Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Weesp

Verordening Inburgering Weesp 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWeesp
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Inburgering Weesp 2012
CiteertitelVerordening Inburgering Weesp 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpinburgering

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De verordening treedt met terugwerkende kracht in werking.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet inburgering, art. 8, 19, 23, 24a, 24f en 35
  2. Besluit inburgering, art. 4.27

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-02-201223-02-201212-08-2014nieuwe regeling

09-02-2012

WeesperNieuws, 29-02-2012

Z.17416/D.11190

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Inburgering Weesp 2012

Verordening Inburgering Weesp 2012

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp;

    b. de wet: de Wet inburgering;

    c. het besluit: het Besluit inburgering;

    d. de inburgeringsplichtige: iedere oud- en nieuwkomer tussen de 16 en 65 jaar, die duurzaam in Nederland wil en mag wonen en die volgens de verplichtingen van de wet, nog niet aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan.

  • 2

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen en besluiten zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

  • 1

    Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen binnen 6 weken op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over de vaststelling van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen dan wel taalkennisvoorzieningen. Dit wordt gewaarborgd door communicatie in een taal die de inburgeringsplichtige begrijpt.

  • 2

    Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtige in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    a. telefonische afspraak;

    b. afspraak op locatie;

    c. digitale en schriftelijke informatie;

    d. groepsgewijze voorlichting. 

  • 3

    Het college beoordeelt tenminste eens in de twee jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtige en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1

    Het college stelt, zoals de wet voorschrijft, voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening vast.

  • 2

    Het college stelt, zoals de wet voorschrijft, voor geestelijke bedienaren een inburgeringsvoorziening vast.

  • 3

    Het college kan voor inburgeringsplichtigen met een WWB-uitkering, waarbij deelname aan een inburgeringsvoorziening een voorwaarde voor re-integratie is, bij voorrang een inburgeringsvoorziening vaststellen.

  • 4

    Het college stelt voor vrijwillige inburgeraars geen inburgeringsvoorziening vast.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1

    Het college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, of de taalkennisvoorziening af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2

    Indien de inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening dan wel taalkennisvoorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3

    Een inburgeringsvoorziening kan een duaal programma omvatten dat bestaat uit een inburgeringstraject en een participatietraject. Het inburgeringstraject leidt op tot het inburgeringsexamen, staatsexamen of een diploma waarmee de inburgeringsplichtige aantoonbaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het participatietraject voorziet in activiteiten die in samenhang, en ten minste voor een deel gelijktijdig, met het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden uitgevoerd. De activiteiten van het participatietraject zijn er op gericht de actieve deelname van de inburgeringsplichtige aan de samenleving te stimuleren.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste 18 maanden betaald.

  • 2

    Het college legt voor de inburgeringsplichtige in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening de termijnen en wijze van betaling vast.

  • 3

    Het college verrekent de eigen bijdrage met algemene bijstand of houdt de eigen bijdrage in op een uitkering op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet aan te wijzen socialezekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan de inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

a. het deelnemen aan de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

b. het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider en/of de klantmanager;

c. het deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

d. het tijdig melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan.

 

Hoofdstuk 3 Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 7 Vaststellen van de voorziening

  • 1

    Voor de inburgeringsplichtige die ermee instemt een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening te gaan volgen, moet de voorziening bij beschikking worden vastgesteld.

  • 2

    Voor de inburgeringsplichtige die niet instemt met de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, maar voor wie het college die voorziening wel noodzakelijk acht, wordt een inburgeringsvoorziening bij beschikking vastgesteld.

  • 3

    De inburgeringsplichtige die geen voorziening wil gaan volgen en voor wie het college ook geen voorziening noodzakelijk acht, ontvangt géén vaststellingsbeschikking. In dit geval ontvangt de inburgeraar een handhavingsbeschikking, in het geval hij een oudkomer is of hij ontvangt een kennisgeving als hij een nieuwkomer is.

  • 4

    Voor de inburgeringsplichtige die zelf op andere wijze aan zijn inburgeringsplicht wil voldoen en hiervoor de instemming van het college ontvangt, ondanks dat het college voor de inburgeringsplichtige wel een voorziening noodzakelijk acht, wordt een handhavingsbeschikking gemaakt in het geval hij een oudkomer is of een kennisgeving gestuurd als hij een nieuwkomer is.

Artikel 8 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1

    Het college behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige om in aanmerking te komen voor een inburgeringsvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) op de volgende wijze:

    • a.

      tijdens het intakegesprek met de klantmanager wordt de mogelijkheid van een PIB besproken indien het ingekochte aanbod aan inburgeringsvoorzieningen niet passend blijkt te zijn;

    • b.

      het college bevestigt schriftelijk dat de inburgeringsplichtige gebruik wil maken van een PIB;

    • c.

      de inburgeringsplichtige heeft 4 weken de gelegenheid om een eigen voorziening samen te stellen in samenwerking met een aanbieder. Daarbij wordt de inburgeringsplichtige door de klantmanager begeleid bij het opstellen van het eigen trajectplan en de keuze van een taalaanbieder;

    • d.

      de taalaanbieder brengt een offerte uit.

  • 2

    Het college beoordeelt het voorstel van de inburgeringsplichtige op volledigheid. Het voorstel moet tenminste de volgende onderdelen bevatten:

    - de inhoud van het traject;

    - de kosten van het traject;

    - de inhoud en frequentie van de rapportage;

    - de betalingsvoorschriften.

  • 3

    Het voorstel moet verder aan de volgende voorwaarden voldoen:

    - de kosten van de inburgeringsvoorziening bedragen niet meer dan € 5.500,-;

    - de duur van de voorziening is ten hoogste 3½ jaar;

    - de taalaanbieder moet een erkend instituut zijn.

  • 4

    Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een (duaal) inburgeringsprogramma goed, indien dit programma naar het oordeel van het college passend is ter voorbereiding op en toeleiding naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

  • 5

    Het college keurt het voorstel van de inburgeringsplichtige voor het volgen van een taalkennisvoorziening goed, indien deze taalkennisvoorziening naar het oordeel van het college passend is om hem de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2.

  • 6

    Als het college de voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget heeft vastgesteld, sluit het college een overeenkomst met de taalaanbieder.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening bevat in ieder geval:

a. een omschrijving van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

b. een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

c. de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands moet zijn behaald;

d. de hoogte van de eigen bijdrage, de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

e. ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt;

f. de verplichting tot het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider en/of klantmanager;

g. het tijdig melden indien door ziekte dan wel andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

h. de gevolgen van niet-nakoming van de verplichtingen. 

Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete en beloning

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 100,- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 200,- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 150,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2

    De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 300,- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 400,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4

    De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 600,- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 12 Beloning

Het college kan besluiten de inburgeringsplichtige die na het volgen van een door het college vastgestelde voorziening het inburgeringsexamen, NT2 Staatsexamen programma I of II dan wel diploma binnen een termijn van drie jaar behaalt, daarvoor te belonen. De beloning is ten hoogste gelijk aan de vastgestelde eigen bijdrage. Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage conform de wet wel eerst wordt geïnd. Wanneer de eigen bijdrage nog niet volledig is betaald, wordt de beloning verrekend met de nog verschuldigde eigen bijdrage. De termijn van drie jaar start nadat de voorziening bij beschikking is vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1

    Het college kan het bepaalde in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van een goede inburgering leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2

    In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag achtste dag na publicatie van de verordening.

  • 2

    De Verordening Wet inburgering gemeente Weesp 2010 wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken, met dien verstande dat de Verordening Wet inburgering gemeente Weesp 2010 van kracht blijft voor de inburgeraars die op het moment van inwerkingtreding van de Verordening Inburgering Weesp 2012 al een inburgeringsvoorziening volgen.

Artikel 15 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Inburgering Weesp 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 13 februari 2012.

De raad voornoemd,

Mw. M. Walrave, B. Horseling,

griffier voorzitter

 

Toelichting 1  

Algemene toelichting

De Wet inburgering (Wi) regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invullen van de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeringsplichtige centraal. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

Gemeenten krijgen in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtige in de gemeente goed te informeren over zijn rechten en plichten. Een inburgeringsvoorziening leidt de inburgeringsplichtige toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het minstens eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten een taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige aanbieden, die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, Wi). Voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtige bestaat een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, Wi). De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage te betalen voor de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van de inburgeringsplichtige handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringsplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Artikel 35 Wi draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

In verband met deze taken draagt de Wi gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

1. Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan de inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 Wi).

2. Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen en over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, Wi).

3. Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 Wi).

4. Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, zonder dat eerst een aanbod wordt gedaan (artikel 19a, eerste lid, Wi).

De bevoegdheid om een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening direct vast te stellen

Artikel 19a, eerste lid, Wi geeft de bevoegdheid aan de gemeenteraad om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening niet aanbiedt aan een inburgeringsplichtige, maar deze direct vaststelt. Indien de gemeenteraad van deze bevoegdheid gebruik maakt, kan het college niet een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan een inburgeringsplichtige aanbieden, waarbij deze de mogelijkheid heeft de aangeboden voorziening te weigeren. De inburgeringsplichtige is direct verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van de vastgestelde voorziening (artikel 23, eerste lid, Wi).

Wanneer de gemeente heeft gekozen voor het vaststellingstelsel, geldt dat stelsel voor alle inburgeringsplichtigen die voor een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in aanmerking komen.

De Wi draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld. Het gaat om de volgende onderwerpen (artikel 19a, tweede lid, onderdeel b, Wi):

- De procedure die door het college wordt gevolgd voor het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, Wi).

- De criteria die worden gehanteerd bij het vaststellen van inburgeringsvoorzieningen of taalkennisvoorzieningen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, Wi).

- De vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wi).

- De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de hoogte van de eigen bijdrage, de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wi).

Artikelgewijze toelichting

NB: In de Wet inburgering is het begrip “inburgeringsvoorziening” uitgebreid met “taalkennisvoorziening”. In onderstaande toelichting worden beide begrippen waar mogelijk afzonderlijk genoemd. In een enkel geval wordt uit overweging van leesbaarheid het woord “voorziening” gehanteerd, waarmee zowel inburgeringsvoorziening als taalkennisvoorziening wordt aangeduid.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet inburgering van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen. In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeraars vorm te geven. De raad heeft voor een drietal middelen gekozen; deze zijn vastgelegd in lid 2 van de verordening. Het derde lid verplicht het college om minimaal 1 keer per 2 jaar aan de raad te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeraars.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Dit artikel regelt dat voor de groepen die het college aanwijst een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wordt vastgesteld.

Artikel 4 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

In de verordening dienen regels te worden opgesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

- De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

- De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

- De persoonlijke situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een inburgeringsvoorziening ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige niet wordt vastgesteld, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt vastgesteld voor een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, Wi). Het college is verantwoordelijk voor het vaststellen van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, Wi). Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 Wi).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, Wi).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 19, zesde lid, WI).

Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtige. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten al een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet.

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de inburgeringsvoorziening of in de overeenkomst ter zake van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, Wi). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, Wi dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de vaststelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 7 Vaststellen van de voorziening.

In dit artikel is gebruik gemaakt van de bevoegdheid in artikel 19a, eerste lid, Wi om bij verordening te bepalen dat het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan vaststellen zonder dat daaraan een procedure van aanbod (door het college) en aanvaarding (door de inburgeringsplichtige) vooraf hoeft te gaan. Op grond van dit artikel kan het college voor elke inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening vaststellen. Met dit artikel komen een aantal procedurele handelingen, zoals voorzien in het aanbodstelsel, te vervallen en wordt het proces tussen de intake en de start van de inburgeringsvoorziening versneld.

Het vaststellen van een inburgeringsvoorziening op taalkennisvoorziening begint met het houden van de intake. In de intake wordt met de inburgeringsplichtige gesproken over de voorziening die het college voor betrokkene geschikt acht. Er zijn vervolgens vier mogelijkheden:

1. In de intake blijkt dat het college aan de inburgeringsplichtige geen voorziening wil verstrekken. Het college stelt geen voorziening vast en kan een handhavingsbeschikking (voor de oudkomer) of een kennisgeving afgeven (voor een nieuwkomer);

2. De gemeente biedt een voorziening aan en de inburgeringsplichtige is het hiermee eens. De gemeente geeft een beschikking af;

3. De inburgeringsplichtige vindt de voorziening niet gepast en geeft aan zelf op een andere wijze aan de inburgeringsplicht te zullen voldoen. Het college stemt hiermee in en geeft een handhavingsbeschikking (voor een oudkomer) of een kennisgeving (voor een nieuwkomer) af;

4. Het college acht een voorziening geschikt, maar de inburgeringsplichtige wil deze voorziening niet. Het college heeft de mogelijkheid om de voorziening vast te stellen, tegen de zin van betrokkene in.

Artikel 8 De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB)

Op grond van artikel 19, tweede lid, en 24a, tweede lid, van de Wet inburgering kan het college een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aanbieden in de vorm van een PIB als de inburgeringsplichtige daarom verzoekt. Op grond van het vijfde lid van artikel 19 en het vijfde lid van artikel 24a van de Wet inburgering moet de gemeenteraad bij verordening regels vaststellen over de procedure die door het college wordt gevolgd bij het behandelen van verzoeken om een PIB, alsmede welke criteria worden gehanteerd bij het toekennen van een PIB.

Het belangrijkste criterium voor het toekennen van een PIB is dat reguliere inburgeringsprogramma’s die door de gemeente zijn ingekocht, niet passend zijn. Verder gelden de volgende uitgangspunten:

- de inburgeringsplichtige dient zelf aan te geven dat hij gebruik wil maken van een PIB;

- de inburgeringsplichtige zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een taalaanbieder die een inburgeringsprogramma kan aanbieden dat past bij zijn wensen en ambities. Het college heeft wel als taak de inburgeringsplichtige bij de vormgeving van hun inburgeringstraject en de keuze van een taalaanbieder te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering);

- het traject moet leiden tot een succesvol afgelegd inburgeringsexamen of een van de inburgeringsplicht vrijstellend examen;

- de taalaanbieder moet een erkend instituut zijn. Hierbij wordt aangesloten bij het keurmerk inburgering.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeringsplichtige tot het volgen van een inburgeringsprogramma of taalkennisvoorziening goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door de taalaanbieder. Het tweede lid van artikel 8 van de verordening geeft aan welke onderdelen er minimaal in het voorstel moeten zijn opgenomen:

- ad a. een trajectplan met bijbehorende tijdspanne en intensiteit van het programma;

- ad b. de totale kosten. Deze kosten mogen de norm in het derde lid niet overschrijden en moeten marktconform zijn;

- ad c. de inhoud en frequentie van de rapportage van de taalaanbieder aan de gemeente;

- ad d. de betalingsvoorschriften.

Het voorstel moet verder voldoen aan de volgende voorwaarden (lid 3 van artikel 8):

- ad a. de kosten bedragen maximaal € 5.500,- . Dit bedrag komt overeen met het maximum bedrag in het bestek ten bate van de inkoop van inburgeringsprogramma’s;

- ad b. de voorziening duurt maximaal 3½ jaar. Dit is de maximale wettelijke periode waarbinnen het inburgeringsexamen gehaald moet zijn;

- ad c. De voorziening moet worden verzorgd door een erkende taalaanbieder of door een onderwijsinstelling die onder andere Nederlands taalgericht onderwijs aanbiedt.

Het college keurt het voorstel goed, als het college oordeelt dat het voorstel de inburgeringsplichtige goed voorbereidt en toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II. In het geval van een taalkennisvoorziening keurt het college het voorstel goed, als het college oordeelt dat het voorstel de inburgeringsplichtige in staat stelt de Nederlandse taal te verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2.

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met de taalaanbieder een overeenkomst sluit. De gemeente Weesp kiest ervoor om deze overeenkomst door het college te laten sluiten. Dit wordt in artikel 8, lid 6 van deze verordening geregeld. Er worden dan ook geen financiële middelen verstrekt aan de inburgeringsplichtige om de taalaanbieder te betalen voor het inburgeringsprogramma. De gemeente draagt zorg voor de betaling van het inburgeringsprogramma aan de taalaanbieder.

Artikel 9 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening of de taalkennisvoorziening (artikel 23, eerste lid, Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c).

Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering).

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wi). Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan. De precieze datum waarop de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor voldoen aan de inburgeringsplicht.

Artikel 10 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, Wi). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Om te voorkomen dat het opleggen van boetes onder twee verschillende regimes (Afstemmingsverordening of verordening Wet inburgering) ongelijke behandeling tot gevolg heeft, heeft de gemeente Weesp de verordening Wet inburgering afgestemd op de Afstemmingsverordening. De afstemmingsverordening gaat immers uit van een percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnormen en de verordening Wet inburgering gaat uit van bedragen.

Om te voorkomen dat een bestuurlijke boete onder het Wi regime hoger uitvalt dan een verlaging onder het WWB regime, wordt door het college als volgt gehandeld:

1. Het college onderzoekt onder welke categorie van verlagingswaardige gedragingen de boetewaardige gedragingen Wi vallen.

2. Het college onderzoekt vervolgens het verschil in de hoogte van de sanctie op dezelfde gedragingen.

3. Indien het bedrag van de bestuurlijke boete hoger is dan de van toepassing zijnde verlaging van de uitkering indien art 37 Wi zou zijn toegepast, dan wordt de boete tot dit lagere bedrag beperkt;

4. De maximale boete voor het niet tijdig halen van het inburgeringsexamen wordt alleen opgelegd vanaf 110% van het minimum inkomen. In alle andere gevallen wordt deze boete beperkt tot het bedrag dat binnen de WWB als afstemmingsbedrag zou zijn gehanteerd.

Artikel 11 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 10, eerste en tweede lid, lagere maximumboetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 Wi worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.

Artikel 34, onderdeel d, Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1.000,- in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 Wi moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 11 het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1.000,- (artikel 34, onderdeel d, Wi). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid van artikel 11 dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Het vierde lid kan alleen in de verordening worden opgenomen als in het derde lid van artikel 11 niet het wettelijke maximum van € 1.000,- is vastgesteld. Alleen in dat geval is er ruimte voor het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete (tot maximaal € 1.000,-).

De artikelen 10 en 11 bieden in de vorm van het vaststellen van maximumbedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen.

Artikel 12 Beloning

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.