Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zoetermeer

Re-integratieverordening werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZoetermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening werk en bijstand
CiteertitelRe-integratieverordening werk en bijstand 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpsociale zaken, welzijn en onderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Reintegratieverordening werk en bijstand, vastgesteld bij raadsbesluit van 1 juni 2004.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 7, 8 en 10, tweede lid

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201212-01-2015wijziging

12-12-2011

Postiljon, 15 december 2012

110581

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening werk en bijstand

 

 

Re-integratieverordening werk en bijstand 20

 

Paragraaf 1 Algemene Bepalingen

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon, jonger dan 65 jaar, met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

  • b.

    nabestaande: de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven is als werkloos werkzoekende;

  • c.

    niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon als bedoeld in artikel 6, onderdeel a. van de wet;

  • d.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

  • e.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • f.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer;

  • i.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Zoetermeer;

  • j.

    werknemers met gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

 

Paragraaf 2 Beleid en Financien

 

Artikel 2 Opdracht college

 

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, nabestaanden en niet-uitkeringsgerechtigden alsmede aan werknemers met gesubsidieerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen maakt het college een afweging, waarbij beoordeeld wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een klant, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4.

    Het college kan, indien overeengekomen met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

Artikel 3 Beleidsplan

 

  • 1.

    Voor de uitvoering van de in artikel 2 beschreven opdracht aan het college stelt de raad ten minste eenmaal per drie jaren de kaders vast, waarin de beleidsdoelen en de financieringswijze worden beschreven.

  • 2.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening ten minste eenmaal per drie jaren een beleidsplan vast en brengt dit ter kennisgeving aan de gemeenteraad.

  • 3.

    Dit plan omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; b. de verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen, inclusief de verschillende vormen van gesubsidieerde arbeid; c. het flankerend beleid ten aanzien van arbeidsinschakeling, waaronder zorg en hulpverlening, alsmede de wijze waarop aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg bij het ontheffingenbeleid.

  • 4.

    Het college brengt jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

 

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, nabestaanden en niet-uitkeringsgerechtigden, alsmede werknemers met gesubsidieerde arbeid, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan en de op grond van deze verordening gestelde regels.

  • 3.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening die naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 5 Verplichtingen

 

  • 1.

    Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de ondersteuning en aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Verordening afstemming en handhaving bijstand dan wel het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ.

  • 3.

    Indien een persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Subsidie- en budgetplafonds

 

  • 1.

    Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3 Voorzieningen

 

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

 

  • 1.

    Het college stelt voorzieningen beschikbaar, die een traject, gericht op arbeidsinschakeling, ondersteunen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling wordt alleen ingezet als zonder die voorziening het vinden van duurzame, algemeen geaccepteerde arbeid naar het oordeel van het college niet mogelijk is.

  • 4.

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar, geschikt en toereikend is voor het doel dat met het traject beoogd wordt.

  • 5.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet, IOAW of IOAZ niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet, IOAW of IOAZ;

    • c.

      indien de persoon - niet gesubsidieerde - arbeid aanvaardt en hierdoor uitkeringsonafhankelijk wordt;

    • d.

      indien de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

 

Artikel 8 Loonkostensubsidies

 

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan een werkgever die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, b en c een arbeidsovereenkomst sluit.

  • 2.

    Het college stelt regels met betrekking tot de duur en de hoogte van de loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder subsidie wordt toegekend en de voorwaarden die aan het ontvangen van de subsidie worden verbonden.

Artikel 9 Het verrichten van onbetaalde activiteiten met behoud van uitkering

 

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde toestaan met behoud van uitkering activiteiten te verrichten gericht op arbeidsinschakeling, waaronder sociale activering als bedoeld in artikel 6, onderdeel c. van de wet.

  • 2.

    Het college stelt regels ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 10 Scholing

 

  • 1.

    Het college kan scholing of opleiding aanbieden, indien ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde, niet-uitkeringsgerechtigde of nabestaande de arbeidsinschakeling wordt belemmerd doordat deze niet beschikt over een startkwalificatie dan wel voldoende scholing of opleiding.

  • 2.

    Het college kan ter uitvoering van het eerste lid regels stellen.

Artikel 11 Premies

 

  • 2.

    Aan uitkeringsgerechtigden kan een eenmalige premie worden toegekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB, voor zover deze bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

  • 2.

    Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend.

Artikel 12 Kostenvergoeding en vrijlating

 

  • 1.

    Indien de uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk verricht, kan het college voor deze activiteiten een kostenvergoeding verstrekken tot het maximumbedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel k. van de wet.

  • 2.

    Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte en de duur van de kostenvergoeding, alsmede de voorwaarden waaronder deze wordt uitgekeerd.

Artikel 13 Kwijtschelding van vordering

 

Indien de uitkeringsgerechtigde arbeid aanvaardt waarvoor geen loonkostensubsidie wordt verleend als bedoeld in artikel 8 en deze hierdoor uitkeringsonafhankelijk wordt, verleent het college, nadat de uitkeringsonafhankelijkheid twaalf maanden onafgebroken heeft geduurd, kwijtschelding van openstaande vorderingen, tenzij de vordering is ontstaan door: 

  • a.

    teveel uitgekeerde bijstand als gevolg van schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 Ioaw of artikel 13 Ioaz;

  • b.

    bijstandsverlening ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • c.

    bijstandverlening ten behoeve van een te betalen waarborgsom;

  • d.

    bijstandsverlening ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

Paragraaf 4 Regelingen in verband met de wijzigingen ind e WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

 

Artikel 14 Wijziging betekenis begrippen

 

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken van 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 15 Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

 

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening werk en bijstand 2009”.

 

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking twee weken na de datum van publicatie, tenzij een inleidend verzoek tot het houden van een referendum over deze

    verordening is ingediend.

  • 2.

    De Reïntegratieverordening werk en bijstand wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze verordening in werking treedt.

Re-integratieverordening werk en bijstand 2009

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

 

In het eerste artikel zijn de definities opgenomen van begrippen die in de verordening worden gebruikt. Voor zover deze definities ook in de WWB of andere wetten voorkomen is hierbij aangesloten.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven; deze is grotendeels analoog aan artikel 7 WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. De doelgroep omvat zowel personen met een uitkering ingevolge WWB, Ioaw of Ioaz (de uitkeringsgerechtigden), personen zonder uitkering (niet-uitkeringsgerechtigden) als personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (nabestaanden). Daarnaast is het de opdracht aan het college om uitstroom uit gesubsidieerde arbeid te stimuleren. Arbeidsinschakeling kent hierbij een ruime definitie, dus inclusief sociale activering, maatschappelijke partcipatie en zorgtrajecten.

 

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen burgers in te zetten.

 

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

 

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Bovendien is diversiteit van voorzieningen van belang om maatwerk te kunnen leveren.

 

Het vierde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet Suwi, de gemeente aan personen die van het UWV een uitkering ontvangen een voorziening kan aanbieden, indien dit is overeengekomen tussen de gemeente en het UWV.

Artikel 3 Beleidsplan

De WWB vraagt de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar vooral gebruik te maken van beleidsplannen en beleidsregels.

 

Het eerste lid geeft aan dat de raad ten minste eenmaal per drie jaren een beleidsplan opstelt.

 

Het tweede lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, ten minste eenmaal per drie jaren een beleidsplan opstelt.

 

In het derde lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in het beleidsplan aan de orde dienen te komen; deze vloeien voort uit de wet.

 

Het vierde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

In het eerste lid komt de in de WWB opgenomen aanspraak op ondersteuning tot uitdrukking. Deze aanspraak betekent niet dat de belanghebbende kan bepalen welke voorziening naar zijn of haar oordeel zou moeten worden geboden. Het is aan het college om - in samenspraak met de belanghebbende - te oordelen welke voorziening noodzakelijk is om arbeidsinschakeling mogelijk te maken.

 

In het tweede lid is bepaald dat het aanbod dat het college doet niet alleen noodzakelijk moet zijn, maar ook moet passen binnen de kaders van de wet, de verordening, het beleidsplan en de beleidsregels.

Artikel 5 Verplichtingen

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

 

Voor personen zonder uitkering, nabestaanden en personen met gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Daartoe is het noodzakelijk dat afspraken hierover schriftelijk worden vastgelegd.

Artikel 6 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om die mogelijkheid toch te hebben kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

 

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

 

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

 

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

 

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

 

In de lijn van de systematiek van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid betekent dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

 

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een persoon gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

In het derde lid komt het uitgangspunt tot uitdrukking dat een voorziening slechts wordt ingezet als dit nodig is. Indien de betrokkene zonder de voorziening algemeen geaccepteerde arbeid kan vinden, is het gebruik van een voorziening niet op zijn plaats.

Hierbij dient aangetekend te worden dat voorkomen moet worden dat arbeidsinschakeling slechts van korte duur kan zijn. Indien een voorziening ertoe kan bijdragen dat de betrokkene duurzaam aan het werk kan blijven, kan overwogen worden deze in te zetten.

 

In het vierde lid wordt benadrukt dat een in te zetten voorziening niet alleen nodig moet zijn, maar ook het doel van het traject moet dienen. Dat kan ook een “tussendoel” zijn zoals het behalen van een bepaalde competentie. Het uiteindelijke doel is duurzame arbeidsinschakeling.

 

Het vijfde lid betreft een niet limitatieve opsomming van gronden voor beëindiging van een voorziening. Het uitgangspunt hierbij is dat een voorziening stopt als deze niet meer nodig is, niet meer past binnen het doel van het trajectplan of als de betrokkene -al dan niet verwijtbaar- geen gebruik meer maakt van de voorziening.

Artikel 8 Loonkostensubsidies

Voor het verstrekken van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen dat deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, het minimale geregeld. Uitwerking van deze bepaling geschiedt in beleidsregels die het college vaststelt. Het voordeel van deze werkwijze is dat het college slagvaardiger kan optreden indien het gewenst is de voorwaarden waaronder en de hoogte van loonkostensubsidies te wijzigen. Het traject voor het vaststellen en/of wijzigen van beleidsregels kost minder tijd dan het aanpassen van een verordening. Over het gevoerde beleid met betrekking tot loonkostensubsidies brengt het college jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad.

Artikel 9 Het verrichten van onbetaalde activiteiten met behoud van uitkering

Voor het verrichten van onbetaalde activiteiten met behoud van uitkering geldt hetzelfde als voor loonkostensubsidies.

Artikel 10 Scholing

Scholing wordt aangeboden indien dit noodzakelijk is om een re-integratietraject met succes te voltooien. Het gegeven dat scholing gewenst kan zijn om een betere werkkring te verkrijgen dan noodzakelijk is om zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud te voorzien, is op zichzelf geen noodzaak om een voorziening als scholing in te zetten. Wel van belang is te beoordelen of arbeidsinschakeling zonder scholing duurzaam kan zijn.

 

In het wetsvoorstel stimulering arbeidsparticipatie, waarvan de inwerkintreding is voorzien op 1 januari 2009, is bepaald dat de gemeenteraad regels stelt met betrekking tot scholing of opleiding. Aan een uitkeringsgerechtigde zonder startkwalificatie die werkzaamheden verricht op een participatieplaats moet de gemeente, nadat deze de werkzaamheden zes maanden heeft verricht, scholing of opleiding aanbieden, tenzij dit naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. De door het college te stellen regels kunnen onder meer betrekking hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 11 Premies

Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid premies toe te kennen. Al enige jaren bestaat de praktijk dat premie wordt toegekend aan de uitkeringsgerechtigde die arbeid aanvaardt en daardoor uitkeringsonafhankelijk wordt, nadat de uitkeringsonafhankelijkheid negen maanden heeft geduurd.

 

In het wetsvoorstel stimulering arbeidsparticipatie is opgenomen dat het college aan een uitkeringsgerechtigde, telkens nadat deze zes maanden additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie verstrekt indien de belanghebbende voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling.

 

De vaststelling van regels gebeurt op grond van het tweede lid door het college.

Artikel 12 Kostenvergoeding en vrijlating

Het eerste lid drukt uit dat de gemeente gebruik maakt van de in artikel 31, tweede lid, onderdeel k. WWB geboden mogelijkheid om een kostenvergoeding te verstrekken aan de uitkeringsgerechtigde die vrijwilligerswerk verricht.

 

Op grond van het tweede lid stelt het college regels met betrekking tot de hoogte van de kostenvergoeding, niet alleen voor een bedrag per maand en jaar, zoals opgenomen in artikel 7, onderdeel h. van de Regeling WWB, maar ook de bedragen per dag(deel) cq per week.

Artikel 13 Kwijtschelding van vorderingen

Kwijtschelding van openstaande vorderingen kan een instrument zijn om de arbeidsinschakeling te stimuleren. Gelet op het uitgangspunt dat aanvaarding van arbeid duurzaam moet zijn, vindt kwijtschelding niet eerder plaats dan nadat de uitkeringsgerechtigde twaalf maanden onafgebroken uitkeringsonafhankelijk is geweest. Hierbij is in aanmerking genomen dat de bedoeling van de kwijtschelding is dat de belanghebbende, nadat de duurzaamheid van de arbeid is vastgesteld, volledige kwijtschelding verkrijgt van financiële verplichtingen. Omdat het om aanmerkelijke bedragen kan gaan, is het gerechtvaardigd te verlangen dat de uitkeringsonafhankelijkheid een duurzaam karakter heeft.

 

Kwijtschelding vindt niet plaats in de omschreven gevallen. Het gaat hierbij om vorderingen die zijn ontstaan op verwijtbare gronden of in welke gevallen een teruggave is te verwachten, zoals bij een waarborgsom.

 

Bij aanvaarding van een werkkring waarvoor het college loonkostensubsidie verleent ontstaat wel uitkeringsonafhankelijkheid, maar voorziet de gemeente nog steeds - indirect - in de bestaanskosten. In die gevallen is het ongewenst vorderingen kwijt te schelden. Die mogelijkheid ontstaat overigens wel indien de betrokkene, na een gesubsidieerde werkkring te hebben gehad, alsnog een werkkring aanvaardt waarvoor geen loonkostensubsidie wordt verleend.