Organisatie | Goes |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reintegratieverordening WWB/IOAW/IOAZ Gemeente Goes 1 oktober 2012l |
Citeertitel | Reintegratieverordening WWB/IOAW/IOAZ Goes 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2012 | 01-01-2015 | Onbekend | 20-09-2012 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 10 september 2012;
gezien het advies van de Cliëntenraad d.d. 6 juni 2012;
overwegende dat de huidige Participatieverordening 2009 gemeente Goes aanpassing behoeft;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, gelet op de artikelen 7 en 8 en 10 lid 2 Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,
de gewijzigde Reïntegratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2012 gemeente Goes vast te stellen met als ingangsdatum 1 oktober 2012 onder intrekking van de Participatieverordening 2009 gemeente Goes, met uitzondering van de bepalingen ten aanzien van de Wet Inburgering.
Aldus vastgesteld door de raad van de
gemeente Goes in zijn openbare
vergadering van 20 september 2012.
drs. J.W. Scherpenzeel. mr. L.J. Verhulst.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van Goes
Hoofdstuk 3 Instrumenten en voorzieningen.
Artikel 4. Algemene bepalingen over instrumenten en voorzieningen.
de artikelen 9 en 17 WWB, 13 en 37 IOAW, 13 en 37 IOAZ niet nakomt;
b.indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;
c.indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik
wordt gemaakt van deze voorziening;
d.indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een
e.indien de persoon niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.
Artikel 5. Werkervaringsplaats
Het college kan een persoon met een WWB-, IOAW-, IOAZ- of Anw- uitkering, niet-uitkeringsgerechtigden dan wel personen zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 WWB, op een werkervaringsplaats plaatsen. Deze plaatsing duurt maximaal zes maanden met de mogelijkheid tot verlenging met nogmaals zes maanden, indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht voor het verwerven van vaardigheden die de inschakeling in de arbeid bevorderen.
In schriftelijke overeenkomsten worden de afspraken met betrekking tot de arbeidsverhoudingen tussen werkgever, werknemer en inlenende organisatie vastgelegd.
Artikel 9. Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling
onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.
4.De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere
regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Goes 2012.
Algemene toelichting Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2012 gemeente Goes
De WWB geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering. De IOAW en IOAZ geven soortgelijke verplichtingen voor de re-integratie van personen met een IOAW- of IOAZ uitkering. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Ook de IOAW en de IOAZ kennen een dergelijke verordeningsplicht. In de WWB is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de WWB onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. De artikelen 10 WWB, en 36 IOAW/ IOAZ bepalen dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden, ongeacht de mate waarin dat gebeurt.
Op grond van het per 18 juli 2008 in werking getreden artikel 10a WWB kan het college belanghebbenden met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces met behoud van uitkering gedurende maximaal twee jaar onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten. Dergelijke additionele werkzaamheden worden participatieplaatsen genoemd (en voorheen ook wel terugkeerbanen). Onder 'additionele werkzaamheden' wordt op grond van artikel 10a lid 2 WWB verstaan: primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Het college is verplicht personen die werken op een participatieplaats, elke zes maanden een premie te verstrekken.
In deze verordening is er voor gekozen de participatieplaats niet als voorziening op te nemen. De reden hiervoor is dat de reeds bestaande voorzieningen voldoende mogelijkheden bieden om personen die een wat langere afstand tot de arbeidsmarkt hebben, werkervaring op te laten doen (zie met name artikel 5 en artikel 7 van de verordening). Dit geldt te meer nu het beleid ten aanzien van het verstrekken van premies met de vaststelling van deze verordening wordt gewijzigd.
Artikelsgewijze toelichting Re-integratieverordening WWB/IOAW/IOAZ 2012 gemeente Goes.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW, IOAZ, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.
Artikel 2 Aanspraak op ondersteuning
Per 1 januari 2012 is de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) samengevoegd met de Wet Werk en Bijstand ( WWB).
Onder de WIJ hadden jongeren tot 27 jaar recht op een werkleeraanbod van de gemeente. Nu de jongeren vanaf 1 januari 2012 weer onder de WWB vallen, is niet langer sprake van een recht op een re-integratievoorziening voor deze doelgroep.
Voor jongeren tot 27 jaar geldt nu net als voor andere uitkeringsgerechtigden dat zij aanspraak kunnen maken op een voorziening ondersteuning, met uitzondering van onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet en de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet ten aanzien van de vrijlating van bepaalde middelen.
Om misverstanden te voorkomen is in dit artikel vastgelegd dat belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning en dat het college de vorm en inhoud van de ondersteuning bepaalt en dit vastlegt in een individueel plan van aanpak.
De WWB of de IOAW/IOAZ verplicht de gemeenteraad het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsregels.
Op grond van artikel 3 lid 1 van deze verordening kan het college nadere beleidsregels stellen ter uitvoering van deze verordening. Dat kan jaarlijks zijn, maar er kan ook voor worden gekozen naast een jaarlijks plan tevens een meerjarenbeleidsplan vast te stellen.
Artikel 3 lid 2 van deze verordening legt vast welke specifieke beleidsonderwerpen in de beleidsregels in elk geval aan de orde dienen te komen. Daarmee voldoet de gemeenteraad ook aan de plicht van artikel 8 lid 2 WWB om in de verordening vast te leggen dat er evenwichtige aandacht is voor verschillende doelgroepen en subdoelgroepen en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
Artikel 3 lid 3 van deze verordening biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. In de gemeente Goes is het gebruikelijk de raad jaarlijks door middel van een beleidsverslag te informeren over de resultaten van het beleid.
Artikel 3 lid 4 van deze verordening biedt de mogelijkheid de cliëntenraad advies te vragen over de uitvoering van het beleid. Hier ligt een relatie met de verordening cliëntenparticipatie.
Artikel 4. Algemene bepalingen over instrumenten en voorzieningen
De WWB of IOAW/IOAZ schrijven niet dwingend voor welke voorzieningen het college aan moet bieden. Het enige criterium is dat de voorziening gericht moet zijn op de arbeidsinschakeling en moet bijdragen aan het (op termijn) mogelijk maken van reguliere arbeid door belanghebbende. Al naar gelang de afstand van belanghebbende tot de arbeidsmarkt kan een voorziening gericht zijn op bijvoorbeeld sociale activering en het voorkomen van een isolement (zoals het doen van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering), het leren van vaardigheden of kennis, of het opdoen van werkervaring (bijvoorbeeld via gesubsidieerd werk).
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Artikel 4 lid 1 van deze verordening geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Artikel 4 lid 2 van deze verordening geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Artikel 5. Werkervaringsplaatsen.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkervaringsplaats aangeboden worden. Dit vanwege het gevaar dat deze beschouwd kunnen worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst toetst de rechter aan de drie criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij wordt gekeken naar een aantal aspecten zoals de bedoeling van de partijen en hetgeen al dan niet schriftelijk is overeengekomen. De rechter besteedt vooral aandacht aan de feitelijke invulling van de overeenkomst.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkervaringsplaatsen weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkervaringsplaats in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een eventuele vergoeding.
Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Artikel 5 lid 1 van deze verordening geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkervaringsplaats en geeft de maximale duur van de werkervaringsplaats aan. In principe duurt een plaatsing zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met nog eens zes maanden. Verlenging is mogelijk indien de belanghebbende naar het oordeel van het college nog onvoldoende is toegerust op uitstroom uit de bijstand.
Artikel 5 lid 2 geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkervaringsplaats, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat een belanghebbende claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
Bij de werkervaringsplaats gaat het om het leren werken in een arbeidsrelatie en het opdoen van vaardigheden die de uitstroom uit de bijstand bevorderen. De belanghebbende kan zodoende wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s
In lid 3 is geregeld dat bij plaatsing geen verdringing van reguliere arbeid mag plaatsvinden en de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In lid 4 is bepaald dat voor de werkervaringsplaats een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de werkervaringsplaats worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkervaringsplaats niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
De proefplaatsing heeft grote overeenkomsten met de werkervaringsplaats. Het belangrijkste verschil is het feit dat bij de proefplaatsing de intentie nadrukkelijk is, de persoon na afloop van de proefplaatsing in dienst te nemen.
Volgens de WWB/IOAW/IOAZ dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Artikel 7 lid 2 van deze verordening geeft een omschrijving van het begrip ‘sociale activering’. Lid 3 geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, is het niet raadzaam een al te rigide termijn te stellen.
De WWB/IOAW/IOAZ biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Artikel 8 lid 1 van deze verordening biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden afspraken gemaakt in de driehoeksverhouding tussen werknemer, het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. Verder worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.
Voor artikel 8 lid 3 van deze verordening wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkervaringsplaatsen.
Artikel 9. Loonkostensubsidies gericht op arbeidsinschakeling
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB/IOAW/IOAZ zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Er geldt alleen de algemene bepaling dat alle voorzieningen moeten dienen om de belanghebbende uiteindelijk aan regulier werk te helpen.
Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor de belanghebbende tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever de belanghebbende (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een loonkostensubsidie aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen (zie TK 2004-2005, 28 870, nr. 125). In artikel 9 lid 1 van deze verordening is de doelgroep opgenomen en in lid 2 de maximaal toe te kennen loonkostensubsidie opgenomen.
In de beleidsregels zullen de voorwaarden en hoogte van de loonkostensubsidie worden uitgewerkt.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.
Onder startkwalificatie wordt verstaan een HAVO of VWO-diploma of een diploma van het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO), niveau 2. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt registreert jongeren die voortijdig dergelijke opleidingen verlaten. Aan hen wordt geen scholing aangeboden.
Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen vanaf 1 juli 2012 sowieso geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7 lid 3 onderdeel a WWB). Dit is voor de volledigheid opgenomen in lid 2 van artikel 10.
In artikel 10 lid 2 is bepaald dat het college onder bepaalde voorwaarden een kortdurende vakinhoudelijke scholing kan aanbieden, indien dat voor de arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Te denken valt aan veiligheidscertificaten, diploma heftruckchauffeur.
Artikel 11. Overige voorzieningen
Naast de in de voorgaande artikelen genoemde voorzieningen, kan het college ook activiteiten inzetten, zoals voortgangsgesprekken, jobhunting via het WSP etc. Afspraken hierover zullen in het individuele plan van aanpak worden vastgelegd (lid 1).
Het is verder ook denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit (on)kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen (lid 2 en 3).
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012, onder intrekking van de Participatieverordening 2009 gemeente Goes, met uitzondering van de bepalingen op grond van de Wet Inburgering. Deze bepalingen vervallen zodra de Verordening Inburgering aan de wetgeving is aangepast.
Artikel 15 Overgangsregeling premies
Vanaf de inwerkingtreding van deze verordening vervallen een aantal voorzieningen die op grond van artikel 20 van de Participatieverordening 2009 gemeente Goes konden worden ingezet. Voor zover deze voorzieningen vóór 1 oktober 2012 zijn toegekend worden deze na 1 oktober 2012 nog uitbetaald.