Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Pijnacker-Nootdorp

Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePijnacker-Nootdorp
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening komt in de plaats van de Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2004. In afwijking van artikel 9, eerste lid, is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden bij wie toepassing van artikel 78 van de wet  de huishoudinkomenstoets tot 1 januari 2013 gunstiger is.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 30 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-11-201201-01-2015nieuwe regeling

27-09-2012

Telstar 31-10-2012

12INT03618a

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 14 augustus 2012;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen de volgende ‘Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp’

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.
    • b.

      de gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

    • c.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet;

    • d.

      woonkosten:

      • 1.

        Indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • e.

      een ander: de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander, niet zijnde een kind, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die geen deel uitmaakt van de gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet;

    • f.

      zorgbehoevende: de persoon die vanwege ziekte blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen dan wel aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat.

Artikel 2. Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Paragraaf 2. Het verhogen van de basisnorm

Artikel 3. Verhoging alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1.

    De toeslag zoals bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt:

    • a.

      20% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      10% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, in wiens woning een ander persoon zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      5% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, in wiens woning twee of meerdere personen hun hoofdverblijf hebben.

  • 2.

    Voor de van toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      minderjarige niet ten laste komende kinderen;

    • b.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, van de wet vermeerderd met 10% van de gehuwdennorm. Hieraan worden gelijkgesteld pleegkinderen die voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zijn geplaatst op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening;

    • c.

      kinderen van 21 jaar of ouder voor zover zij studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en hun verdere inkomsten waarbij de verdere inkomsten ten hoogste 10% van de gehuwdennorm bedragen;

    • d.

      kinderen van 21 jaar of ouder met aanspraak op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) en hun verdere inkomsten waarbij de verdere inkomsten ten hoogste 10% van de gehuwdennorm bedragen;

    • e.

      een zorgbehoevende tenzij er sprake is van een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 3 van de wet.

Paragraaf 3. Het verlagen van de basisnorm of de toeslag

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm

  • 1.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt:

    • a.

      10 % van de gehuwdennorm voor de belanghebbenden indien de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      15% van de gehuwdennorm voor de belanghebbenden indien de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld met twee of meerderen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.

  • 2.

    Het tweede lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Ontbreken van woonkosten

Als er voor belanghebbende aan de woning geen woonkosten verbonden zijn vindt een verlaging plaats van 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 6. Verlaging bijstandsnorm of toeslag voor schoolverlaters

  • 1.

    De verlaging voor een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    Deze verlaging wordt toegepast gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging aan onderwijs of een beroepsopleiding.

  • 3.

    Onder een schoolverlater wordt de belanghebbende verstaan die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding, waarbij voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 7. Lagere toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    In afwijking van artikel 3 wordt aan alleenstaanden van 21 en 22 jaar een maximale toeslag toegekend van 10% in verband met het niet of niet geheel kunnen delen van de kosten bedoeld in artikel 29 van de wet.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing op een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 8. Hardheidsclausule

  • 1.

    Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de wet.

  • 2.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie.

  • 2.

    De Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2004 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 10. Overgangsrecht

In afwijking van artikel 9, eerste lid, is deze verordening vanaf 1 januari 2013 van toepassing op de belanghebbenden bij wie toepassing van artikel 78 van de wet de huishoudinkomenstoets tot 1 januari 2013 gunstiger is.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: 'Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand 2012 gemeente Pijnacker-Nootdorp'.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2012

de griffier, de voorzitter,

drs. S.G.W.M. Heerdink drs. F.H. Buddenberg

Toelichting

Algemene toelichting

Aanleiding:

Met ingang van 1 januari 2012 is de nieuwe Wet werk en bijstand (WWB) van kracht. De belangrijkste maatregelen zijn het aanscherpen van de regels ten aanzien van jongeren tot 27 jaar die onder de Wet investeren in jongeren vallen en het overhevelen van deze categorie naar de Wet werk en bijstand, de maximering van het gemeentelijk minimabeleid en de introductie van de mogelijkheid om de verplichting op te leggen om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie voor bijstandsverlening. In de nieuwe WWB zijn ook wijzigingen opgenomen die van invloed zijn op regels die in verordeningen worden vastgelegd, zoals de verordening toeslagen en verlagingen.

De Verordening toeslagen en verlagingen algemene bijstand

In artikel 8, eerste lid, onderdeel c van de WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de norm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

In de WWB zijn bijstandsnormen vastgesteld. Hierbij is geen rekening gehouden met de vraag of lasten gedeeld of juist geheel zelf gedragen moeten worden. Verhogingen of verlagingen van de in de WWB vermelde bijstandsnormen worden in de verordening vastgelegd. Het is hierbij niet bepalend of de kosten daadwerkelijk worden gedeeld met een of meerdere medebewoners maar of kosten gedeeld kunnen worden. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten maar ook om alle andere uitgaven waarbij er een schaalvoordeel is omdat alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk worden gedragen zoals duurzame gebruiksgoederen, woninginrichting, huishoudelijke apparatuur, vaste lasten (water, gas, elektra), abonnementen en diverse andere kosten. In deze gevallen wordt een lagere toeslag vastgesteld.

De bepalingen van de verlaging van de bijstandsnorm zijn deels een spiegelbeeld van de bepalingen over de toeslag. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met een toeslag als kosten worden gedeeld met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwden in dezelfde situatie. Zijn er meerdere personen waarmee de bestaanskosten van de gehuwden kunnen worden gedeeld, dan wordt een extra verlaging toegepast.

Normen

In de normensystematiek van de WWB is onderscheid gemaakt tussen de normen die gelden voor de leeftijdsgroep van de jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar) en de leeftijdsgroep van 21 tot 65 jaar. Voor personen in de leeftijd van 21 tot 65 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden.

Voor personen van 21 jaar tot 65 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikel 21 van de WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (is gelijk aan de gehuwdennorm);

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm;

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm.

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de normering die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 20 van de WWB). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 van de WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één gezinslid zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 65 jaar zijn aparte normen van toepassing (artikel 20 van de WWB).

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden (artikel 25 van de WWB). De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meerdere anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur en energie gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm.

Verlagingen

Als het aan (woon)lasten ontbreekt, kan de bijstandsnorm verlaagd worden. De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 van de WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 van de WWB)

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van de WWB);

  • -

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 van de WWB).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Tweede lid, onderdeel c: woning: Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3, zesde lid van de WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel j van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid van de WWB.

Tweede lid, onderdeel f: Zorgbehoevende: Bij de begripsomschrijving is gekozen voor het model van de VNG waarmee op eenduidige en heldere wijze inhoud wordt gegeven aan dit begrip.

Artikel 2. Doelgroep

Voor de eenvoud is ook de werkingssfeer van de verordening WWB beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar tot 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. Voor deze groep is op grond van de wet geen toeslag mogelijk en bij het toepassen van een verlaging zou deze toegepast moeten worden op de norm met als gevolg een groter beroep op de onderhoudsplicht van de ouders.

Artikel 3. Verhogen van de bijstandsnorm alleenstaande en alleenstaande ouders

Eerste lid: Bij het vaststellen van de hoogte van de toeslag is rekening gehouden met het aantal personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld. Indien kosten kunnen worden gedeeld met een of meerdere personen dan wordt de toeslag naar beneden bijgesteld.

Tweede lid, onderdeel e: Verzorgingsbehoevenden worden eveneens niet meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een verlaging van de norm. Dit om te bevorderen dat er minder snel een beroep wordt gedaan op de AWBZ instellingen en de professionele thuiszorg.

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm

Eerste lid: In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit dat de gehuwden de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander niet zijnde een echtgenoot zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Bij de verlaging is rekening gehouden met de situatie waarbij met meerdere personen kosten kunnen worden gedeeld.

Artikel 5. Verhoging of verlaging bij ontbreken van woonkosten

In dit artikel is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan. Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20% van de gehuwdennorm. Van ontbrekende woonkosten is verder sprake:

  • -

    bij het niet aanhouden van een woning;

  • -

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • -

    indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 van de WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Artikel 6. Verlaging bijstandsnorm of toeslag voor schoolverlaters

Dit artikel is bedoeld om schoolverlaters gedurende het eerste half jaar van bijstandsverlening niet in een betere financiële positie te brengen als toen deze nog waren aangewezen op inkomen uit WSF of WTOS.

Artikel 7. Lagere toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

In artikel 29 van de wet is opgenomen dat de toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar mag worden beperkt indien dit gelet op de hoogte van het minimum jeugdloon redelijk is. Dit artikel voorkomt dat de bijstandsverlening een belemmering vormt om arbeid in loondienst te aanvaarden Berekend is dat indien deze belanghebbenden op grond van hun woonsituatie in aanmerking zouden komen voor een maximale toeslag, de bijstandsuitkering hoger is dan het bij de leeftijd passende minimumloon. Op grond hiervan wordt de toeslag bepaald op 10%.

Artikel 8. Hardheidsclausule

Het is niet nodig om in de verordening alle mogelijk situaties uitputtend te regelen. In geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18, eerste lid van de WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Daarbij moet gedacht worden aan de situatie waarbij sprake is van een cumulatie van verlagingen. In die gevallen is het voor adequate bijstandsverlening wenselijk om een minimumbedrag aan te houden. Daarbij kan worden gedacht aan een minimumbedrag van 35% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande, 55% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder en 65% van de gehuwdennorm voor gehuwden. De uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de bijstand blijft echter afhankelijk van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 10. Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.