Organisatie | Staphorst |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening 2012 |
Citeertitel | Maatregelenverordening 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1WWB.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2013 | intrekking | 25-09-2012 De Staphorster, 15-10-2013 | 13-8327 |
01-10-2012 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling. | 25-09-2012 De Staphorster, 23-10-2012 | ADV/12-7409 |
De raad van de gemeente Staphorst;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Staphorst van 21 augustus 2012, nr. ADV/12-7409;
gelet op artikel 8 eerste lid sub b en h en artikel 18 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst;
b. de raad: de gemeenteraad van Staphorst;
c. de wet: de wet Werk en bijstand (WWB);
d. uitkering: algemene bijstand op grond van de WWB, alsmede een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ;
e. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5 sub d van de WWB;
f. bijstandsnorm: de bijstand als bedoeld in artikel 5 sub c van de WWB of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ;
g. maatregel:de verlaging of afstemming van een inkomensvoorziening of de bijstand;
1. De uitkering die teveel of ten onrechte is verstrekt als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht; of
2. De uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 2 Verlaging/afstemming
Indien belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid van de wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college, zijn ambtenaren of derden die namens het college betrokken zijn bij de uitvoering van de wet, zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag wanneer:
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB of;
b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.
c. als de maatregel wordt toegepast op de bijzondere bijstand en of langdurigheidstoeslag, wordt de hoogte en de duur van de maatregel gerelateerd aan die bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag.
Artikel 4 Het besluit voor een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:
c. het percentage en bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd,
d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel, zoals beschreven in hoofdstuk 2, 3 en 4 van deze verordening.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Het horen kan achterwege worden gelaten indien:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of
d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
Onverminderd artikel 18 van de WWB, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt
b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening of bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;
Artikel 8 Samenloop van gedragingen
Indien belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die in hun onderling verband bezien het niet nakomen van een specifieke verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid van deze verordening inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen waarbij de verplichting wordt geschonden als bedoeld in artikel 9 WWB, 9a WWB, artikel 55 WWB respectievelijk artikel 37 IOAW, artikel 38 IOAW, artikel 37 IOAZ en artikel 38 IOAZ WWB, niet of niet voldoende worden nagekomen worden onderscheiden in de volgende twee categorieën met bijbehorende maatregel:
Het opleggen van een maatregel van de eerste categorie, kan vooraf worden gegaan door een schriftelijke waarschuwing.
Bij de volgende gedragingen/verplichtingen wordt de maatregel vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm dan wel IOAW/IOAZ uitkering gedurende een maand:
a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;
b. het in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling;
c. het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a van de wet, indien van toepassing;
d. het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 WWB of artikel 55 WWB, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB;
e. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen, zoals bedoeld in artikel 9 lid1 onderdeel c WWB, artikel 37 lid 1 onderdeel f IOAW of artikel 37 lid 1 onderdeel f IOAZ.
Bij de volgende gedragingen/verplichtingen wordt de bijstand verlaagd met 100% gedurende een maand:
a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
c. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b WWB en artikel 10 lid 1 WWB respectievelijk artikel 36 lid 1 IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 36 lid 1 IOAZ en artikel 37 lid 1 onderdeel IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
De duur van de maatregel, als omschreven in dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Wanneer dit het geval is, gaat er geen waarschuwing vooraf aan het opleggen.
Hoofdstuk 3 Het niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens
Als de belanghebbende de inlichtingenplicht zoals bedoeld artikel 17 van de WWB, respectievelijk artikel 13 IOAW of artikel 13 IOAZ niet is nagekomen, door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of voortzetting daarvan wordt hij in de gelegenheid gesteld om binnen een door het college vastgestelde hersteltermijn de gevraagde gegevens alsnog te leveren. Het gaat hierbij om gegevens die van belang zijn voor zijn het verstrekken van een inkomensvoorziening, dan wel het verstrekken van de bijstand of de voortzetting daarvan.
Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats-vindt binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing voor deze gedraging is gegeven, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 2, 2e lid.
Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met benadeling gemeente
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, zoals bedoeld in artikel 17 van de WWB respectievelijk artikel 78s lid 3 en 4 WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering bedraagt de maatregel, 15% van het benadelingsbedrag met een minimum van € 150,-.
Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ of artikel 18 lid 2 van de WWB, wordt onverminderd artikel 2 lid 2 een maatregel opgelegd van 20% van bijstandsnorm, gedurende een maand.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld vaker plaatsvindt en er al eerder een schriftelijke waarschuwing in dit verband is gegeven.