Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellevoetsluis

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 - II gemeente Hellevoetsluis

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellevoetsluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 - II gemeente Hellevoetsluis
CiteertitelToeslagenverordening WWB 2012 - II gemeente Hellevoetsluis.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 8 lid 1 onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-201201-04-2012nieuwe regeling

22-03-2012

Groot Hellevoet, 28 maart 2012

13-09-12/11

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012 - II gemeente Hellevoetsluis.Nummer:

Nummer: 13-09-12/11

De raad der gemeente Hellevoetsluis;

gehoord de commissie zorg, welzijn en onderwijs;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 juli 2012, nummer: 13-09-12/11;

met overneming van de daarin vermelde motieven;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

besluit:

vast te stellen:

de volgende Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 - II gemeente Hellevoetsluis.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Hellevoetsluis.

    • d.

      de norm: de norm gehuwden, zoals bedoeld in artikel 21 sub c WWB.

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • f.

      woonkosten:

    • I.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

    • II.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2. Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Bij gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 WWB, bedraagt:

    • a.

      twintig procent van de norm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      tien procent van de norm voor een belanghebbende die met één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

    • c.

      vijf procent van de norm voor een belanghebbende die met twee of meer personen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar:

    • a.

      vijf procent van de norm indien in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      twee procent van de norm indien belanghebbende met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      tien procent van de norm indien in de woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      vijf procent van de norm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

  • 1.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt tien procent van de norm voor belanghebbenden die met één ander hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt vijftien procent van de norm voor belanghebbenden die met twee of meer personen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 3.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt twintig procent van de norm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

  • 1.

    De verlaging voor schoolverlaters zoals bedoeld in artikel 28 WWB bedraagt tien procent van de norm gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 3 of 4 WWB van toepassing is.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    vijftig procent van de norm voor een alleenstaande;

  • b.

    zeventig procent van de norm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    tachtig procent van de norm voor gehuwden.

Artikel 9. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2.

    De Toeslagenverordening WWB 2012, vastgesteld door de raad op 22 maart 2012, wordt gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 10. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2012 - II gemeente Hellevoetsluis.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 13 september 2012.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

H.J. van der Wel. mr. F.D. van Heijningen.

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Hellevoetsluis

 

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven. De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

 

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

• het kunnen delen van kosten met een ander;

• de woonsituatie;

• de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

 

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen.

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Hellevoetsluis

 

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Lid 2 onderdeel d: norm gehuwden

Voor norm gehuwden wordt verwezen naar de norm voor een echtpaar, zoals bedoeld in artikel 21 sub c WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

 

Lid 2 onderdeel e: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

 

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

 

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

 

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

 

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de norm gehuwden bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

 

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor tien procent van de norm gehuwden (zie artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

 

Wanneer twee of meer anderen hoofdverblijf hebben in de woning, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan verder gedeeld kunnen worden. Aangezien ook in dergelijke situaties een toeslag op zijn plaats is, is gekozen voor een toeslag van vijf procent (zie artikel 3 lid 1 onderdeel c van deze verordening).

 

Lid 2

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

 

Lid 3 en 4

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening. In het derde lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het vierde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

 

Artikel 4. Verlagen norm gehuwden

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van de gehuwden een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

 

Artikel 4 lid 3 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij dit artikel.

 

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

 

Geen woonkosten

In artikel 5 van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:

a) indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende

huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

b) indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand

omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in

eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

 

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

• bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

• indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten

betaalt van de woning.

 

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

 

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

 

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Op grond van artikel 28 WWB kan het college voor een belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm of de toeslag gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen. Het moet dan wel gaan om onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

 

In artikel 6 lid 1 van deze verordening is bepaald dat de verlaging voor schoolverlaters 10 procent van de norm bedraagt gedurende 3 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten. Deze verlaging kan echter niet worden toegepast ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 3 lid 3 of 4 van deze verordening van toepassing is (artikel 6 lid 2 van deze verordening). Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB waarin is bepaald dat jegens een belanghebbende niet tegelijkertijd een schoolverlatersverlaging en een verlaging voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar mag worden toegepast.

 

Bij toepassing van de verlaging voor schoolverlaters is het volgende van belang. Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de voorwaarde dat voor het onderwijs of de beroepsopleiding recht bestond op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Van belang is dat de belanghebbende daadwerkelijk recht heeft op studiefinanciering en niet dat het volgen van de soort opleiding daar in theorie recht op geeft. Dit volgt uit de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de toelichting op artikel 28 WWB. Daarnaast is van belang dat de belanghebbende zijn recht op studiefinanciering ontleent aan de WSF 2000 of de WTOS. Een extraneus valt niet onder de WSF 2000. Daarvoor is inschrijving als student vereist. Een voormalig extraneus is dus geen schoolverlater in de zin artikel 28 WWB. Indien het inkomen van belanghebbende voorafgaande aan de bijstand hoger is dan de bijstandsnorm omdat belanghebbende naast zijn studiefinanciering inkomsten uit bijvoorbeeld arbeid of stagevergoeding ontving (en de belanghebbende er bij bijstandsverlening dus op achteruit gaat in plaats van - zoals bij een overgang van alléén WSF 2000 naar bijstand - op vooruit), maakt niet dat de schoolverlatersverlaging in zo'n geval niet kan worden toegepast. De invloed van inkomsten naast de studiefinanciering van de belanghebbende spelen in het kader van de schoolverlatersverlaging geen rol.

 

Artikel 7. Hardheidsclausule

Dit artikel heeft betrekking op de hardheidsclausule en maakt het mogelijk in het voordeel van de belanghebbende af te wijken van hetgeen in de verordening is vastgelegd.

 

Artikel 8. Anti-cumulatiebepaling

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

 

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende. Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 6 lid 2 van de Toeslagenverordening.

 

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

 

Artikel 10. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.