitgegaan van het gedrag van kinderen. De risico-inventarisatie dient als basis om de omstandigheden voor kinderen te verbeteren en om te stimuleren dat personeel en de kinderen adequaat met risico’s omgaan. Deze risico-inventarisatie vervangt niet de risico-inventarisaties die op grond van andere wetgeving verplicht is (artikel 5 Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7 Infectieziektewet). Ook vervangt een risico-inventarisatie niet de veiligheidsnormen waaraan de peuterspeelzalen op grond van andere wetgeving zijn gebonden, zoals de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit en de bouwverordening. Ook laat de risico-inventarisatie toepassing van de WPG onverlet.
Artikel 9 Oppervlakte speelruimte
Het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) heeft middels NEN 2580 normen opgesteld voor de oppervlakte en inhoud van gebouwen.
Deze minimale kwaliteitsregels houden in dat:
Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.
Artikel 10 Groepen en groepsgrootte
Het tweede lid bepaalt dat de maximum groepsgrootte vijftien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie ambitieniveaus.
Artikel 11 Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep
Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.
Artikel 12 Signalering opvoedproblemen, kindermishandeling en risico’s voor de ontwikkeling van een kind
Dit artikel is opgenomen omdat peuterspeelzalen een belangrijke vindplaats zijn voor het signaleren van opvoedproblemen, kindermishandeling en risico’s voor de ontwikkeling van een kind.
Dit artikel bepaalt dat in het geval dat een beroepskracht en/of begeleider kindermishandeling signaleren, zij handelen volgens het Protocol kindermishandeling – 9 maanden tot 19 jaar regio Zaanstreek Waterland en de daaraan verbonden meldcode ernstige opvoedproblemen en kindermishandeling.
Het tweede lid stelt dat indien sprake is van ontwikkelingsrisico’s bij een kind, de beroepskracht en/of begeleider deze risico’s vroegtijdig signaleren en contact opnemen met een Centrum Jong in het kader van de doorverwijzing.
Artikel 13 Overeenkomst tussen houder en ouder(s)
Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Het tweede lid stelt dat de houders van peuterspeelzalen verplicht zijn ouders te informeren over een aantal essentiële onderwerpen voordat ze een contract tekenen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.
Artikel 14 Verklaring omtrent het gedrag
Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.
Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 15 Overdracht gegevens naar het primair onderwijs
Dit artikel is opgenomen omdat er veel kennis over de kinderen aanwezig is bij de beroepskrachten en begeleiders van de peuterspeelzalen. Zodoende is het belangrijk om deze kennis te delen, via de ouders of verzorgers, met de school voor primair onderwijs waar het kind is ingeschreven.
Wanneer een kind de vierjarige leeftijd heeft bereikt en de peuterspeelzaal verlaat, vult de beroepskracht een signaleringslijst in ten behoeve van de overdracht van de peuterspeelzaal naar de school voor primair onderwijs. De houder van de peuterspeelzaal bewaart een kopie van deze signaleringslijst tot tenminste één jaar na het vertrek van het betreffende kind. De signaleringslijst wordt door de ouder(s)/verzorger(s) overgedragen aan de school waar het kind staat ingeschreven. Bij verlies kan de school toestemming aan de ouders vragen om de lijst alsnog op te vragen bij de betreffende peuterspeelzaal.
In dit artikel wordt aangegeven dat het college nadere regels kan stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen.
Artikel 17 Aanwijzing van toezichthouders
Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 18 Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:
Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4.
Het tweede lid bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per jaar een controle wordt uitgevoerd.
Artikel 19 Het inspectierapport
De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college. Deze werkwijze is identiek aan de manier waarop handhaving op grond van de Wk plaatsvindt.
Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb ( artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college.De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.
Artikel 20 Aanwijzing en bevel
Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.
Bestuursdwang houdt een waarschuwing in dat wanneer niet binnen een bepaalde termijn maatregelen worden getroffen, het college deze op kosten van de houder kan laten uitvoeren. Is bestuursdwang niet goed mogelijk, dan kan een dwangsom worden opgelegd. Zijn er zoveel tekortkomingen, dan kan het college in de aanwijzing of bevel gelasten de exploitatie van de peuterspeelzaal te staken. Geeft de exploitant daaraan geen gehoor, dan gaat het college hiertoe over. Ook dit is een vorm van bestuursdwang.
Deze bepaling spreekt voor zich.