Organisatie | Landsmeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelverordening Wet investeren in jongeren Landsmeer 2009 |
Citeertitel | Maatregelverordening Wet investeren in jongeren Landsmeer 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-12-2009 | 14-12-2009 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 14-12-2009 Kompas Regiokrant, 21-12-2009 | 2009-93 |
De Raad van de gemeente Landsmeer;
gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 24 november 2009;
gezien het advies van de Commissie Samenleving van 9 december 2009;
gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren (WIJ);
vast te stellen de navolgende:
MAATREGELVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN LANDSMEER 2009
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
De belanghebbende die naar het oordeel van het college, dan wel de uit de wet of artikel 30c tweede en derde lid van de Wet structuur en uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel worden opgelegd.
De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJnorm.
Artikel 5. Cumulatie van maatregelen
Vertoont een belanghebbende meerdere verwijtbare gedragingen die op grond van deze verordening tot een maatregel leiden, dan is cumulatie van de maatregelen mogelijk. Het college dient daarbij te beoordelen of het totale effect van de verschillende maatregelen niet tot onredelijk zware gevolgen leidt.
HOOFDSTUK 4. Schending inlichtingenplicht
Artikel 7. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met financiële gevolgen
Bij schending van de inlichtingenplicht van artikel 44 van de wet, in de vorm van het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen, dat heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van dat benadelingsbedrag.
Artikel 8. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder financiële gevolgen
Van het vaststellen van een maatregel voor een gedraging als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, indien er binnen een jaar voorafgaand aan de vertoonde gedraging niet eerder een verwijtbare gedraging is vertoond waarvoor een schriftelijke waarschuwing of maatregel is vastgesteld.
HOOFDSTUK 5. Overige bepalingen
Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:
de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels opstellen betreffende het opleggen van een maatregel bij zeer ernstige misdragingen tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 41 eerste lid van de wet, alsmede wanneer er sprake is van het vernielen/beschadigen van eigendommen van een organisatie belast met de uitvoering van de wet, alsmede in dit kader vastgestelde regelgeving.
De uitvoering van deze verordening berust bij het college.
In gevallen waar deze verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het college.
Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Vanaf 1 oktober 2009 geldt de Wet investeren in jongeren (WIJ). De WIJ beoogt de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Dit wordt bereikt door elke jongere recht op een werkleeraanbod (WLA) te geven. Uitgangspunt van het WLA is dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
De WIJ verplicht gemeenten te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een WLA doen. Afgeleide van het WLA is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als:
Verschil tussen WIJ en WWBIs het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’. Aanvaardt de jongere het WLA en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening.
De inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening. Verder geldt evenals in de WWB binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten waaraan de jongere zich moet houden. Worden deze verplichtingen geschonden, dan wordt de inkomensvoorziening verlaagd overeenkomstig de mate waarin de jongere wel zijn verplichtingen is nagekomen (= herstelactie). Die verlaging gebeurt conform de regels die in deze verordening zijn vastgelegd (artikel 12 lid 1 onderdeel b WIJ). Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.
In de verordening wordt het begrip “belanghebbende” gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.
Onder inkomensvoorziening wordt in deze verordening verstaan de toepasselijke norm plus de toeslag. De verlaging is derhalve van toepassing op zowel de toepasselijke norm als de toeslag.
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
In de verordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste percentuele verlaging van de WIJ-norm. Lid 2 van dit artikel brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel vereist is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
Maatregelen worden toegepast op de WIJ-norm. Dit is de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen of verlagingen en inclusief vakantietoeslag. De uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar die wordt verstrekt als aanvulling voor hun kosten voor levensonderhoud (artikel 12 WWB). Als de maatregel alleen op de lage WIJ-norm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzicht van de groep van 21 jarigen en ouder.
Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, is een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens schending van een of meer verplichtingen niet redelijk. Wel moet bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand beoordeeld worden of belanghebbende zijn verplichting in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. Is het gerechtvaardigd een maatregel op te leggen op de bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jongeren van 18 tot 21 jaar moet de Maatregelverordening WWB worden toegepast.
Artikel 3. Ingangsdatum en tijdvak
Het verlagen van de inkomensvoorziening die in de nabije toekomst wordt verstrekt is de gemakkelijkste methode. Er hoeft in dat geval geen herziening van het recht en terugvordering van de teveel betaalde inkomensvoorziening plaats te vinden. Om die reden is vastgelegd dat een maatregel in principe wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.Uitzonderingen hierop zijn ingeval bij toekenning van de inkomensvoorziening een maatregel wordt opgelegd of wanneer de inkomensvoorziening nog niet (volledig) aan belanghebbende is uitbetaald. In het laatste geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd.
Is de inkomensvoorziening beëindigd, een aanvraag niet tot stand gekomen of afgewezen als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen op grond van artikel 44 WIJ en belanghebbende doet wederom een beroep op de WIJ vindt bij een nieuwe aanvraag alsnog een maatregelbeoordeling plaats. De termijn die gehanteerd wordt is op zes maanden gesteld.
Artikel 4. Duur van de maatregel
Als binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging komt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking in een langere duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel/waarschuwing, ook als de maatregel op nihil is gesteld. Voor het bepalen van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit, waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.
Artikel 5. Cumulatie van maatregelen
Het cumulatieve effect van de opgelegde maatregelen kan tot een te zware belasting voor belanghebbende leiden. Dit kan aanleiding zijn om de maatregel over meerdere maanden op te leggen of te matigen.
Artikel 6. Niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet
De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Artikel 45 WIJ betreft verplichtingen tot een actieve opstelling van de jongere. Voor de hoogte van de op te leggen maatregel is aansluiting gezocht bij de Maatregelverordening WWB.
De verplichtingen genoemd in artikel 45 WIJ zijn:
a. het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
b. het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;
c. het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;
d. het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;
e. het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;
f. het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.
Artikel 7. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met financiële gevolgen
Artikel 44 lid 1 WIJ bepaalt dat belanghebbende op verzoek of terstond uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het benadelingsbedrag. De maatregel wegens het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag dat door de gemeente te veel betaald is aan inkomensvoorziening. De maatregel wordt toegepast op de toekomstige WIJ-norm van belanghebbende.
Gemeenten hebben, onder het huidige boeteregime, deg om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) indien er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,-. Het ligt niet voor de hand om over gaan tot het opleggen van een maatregel als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. De centrale raad van beroep heeft zich geregeld uitgesproken tegen een ‘dubbele bestraffing’. Dit betekent dat er geen samenloop van sancties mag zijn op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan.
Artikel 8. Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder financiële gevolgen
Dit artikel regelt de zogenaamde ‘nulfraude’. Het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht heeft geen gevolgen voor de hoogte van de inkomensvoorziening. Voorbeelden hiervan zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens. Ook ingeval de inlichtingenplicht te laat wordt nagekomen, dus nadat de inkomensvoorziening opgeschort is, is er sprake van nulfraude en moet een maatregel beoordeeld worden.
De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie. De waarschuwing telt mee bij een eventuele recidive. Om die reden moet het opleggen van een waarschuwing eveneens bij besluit aan belanghebbende kenbaar worden gemaakt.
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het eerste lid bepaalt dat van de in beginsel genoemde percentages en periodes kan worden afgeweken. Hier kan in uitzonderingssituaties behoefte aan zijn vanwege de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid om in een afzonderlijk besluit nadere regels op te stellen betreffende de mate van afstemming bij misdragingen tegenover een medewerker belast met de uitvoering van de wet.
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. In artikel 41 lid 1 WIJ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WIJ, bijvoorbeeld het UWV, medewerkers van het Jongerenloket of een re-integratiebedrijf.
Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
De gemeente heeft een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.
Met deze verordening is er ook een mogelijkheid om de maatregel voor een langere periode, dit betekent langer dan twee maanden, toe te passen. Dit biedt meer mogelijkheden om bij recidive en volharding de sanctie toe te spitsen op de individuele situatie van de belanghebbende. Hieraan verbonden is de plicht tot heroverweging van de verlaging binnen een termijn van uiterlijk drie maanden nadat het besluit genomen is (artikel 41 lid 3 WIJ). Het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt voortgezet. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.
Artikel 12 t/m 16. Slotbepalingen
In deze artikelen worden de uitvoering, hardheidsclausule, evaluatie, inwerkingtreding en de citeertitel geregeld. Daarnaast is bepaald dat waar de verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet burgemeester en wethouders beslissen.