Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nederweert

Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNederweert
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012
CiteertitelBeheersverordening gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats van 20 december 1994.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op de lijkbezorging, art. 35
  2. Wet op de lijkbezorging, art. 90
  3. Gemeentewet, art. 108, lid 1
  4. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  5. Gemeentewet, art. 147, lid 2
  6. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Reglement gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-10-2012nieuwe regeling

19-06-2012

Weekblad van Nederweert, 18-10-2012

2012- 42

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012

De raad van de gemeente Nederweert;

gelezen het voorstel van het college van 2 mei 2012, nr. 2012-42;

gelet op de artikelen 35 en 90 van de Wet op de lijkbezorging en de artikelen 108 lid 1, 147 leden 1 en 2 en 149 van de Gemeentewet ;

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

‘Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012’

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. begraafplaats(en): de gemeentelijke begraafplaats aan Kreijel;

b. graf: een zandgraf;

c. asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

d. urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen;

e. eigengraf/particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. het doen begraven en begraven houden van lijken;

2. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

3. het doen verstrooien van as.

f. Eigen/particulier kindergraf: aan particulier graf, binnen een afzonderlijk aangewezen deel van de begraafplaats, waar uitsluitend kinderen of als levenloos aangegeven kinderen kunnen worden begraven, waarvoor aan een natuurlijk- of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. het doen begraven en begraven houden van lijken van kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar;

2. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen van kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar;

3. het doen verstrooien van as van kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar.

g. particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

1. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen;

2. het doen verstrooien van as.

h. Urnennis: een nis bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen bijzetten van asbussen met of zonder urnen;

i. Eigen/particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken;

j. grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats;

k. beheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats(en) of degene die hem vervangt;

l. rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf, een particulier urnengraf of een particuliere gedenkplaats;

m. gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een urnennis is verleend.

 

Artikel 2 Uitbreiding begrippen particuliergraf

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder 'particulier graf' mede verstaan: particulier urnengraf en particuliere gedenkplaats.

Hoofdstuk 2 Openstelling, orde en rust op de begraafplaats

Artikel 3 Openstelling begraafplaats

  • 1

    De begraafplaats is voor eenieder dagelijks toegankelijk gedurende door het college bij nadere regels vast te stellen tijden. Het college maakt deze tijden openbaar bekend.

  • 2

    Ter handhaving van de orde en rust op de begraafplaats(en) kunnen de toegangen tijdelijk worden gesloten.

  • 3

    Het is verboden gedurende de tijd dat de begraafplaats niet voor het publiek geopend is, zich daarop te bevinden, anders dan voor het bijwonen van een begrafenis of de bezorging van as.

Artikel 4 Ordemaatregelen

  • 1

    Bezoekers, personeel van uitvaartondernemingen en personen die werkzaamheden op de begraafplaats hebben te verrichten, zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzingen van de beheerder.

  • 2

    De beheerder kan personen die zich niet aan de in het eerste lid bedoelde aanwijzing houden van de begraafplaats verwijderen of laten verwijderen.

  • 3

    Het is verboden met motorrijtuigen op de begraafplaats te rijden:

    a. elders dan op de daartoe aangewezen rijwegen; motorrijtuigen zijn buiten de rijwegen (slechts) toegestaan voor begrafenissen of voor het vervoer van materialen;

    b. sneller dan 10 km per uur.

     

Artikel 5 Plechtigheden

  • 1

    Herdenkingsbijeenkomsten, onthullingen van gedenktekens en dergelijke plechtigheden op de begraafplaats kunnen slechts plaatsvinden nadat deze ten minste zes werkdagen tevoren zijn gemeld aan de beheerder. Datum en uur van de plechtigheid en de wijze waarop deze zal plaatsvinden worden in overleg met de aanvrager door de beheerder vastgesteld.

  • 2

    De deelnemers aan de plechtigheid, bedoeld in het eerste lid zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzingen van de beheerder.

Artikel 6 Opgravingen en ruimen

Bij het opgraven van lijken en de ruiming van graven zijn geen andere personen aanwezig dan degenen die door de beheerder met deze werkzaamheden zijn belast.

Hoofdstuk 3 Voorschriften voor lijkbezorging

Artikel 7 Kennisgeving begraven en asbezorging, openen en sluiten van het graf

  • 1

    Degene die wil doen begraven, as wil doen bijzetten of as wil doen verstrooien, geeft daarvan uiterlijk om 12.00 uur van de werkdag voorafgaande aan die waarop de begraving, bijzetting of verstrooiing zal plaatsvinden, schriftelijk kennis aan de beheerder. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. Indien de burgemeester toestemming heeft gegeven om het lijk binnen 36 uur na het overlijden te begraven moet de kennisgeving aan de beheerder zo tijdig mogelijk worden gedaan.

  • 2

    Het openen van een graf ter begraving of voor het bezorgen van as, en het daarna sluiten van een graf, alsmede het bedienen van de hulpmiddelen mag uitsluitend geschieden door het personeel van de begraafplaats op aanwijzingen en onder toezicht van de beheerder. De nabestaanden kunnen deze werkzaamheden onder toezicht van de beheerder geheel of gedeeltelijk zelf verrichten indien zij hun wens daartoe uiterlijk om 12.00 uur van de voorafgaande werkdag mondeling of schriftelijk aan de beheerder hebben kenbaar gemaakt. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. Zij dienen bij deze werkzaamheden de aanwijzingen van de beheerder op te volgen.

  • 3

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen omtrent asverstrooiing.

Artikel 8 Over te leggen stukken

  • 1

    Tot begraving wordt niet overgegaan dan nadat het verlof tot begraven is overgelegd aan de beheerder.

  • 2

    Bij de begraving, bijzetting of de bezorging van as, dient een machtiging daartoe aan de beheerder te worden overgelegd ondertekend door de rechthebbende of, indien deze is overleden, door degene die in de uitvaart voorziet.

  • 3

    Begraving of bijzetting in een particulier graf waarvan de uitgiftetermijn binnen de wettelijke minimum grafrusttermijn afloopt, kan alleen plaatsvinden onder gelijktijdige verlenging van de uitgiftetermijn met een zodanige periode dat de alsdan resterende uitgiftetermijn ten minste gelijk is aan de wettelijke minimum grafrusttermijn. De verlenging dient te worden aangevraagd door de rechthebbende.

  • 4

    De in het vorige lid bedoelde periode van verlenging wordt naar boven toe afgerond op gehele jaren.

  • 5

    De beheerder onderzoekt of de overgelegde stukken toereikend zijn.

Artikel 9 Tijden van begraven en asbezorging

  • 1

    De tijd van begraven en het bezorgen van as is: op maandag tot en met zaterdag van 09.00 tot 17.00 uur.

  • 2

    Het college kan in bijzondere gevallen van deze tijden afwijken.

Hoofdstuk 4 Indeling en uitgifte van de graven

Artikel 10 Indeling graven en asbezorging

  • 1

    Op de begraafplaats(en) kunnen worden uitgegeven:

    a. graven, voor enkele en dubbele begravingen, voor maximaal 4 asbussen met of zonder urn of voor maximaal 4 asverstrooiingen;

    b. urnennissen, voor maximaal 2 asbussen met of zonder urn;

    c. gedenkplaatsen (als graven en urnennissen).

     

  • 2

    Het college bepaalt de afmetingen en de uitgifteduur van de particuliere graven. De uitgifteduur kan niet korter zijn dan de minimumtermijn vastgesteld in de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 11 Volgorde van uitgifte

  • 1

    De particuliere graven worden slechts voor directe begraving en in volgorde van ligging uitgegeven. Begraving op vrijgekomen locaties gaat voor nieuwe locaties.

  • 2

    Het college kan een particulier graf toewijzen anders dan voor directe begraving en buiten de volgorde van uitgifte, indien dit wegens de situatie op de begraafplaats(en) niet bezwaarlijk is.

Artikel 12 Termijnen particuliere graven

  • 1

    Het college verleent, op een daartoe bij hen schriftelijk in te dienen aanvraag, voor de tijd van tien jaar recht op een particulier graf. De termijn begint te lopen op de datum waarop het particuliere graf is uitgegeven.

  • 2

    Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde recht wordt op aanvraag van de rechthebbende verlengd telkens met een termijn van vijf, tien, vijftien of twintig jaar, mits de aanvraag voor het verstrijken van de lopende termijn wordt ingediend.

Artikel 13 Overschrijving van verleende rechten

  • 1

    Het recht op een particulier graf kan op aanvraag van de rechthebbende worden overgeschreven op naam van een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon.

  • 2

    Na het overlijden van de rechthebbende kan het recht op het particuliere graf worden overgeschreven op naam van een natuurlijk persoon of rechtspersoon, indien de aanvraag daartoe wordt gedaan binnen zes maanden na het overlijden van de rechthebbende. Indien de overleden rechthebbende in het graf dient te worden begraven, dient het verzoek tot overschrijving daaraan voorafgaand te worden gedaan.

  • 3

    Indien na het overlijden van de rechthebbende de aanvraag tot overschrijving aan het college niet wordt gedaan binnen de in het tweede lid van dit artikel gestelde termijn van zes maanden, is het college bevoegd het recht op het particuliere graf te doen vervallen.

  • 4

    Na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn van zes maanden kan het college het particuliere graf alsnog op naam stellen van een nieuwe rechthebbende, tenzij dit recht betrekking heeft op een particulier graf dat inmiddels is geruimd.

Artikel 14 Afstand doen van graven

Zonder aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding kan de rechthebbende schriftelijk afstand doen ten behoeve van de gemeente van het recht op het particuliere graf. Van de ontvangst van zodanige verklaring doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling aan de rechthebbende.

Hoofdstuk 5 Grafbedekkingen

Artikel 15 Grafbedekking

  • 1

    Geen uiterlijke tekenen van welke aard ook mogen, behoudens het bepaalde in het tweede lid, op een particulier graf worden opgericht, aangebracht of geplaatst.

  • 2

    De rechthebbende is verplicht op een particulier graf een staand gedenkteken, respectievelijk, gedenkplaats op een particulier kindergraf, of in een urnennis, aan te (doen) brengen, overeenkomstig de door Burgemeester en wethouders vast te stellen nadere regels omtrent afmeting en materiaalkeuze. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de voor het gedenkteken aanwezige strook grond, plaatsing, afbreken en afvoeren van gedenktekens.

  • 3

    De rechthebbende wordt geacht eigenaar te zijn van de grafbedekking, tenzij rechthebbende kenbaar heeft gemaakt dat een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon eigenaar is van de grafbedekking.

Artikel 16 Onderhoud door rechthebbende of gebruiker

  • 1

    Het (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen van de grafbedekking geschiedt door, voor rekening van en voor risico van de rechthebbende of de gebruiker.

  • 2

    De rechthebbende of de gebruiker is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

  • 3

    Indien de rechthebbende of de gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 4

    De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende of de gebruiker door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende of de gebruiker niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

  • 5

    Het college kan de rechthebbende of de gebruiker per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar op levert voor derden.

Artikel 17 Grafbeplanting

  • 1

    Het is toegestaan laagblijvende beplanting aan te brengen op een graf binnen het daarvoor bestemde plantstrookje voor het gedenkteken.

  • 2

    Niet-blijvende beplanting op een graf die in een verwaarloosde staat verkeert kan door de beheerder worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn, door de beheerder worden verwijderd. Linten, siervazen en dergelijke voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, van de belanghebbende indien deze daartoe tevoren een aanvraag heeft ingediend bij de beheerder.

Artikel 18 Verwijdering grafbedekking bij verstrijken van de termijn

  • 1

    De grafbedekking kan na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf door het college worden verwijderd.

  • 2

    De rechthebbende kan de grafbedekking in overleg met de beheerder verwijderen en meenemen. Dit dient te gebeuren voor, maar niet eerder dan 1 maand voor, het verstrijken van de termijn.

Hoofdstuk 6 Ruiming van graven, urnengraven en urnennissen

Artikel 19 Ruiming, bezorging van overblijfselen en as

  • 1

    De beheerder draagt er zorg voor dat met de bij de ruiming van het graf nog aanwezige menselijke resten te allen tijde respectvol wordt omgegaan en dat bezoekers van de begraafplaats niet met menselijke resten worden geconfronteerd.

  • 2

    De bij de ruiming van het graf nog aanwezige menselijke resten worden begraven en de as wordt verstrooid op een van de daartoe bestemde gedeelten van de begraafplaats(en).

  • 3

    De rechthebbende op een particulier graf kan bij de beheerder een aanvraag indienen om de menselijke resten te doen verzamelen om deze opnieuw in dezelfde grafruimte te doen plaatsen dan wel om deze te cremeren of elders opnieuw te doen begraven. De rechthebbende op een urnengraf of urnennis kan bij de beheerder een aanvraag indienen de asbus ter beschikking te houden om elders bij te zetten of om de as te doen verstrooien.

Hoofdstuk 7 Inrichting register

Artikel 20 Voorschriften

  • 1

    Het college stelt voorschriften vast voor het register van de begraven lijken.

  • 2

    Het register wordt bijgehouden door de beheerder.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 21 Intrekking oude regeling

De ‘Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats’, vastgesteld op 20 december 1994, gewijzigd op 4 maart 1997, wordt ingetrokken.

Artikel 22 Overgangsbepaling

  • 1

    Rechten en verplichtingen met betrekking tot eigen graven, die voortvloeien uit de ingetrokken

    verordening worden geacht op grond van deze verordening te zijn ontstaan of verleend met dien

    verstande dat:

    a. na 1 januari 2010 uitgegeven graven worden aangemerkt als eigen graven, bedoeld in artikel 1, in verbinding met artikel 2;

    b. verleende of gevestigde grafrechten, of verlengingen daarvan, op grond van de ingetrokken verordening, voor wat betreft de daarbij behorende termijn(-en) het rechtsgevolg blijven behouden.

     

  • 2

    Besluiten die genomen zijn krachtens de ingetrokken verordening en die golden op het tijdstip van inwerking treden van deze verordening, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening, voor zover deze verordening daarvoor overeenkomstige besluiten of bevoegdheden kent en daarin niet opnieuw krachtens deze verordening is of wordt voorzien.

  • 3

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag, of verzoek op grond van de ingetrokken verordening is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 23 Strafbepaling

Voor zover overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde niet afzonderlijk in of krachtens de Wet op de Lijkbezorging strafbaar is gesteld, wordt overtreding daarvan gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de datum van uitgifte van het gemeentecontact waarin zij is geplaatst.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 19 juni 2012.

 

De griffier, De voorzitter,

 

Toelichting 1 Toelichting 'Beheersverordening gemeentelijke begraafplaats Kreijel 2012'

A. ALGEMENE TOELICHTING

INLEIDING

De Beheersverordening voor de gemeentelijke begraafplaats aan Kreijel is voor het laatst herzien op 20 december 1994 (realisering urnenmuur/columbarium), nadien gedeeltelijk gewijzigd op 4 maart 1997 (realisering kindergedeelte).

Nieuwe ontwikkelingen maken een meer integrale herziening van de verordening noodzakelijk.

Hier dient vooral de wijziging van de Wet op de lijkbezorging van 12 juni 2009 (Wlb) te worden genoemd (in werking vanaf 1 januari 2010), naast andere nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving, zoals de Europese Dienstenrichtlijn. Hoofdstuk 3 van de Algemene toelichting gaat hier nader op in.

Ook om andere redenen was een herziening van de verordening gewenst. Rechten en plichten van zowel beheerder als gebruikers van begraafplaatsen zijn nu nauwkeuriger omschreven. Ook dient uit dereguleringsoogpunt, een belangrijk motief van de wetswijziging 2009, nader te worden stilgestaan bij ‘nut en noodzaak’ van onderdelen van de huidige regeling, waaronder de verplichtingen omtrent onder meer ‘grafbedekkingen’ en overige beperkingen of aanwijzingen. Dit in vervolg op praktijkervaringen, die in de loop van de tijd al leidden tot aanpassingen (versoepelingen) in de uitvoeringspraktijk. Dit geldt ook voor het nog te vermelden ‘Reglement’ (nadere regels van Burgemeester en wethouders).

Tot slot behoeft de huidige regeling redactionele aanpassingen.

1. De verordenende bevoegdheid beheersregeling gemeentelijke begraafplaats

In artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of burgemeester is toegekend. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig acht. De artikelen 108 lid 1 in verbinding met 147 lid 2 Gemeentewet kennen de raad autonome bestuursbevoegdheden omtrent de ‘huishouding van de gemeente’ toe, nu er met betrekking tot de thans voorliggende regeling geen andere wettelijke ‘opdracht’ aan Burgemeester en wethouders of de Burgemeester gegeven is.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002 zijn in de gemeente de bevoegdheden van de raad en het college ontvlecht. In het kader hiervan zijn de bestuursbevoegdheden van de Gemeentewet geconcentreerd bij het college en zijn de kaderstellende en controlerende bevoegdheden van de raad versterkt.

De grondslag voor de verordenende bevoegdheid voor begraafplaatsen berust dus op de vermelde artikelen uit de Gemeentewet. Daarnaast moet worden genoemd artikel 35 Wlb dat een ‘gemeentelijke verordening’ eist voor de dagen en uren dat de gemeente gelegenheid moet geven tot begraven. Artikel 90 Wlb kent tot slot uitdrukkelijk (aanvullende) verordenende bevoegdheid toe aan gemeenten omtrent Wlb-onderwerpen, mits er geen sprake is van identiteit van motief, zulks om niet toegestane strijd met de Wlb te voorkomen.

2. Gemeentelijk begraafplaatsbeleid

De beheersverordening voor de gemeentelijke begraafplaats bevat verschillende (beleids-) regels die worden gehanteerd voor de instandhouding van en de dienstverlening op die begraafplaats. In dit hoofdstuk wordt aandacht geschonken aan enkele van deze regels.

Burgers hebben vaak een individuele en emotionele betrokkenheid met begraafplaatsen en alles wat zich daarop afspeelt. Daarbij stelt de dienstverlening hen voor financiële lasten.

Dit maakt het nodig om de rechten en verplichtingen duidelijk vast te leggen. Er is naar gestreefd om overbodige regelgeving te voorkomen en procedures of toestemmingsvereisten simpel en kort te houden, voor zover ze overigens al worden bepaald.

Het betrokken organisatieonderdeel (team Burgerzaken van de afdeling Dienstverlening en Zorg) en de beheerder van de begraafplaats zijn aangewezen voor contacten met burgers en bedrijven/instanties, bijvoorbeeld voor het in ontvangst nemen van (aan-)vragen en andere verzoeken, het toezicht algemeen en bij gelegenheden.

De verantwoordelijkheid van de gemeente voor de begraafplaats kan worden vergeleken met de verantwoordelijkheid die zij heeft bij de zorg voor andere collectieve of openbare voorzieningen zoals wandelgebieden, fietspaden en openbare ruimten. De verschillende aspecten van de begraafplaats vragen in bestuurlijk opzicht om een aanpak die in overeenstemming is met wensen en gevoelens van burgers en gebruikers.

Historische en/of culturele waarden zijn op de begraafplaats niet aanwezig, zodat geen nadere inventarisatie en regeling nodig zijn.

Voor de dienstverlening op de begraafplaats geeft de regeling een voorzieningenpakket dat is afgestemd op voorkomende vormen van de bestemming van stoffelijk overschot of as bij het ‘laatste afscheid’ na een uitvaart.

De regeling kent, in tegenstelling tot de huidige, geen ‘algemene graven’ meer (die in beheer zijn bij de gemeente) omdat die tot op heden nooit zijn gerealiseerd en beleidsmatig ook niet beoogd worden. De begraafplaats biedt enkel voorzieningen voor eigen (‘particuliere’) graven (stoffelijk overschot of as in asbus/urn) of urnennis.

De beheersverordening geeft het college de verplichting, respectievelijk, bevoegdheid om, nadere regels (‘Reglement’) te stellen of nadere besluiten te nemen omtrent enkele in de regeling vermelde onderwerpen, zoals openingstijden, grafbedekkingen, inrichting/uitgifte op de begraafplaats en volgorde uitgifte graven/urnennis, register begravingen, asverstrooiing en – bijzetting.

De nadere regels worden zoveel mogelijk afgestemd op de huidige gang van zaken, tenzij er - bijvoorbeeld om reden van ‘deregulering’ – minder of niet langer behoefte of noodzaak is om bestaande eisen/beperkingen te handhaven.

3. Wijzigingen in wet- en regelgeving

3.1. Wet op de lijkbezorging

De Wlb is op 12 juni 2009 gewijzigd. De wijziging werd van kracht op 1 januari 2010.

De wijzigingen die aanpassing van huidige of invoeging van nieuwe regels van de verordening noodzakelijk maken betreffen de volgende wetsartikelen:

Artikel 16: ‘Begraving of verbranding geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden.’

In de oude wettekst werd als laatst mogelijke dag de vijfde dag na het overlijden vermeld.

De verlenging van deze termijn heeft gevolgen voor de termijn van aanmelding van eventuele herdenkingsbijeenkomsten e.d. op de begraafplaats, die doorgaans niet kunnen samenvallen met een begrafenis. Dit wordt geregeld in artikel 5 (‘Plechtigheden’) van de verordening.

Artikel 23, tweede lid: ‘Begraving geschiedt in een algemeen graf, waarbij de houder van de begraafplaats bepaalt wie daarin wordt begraven, dan wel in een particulier graf, zijnde een graf waarop een uitsluitend recht is gevestigd, waarbij de rechthebbende bepaalt wie daarin wordt begraven.’

De term ´algemeen graf´ kwam in de oude wettekst niet voor, maar werd wel gebruikt in de huidige verordening. Nu er geen ‘algemene graven’ voorkomen en beleidsmatig ook niet worden beoogd kan die bepaling vervallen. De huidige verordening sprak daarnaast van een ´eigen graf´, ‘eigen urnennis’ en ‘eigen gedenkplaats, wanneer het een graf etc. betrof waarop een ‘uitsluitend recht’ (tot gebruik) was gevestigd. In de nieuwe regeling wordt de terminologie van de gewijzigde wet gevolgd, waarbij – gelet op de alom vertrouwde term ‘eigen graf’- ‘eigen graf’ etc. als begripsaanduiding is gehandhaafd echter met dezelfde betekenis van een ‘particulier graf’ etc. Zie artikel 1 ‘Begripsbepalingen’.

Artikel 28. Het eerste lid van dit artikel is gewijzigd in die zin, dat de minimumtermijn voor verlening van het uitsluitend recht op een graf van twintig jaar is teruggebracht tot tien jaar.

De laatste zin van dit lid betreft de verlenging en luidt: ‘Het voor bepaalde tijd verleende recht wordt op verzoek, mits gedaan binnen twee jaar voor het verstrijken van de termijn, telkens verlengd, met dien verstande dat de houder van de begraafplaats kan bepalen dat een periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer is dan twintig jaar.’

Een en ander heeft gevolgen voor artikel 12 (‘Termijnen eigen graven’) van de verordening.

Hier moet ten aanzien van beide aspecten de fundamentele beleidskeuze te worden gemaakt of en in hoeverre de flexibiliteit van de wetgever lokaal wordt ingevuld.

Het vierde, vijfde, zesde en zevende lid van artikel 28 bevatten nieuwe bepalingen betreffende kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een graf:

Lid 4: ‘In geval van kennelijke verwaarlozing van het onderhoud van een particulier graf, kan de houder van de begraafplaats, voor zover de plicht tot onderhoud niet bij hem ligt, deze verwaarlozing vastleggen in een schriftelijke verklaring, die hij toezendt aan de rechthebbende, die binnen één jaar na ontvangst in het onderhoud voorziet.’

Lid 5: ‘Indien de ontvangst van de verklaring, bedoeld in het vierde lid, niet bevestigd wordt, maakt de houder van de begraafplaats de verklaring bekend bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats, gedurende een periode van vijf jaar dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien.’

Lid 6: ‘Indien toepassing is gegeven aan het vierde of vijfde lid en niet alsnog in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf op het moment dat de periode van één dan wel vijf jaar, bedoeld in het vierde respectievelijk vijfde lid, is verstreken.’

Lid 7: ‘Indien het recht op het graf nog geen twintig jaar is gevestigd op het moment dat de periode, bedoeld in het vijfde lid is verstreken, blijft de bekendmaking in stand totdat de periode van twintig jaar is verstreken dan wel totdat in die periode in het onderhoud is voorzien. Indien niet voordien in het onderhoud van het graf is voorzien, vervalt het recht op het graf zodra de termijn van twintig jaar is verstreken.’

Deze bepalingen geven de houder van een begraafplaats de mogelijkheid de grafrechten van verwaarloosde graven uiterlijk vijf jaar na constatering en bekendmaking te laten vervallen, met dien verstande dat een minimale uitgiftetermijn (twintig jaar) wordt gerespecteerd. Vóór de wetswijziging kon het recht pas dertig jaar na de laatste begraving vervallen.

De huidige beheersverordening voorzag in een algemene ‘onderhoudsbepaling’, in die zin dat ‘het onderhoud van de graven en beplanting door of vanwege de gemeente geschiedt’. De gemeente heeft echter aan eigen graven etc. nimmer onderhoud gepleegd, omdat er vanuit is gegaan dat dit door rechthebbenden werd (en ook is) gedaan.

Er is nu alsnog een op de (gewenste) praktijk afgestemde ‘onderhouds- en risico-/ aansprakelijkheidsregeling’ opgenomen (artikel 17 ‘Onderhoud, risico en aansprakelijkheid rechthebbende’). Bovenstaande wettelijke regeling bij verwaarlozing heeft overigens directe gevolgen voor de inhoud van de onderhoudsregeling. Wel wordt de wettelijke formulering van de wijze van bekendmaking gevolgd in de nieuwe regeling.

Artikel 32. Dit artikel gaf in de ongewijzigde wet de minister de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent de wijze van begraven, de inrichting van het graf en de afstand van de graven onderling. Dit is uitgebreid met de mogelijkheid regels te stellen omtrent het ruimen van de graven, het verwijderen van de grafmonumenten en de teraardebestelling van de overblijfselen van lijken. Deze wijziging kwam tot stand nadat was gebleken dat de samenleving behoefte had aan bepaalde richtlijnen voor met name het ruimen en de teraardebestelling van de overblijfselen.

Met het oog hierop is in regeling een bepaling opgenomen (artikel 20 lid 2, ‘Ruiming bezorging van overblijfselen en as’). Volgens dit lid heeft de beheerder de plicht er zorg voor te dragen dat er altijd met respect en piëteit wordt omgegaan met overblijfselen.

Artikel 32a. In dit nieuwe artikel wordt bepaald dat gedurende de periode dat een graf niet geruimd mag worden het artikel 20, eerste lid, aanhef en onder e en f, van Boek 5 Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op hetgeen op het graf is geplaatst. Dit artikel van het Burgerlijk Wetboek betreft de natrekking. In 2002 heeft de Hoge Raad de uitspraak gedaan dat graftekens (van graven met uitsluitend recht als bedoeld in artikel 28 Wet op de lijkbezorging) middels natrekking in eigendom toebehoren aan de eigenaar van de grond. De consequentie van deze uitspraak was dat de begraafplaatshouder, als eigenaar van grafmonumenten, aansprakelijk was voor de schade die het grafmonument aan een ander grafmonument of aan een ander object, mens of dier aanbrengt (risicoaansprakelijkheid). Het nieuwe wetsartikel legt de eigendom en daarmee ook de risicoaansprakelijkheid van de graftekens bij de rechthebbende. In de verordening is een en ander nader kenbaar gemaakt in de hiervoor vermelde onderhouds- (c.a.) regeling van artikel 17.

3.2. Vermindering administratieve lasten/deregulering

Veel zaken zijn, net als in de huidige verordening, geregeld door middel van een informatie- of eenvoudige meldingsplicht, zoals het houden van plechtigheden (artikel 5), het doen begraven en het doen bijzetten of doen verstrooien van as (artikel 7), rechten, verlengingen en overschrijving daarvan (artikelen 12 en 13).

Een informatie- of meldingsplicht genereert weinig administratieve- en organisatielasten lasten voor burgers/bedrijven en instanties en de gemeentelijke organisatie.

In enkele overige gevallen zijn of worden, algemene regels gegeven waaraan dient te worden voldaan, zoals voor het oprichten of aanbrengen van een grafbedekking of gedenkplaat (artikel 14). Hier wordt dus, net als in de huidige regeling, uitdrukkelijk niet gekozen voor een toetsing vooraf via een verdergaande meldings- of vergunningplicht nu daar geen strikte noodzaak voor bestaat.

Het bestaan van bedoelde verplichtingen en algemene regels zal evenwel naar buiten toe permanent en goed kenbaar moeten zijn.

3.3. Lex silencio positivo (LSP)

In een voorgestelde nieuwe wijziging van de Wlb wordt in artikel 29 voor de vergunning van de Burgemeester tot opgraving binnen 10 jaar na begraving een LSP (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) opgenomen. Dat wil zeggen dat wanneer op een aanvraag tot opgraving niet op tijd wordt beslist, de vergunning van rechtswege is verleend.

Nu in de verordening niet voor het fenomeen ‘vergunning- of gekwalificeerde meldingsplicht’ is gekozen doet zich in zoverre het LSP-aspect niet voor. Voor wel opgenomen vormen van ‘toestemmingsvereisten’ bij informatie, verzoeken of aanvragen bestaat redelijkerwijs geen reden voor een nadere (positieve) regeling van LSP nu de opvolgende handelingen of besluiten van de zijde van de gemeente uit hun aard vrijwel altijd aan een zeer kort tijdsbestek zijn gebonden. Er hoeven dus geen voorzieningen om LSP te ‘activeren’ te worden getroffen (artikel 4:20a lid 1 Awb).

3.4. Europese Dienstenrichtlijn/Dienstenwet (DR/Dw)

De Europese Dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123/EG) en de Dienstenwet schrijven LSP dwingend voor bij diverse vormen van ‘vergunningstelsels’ (voor ‘dienstverleners) die onder de reikwijdte van deze richtlijn vallen. Nu de verordening geen ‘toestemmingsvereisten’ voor (specifiek) dienstverleners geeft zijn DR/Dw reeds hierom niet van toepassing.

3.5. Verouderde/aangepaste regels

Naast bovenvermelde mutaties zijn, waar nodig, verouderde of redelijkerwijs niet meer toe te passen regels vervallen of vervangen door een redactioneel aangepaste tekst. Ook wenselijke bevonden nieuwe beleids- en uitvoeringsaspecten zijn doorgevoerd, die voor zover nodig, hierna worden toegelicht.

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1.

In dit artikel worden de gebruikte begrippen gedefinieerd; een nadere toelichting op enkele onderdelen:

f., g.,h. en i. Een ‘eigen graf’ werd in de oude regeling eveneens aangeduid als ‘eigen’ graf. Ook in het algemeen spraakgebruik wordt de term ‘eigen graf’ nog altijd gebezigd. De nieuwe omschrijving handhaaft die ingeburgerde aanduiding, echter met de inhoudelijke betekenis van de Wlb (‘particulier graf’ etc.). Om strikt juridische redenen is bij een ‘eigen urnennis’ geen sprake (meer) van het ‘verlenen van een uitsluitend recht tot’ etc.

Dit omdat hier, in tegenstelling tot begraving in een overig ‘eigen graf’, sprake is van een bovengrondse voorziening, waarvan - bij gelijkluidende definiëring - de rechten in de urnenmuur horizontaal en verticaal door elkaar lopen.

Dat zou de gemeente weer kunnen bemoeilijken bij eventuele renovatie of andere verder als normaal onderhoud gaande ingrepen. Er zou in dat geval van iedere rechthebbende afzonderlijk toestemming zijn vereist.

Gelet hier op is gekozen voor een constructie die minder ver gaat en beperkt blijft tot het ‘bieden van gelegenheid tot bijzetten en bijgezet houden in een urnenmuur die in beheer is bij de gemeente’ (een licht gebruiksrecht dus).

f. en g. Net als in de huidige regeling blijft de mogelijkheid geboden as te doen verstrooien in of op eigen graven, buiten de urnenmuur.

Een regeling voor het verstrooien van as op of in eigen graven is opgenomen in de vorm van het maximale aantal verstrooiingen per graf (artikel 10 lid 1 ‘Indeling graven en asbezorging’).

Voor de aparte plaats voor kinderen is een leeftijdsgrens van maximaal 11 jaar bepaald. Tot op heden werd hiervoor maximaal 12 jaar aangehouden met een afwijkingsmogelijkheid voor Burgemeester en wethouders. Het is uit duidelijkheids- en rechtszekerheidsoverwegingen juister om een leeftijd te bepalen zonder afwijkingsmogelijkheid. Daarnaast spoort de leeftijd van 11 jaar met de in omliggende gemeenten aangehouden leeftijdsgrens.

Artikel 2.

Voor een eigen graf, urnengraf, urnennis en gedenkplaats gelden vrijwel dezelfde rechten en plichten. Zo is de uitzondering qua gebruiksrecht voor de ‘eigen urennis’ bij het vorige artikel besproken.

Artikel 3.

Dit artikel maakt het de beheerder tevens mogelijk de begraafplaats geheel of gedeeltelijk te sluiten wanneer dit bijvoorbeeld voor het ruimen van graven noodzakelijk is.

Artikel 4.

Deze regeling bevat gedragsvoorschriften voor hen die van de begraafplaats gebruik maken, in het belang van orde, rust en netheid. Tegen overtreding van de voorschriften is straf bedreigd. De politie kan als gevolg van de strafbedreiging tegen ordeverstoringen optreden en zo nodig proces verbaal opmaken. Daarnaast blijft zo nodig bestuursrechtelijke handhaving mogelijk.

De bevoegdheid van de beheerder om personen weg te sturen als zij zich niet aan zijn aanwijzingen houden biedt echter, samen met de verbodsbepalingen, voldoende mogelijkheden om tegen ongewenste activiteiten op te treden. Denkbaar is dat men ter controle een bewijs moet kunnen overleggen dat men in opdracht van de rechthebbende van het graf aan het werk is.

Artikel 5.

Met dit artikel wordt beoogd op zichzelf staande plechtigheden ordelijk te doen verlopen. Door te eisen dat de mededeling zes werkdagen vooraf moet plaatshebben, kan worden voorkomen dat de plechtigheid samenvalt met een begrafenis. Een begrafenis dient volgens de Wlb uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden te geschieden.

Bijeenkomsten die het karakter van een plechtigheid te buiten gaan, kunnen het karakter hebben van een openbare manifestatie/betoging. Hiervan moet vooraf kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester volgens de Wet openbare manifestaties van 1988 en mogelijk van toepassing zijnde APV-bepalingen, zoals artikel 2.3 van de APV.

Artikel 6.

In de huidige regeling is uitdrukkelijk gesteld dat bij opgraving van een lichaam of bij ruiming van een of meer graven alleen de personen aanwezig mogen zijn die met de werkzaamheden zijn belast. Dit zal in de praktijk ook steeds het geval zijn.

Er zijn evenwel in beginsel geen belemmeringen om een of meer nabestaanden, of een door hen aan te wijzen derde, hierbij aanwezig te laten zijn. Het kan in de praktijk voorkomen dat een dergelijke uitdrukkelijke behoefte of wens aanwezig is.

In een dergelijke situatie moeten de (beschermings-) regels die gelden voor hen die de feitelijke werkzaamheden uitvoeren in acht worden genomen.

Artikel 7.

Een schriftelijke kennisgeving is nodig omdat duidelijk vast moet liggen welke bestemming van het stoffelijk overschot of de as wordt gevraagd.

De as kan volgens artikel 62 Wlb worden bijgezet in of op een graf dan wel op een afzonderlijk aangewezen locatie op een begraafplaats, zoals een urnennis.

De verplichting dat op de kist van het lijk of op een ander omhulsel bij aankomst op de begraafplaats of in het crematorium voorzien dient te zijn van een (gekwalificeerd) duurzaam identiteitskenmerk volgt uit het gewijzigde artikel 8 Wlb. In de huidige regeling was een afzonderlijke bepaling hiertoe opgenomen, die kan vervallen.

De gemeente verstrekt dit (verificatie-)identiteitskenmerk kosteloos bij begravingen. Bij asbijzettingen of –verstrooiing wordt hiervoor het door het crematorium verstrekte identiteitskenmerk gebruikt.

Een en ander wordt tevens verwerkt in de administratie van de begraafplaats.

Omtrent de wijze waarop de as of asbus/urn in of op een eigen graf/urnennis wordt verstrooid of geplaatst, kunnen nadere bepalingen door het college worden gegeven (lid 3). Die hebben betrekking hebben op het verrichten van ‘feitelijke handelingen’ en daarbij in acht te nemen aanwijzingen door de beheerder.

Artikel 8.

De Wlb schrijft voor dat de behandelende arts of de gemeentelijke lijkschouwer een verklaring van overlijden afgeeft aan de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 12). Vervolgens geeft deze schriftelijk verlof tot begraven of cremeren (artikel 11). Dit verlof dient te worden overlegd aan de beheerder van de begraafplaats. Door de medewerking aan de begrafenis te weigeren wanneer dit verlof niet in zijn bezit is voldoet de beheerder aan de wettelijke vereisten.

Om tijdsredenen en uit het oogpunt van voorkomen van administratieve lasten verloopt het zojuist beschreven traject zo soepel mogelijk. In de praktijk zal dat met name via interne afstemming tussen betrokken gemeentelijke organisatieonderdelen plaatsvinden. Toepassing van dit lid moet dan ook in directe samenhang met de verplichting van artikel 7 lid 1 plaatsvinden.

Toekomstige digitalisering van vermelde processen en voorgeschreven formulieren zal verder bijdragen aan reductie van administratieve lasten. Volgens de Memorie van antwoord aan de Eerste Kamer, ontvangen op 15 mei 2009 bij de behandeling van de Wijziging van de Wlb, werkt de minister van Justitie aan een wetsvoorstel ‘elektronische burgerlijke stand’ dat hierin voorziet.

De ‘bezorging van as’ omvat zowel het bijzetten als de verstrooiing in een eigen graf. (leden 2 en 3).

Ingeval het stoffelijk overschot of de as van de rechthebbende zelf (in het eigen graf) wordt begraven, bijgezet of verstrooid dient de machtiging door een ander te worden verstrekt na overschrijving van het bestaande recht (lid 2). Het verzoek tot overschrijving van het recht dient in dit geval wel vóór de begraving c.a. te worden gedaan volgens artikel 13, tweede lid.

De wettelijke minimum grafrusttermijn (lid 3) is de termijn dat een lijk volgens de Wlb ten minste begraven moet blijven voordat het mag worden geruimd. Het komt voor dat begravingen, bijzettingen of asverstrooiingen (in eigen graven/urnennis) al dan niet kort voor het aflopen van de lopende uitgiftetermijn van de eerste begraving c.a. plaatsvinden. Daarom is vastgelegd dat zulks in dergelijke gevallen alleen kan plaatsvinden onder gelijktijdige verlenging van de uitgiftetermijn.

Die verlenging zal een periode moeten omvatten die de op dat moment resterende uitgiftetermijn ten minste gelijk maakt aan de wettelijke minimum grafrusttermijn (van de volgende begraving c.a.) van 10 jaar.

Artikel 9.

Artikel 35 Wlb verplicht tenminste tot de mogelijkheid van begraven c.a. op iedere dag gedurende een bij gemeentelijke verordening te bepalen tijd, met uitzondering van zon- en feestdagen. De nu opgenomen tijden zijn overeenkomstig de bestaande.

Gemeenten zijn dus vrij te bepalen dat ook op zondag of een algemeen erkende feestdag wordt begraven. Er ook gevallen denkbaar waarin de nabestaanden er qua geloofsovertuiging een belang bij hebben om op een zon- of feestdag een begrafenis of asbezorging te kunnen laten plaatsvinden. In de praktijk is het mogelijk om de begraafplaats alleen in bijzondere gevallen hiervoor open te stellen.

Een bijzonder geval kan zich ook voordoen als de burgemeester toestemming heeft gegeven om een lijk binnen 36 uur te begraven. Soms vragen nabestaanden om deze toestemming om godsdienstige redenen. Daarnaast kan spoed geboden zijn in geval van lijkvinding.

Artikel 10.

Naast de eigen (‘particuliere’) graven noemt dit artikel de verschillende andere soorten van voorzieningen op de begraafplaats. Gedenkplaatsen kunnen, in de vorm van een eigen graf of urnennis, bijvoorbeeld worden uitgegeven voor vermisten of als de persoon in het buitenland is overleden en het stoffelijk overschot niet naar Nederland is vervoerd.

Het Blb regelt (artikel 5) dat er ten hoogste drie lijken boven elkaar mogen worden begraven.

Ook worden daarin eisen bepaald omtrent de inrichting van een graf algemeen en specifiek ingeval van begravingen in meerdere lagen (o.a. onderlinge verticale afstand en grondwatergesteldheid).

Burgemeester en wethouders zullen deze eisen steeds in acht moeten nemen bij het al dan niet verlenen van toestemming voor een derde begraving in een dubbel graf. Ook is hierbij van belang de verstreken tijd sinds de laatste begraving in samenhang met de specifieke omstandigheden waaronder een derde begraving verzocht wordt.

Artikel 11.

Vaste gedragslijn is dat begravingen plaatsvinden voor directe begraving of bijzetting en binnen de vastgestelde wijze van uitgifte (volgorde) in aangewezen deelgebieden (vakken). Deze algemene onderdelen vergen als regel een nader bestuursbesluit van het college.

Het spreekt voor zich dat uit een oogpunt van doelmatig ruimtegebruik allereerst door ruiming vrijgekomen locaties worden benut voordat nieuwe locaties worden gebruikt, ingericht of aangewezen.

Reservering is in beginsel mogelijk binnen de bepaalde uitgiftevolgorde en met inachtneming van de daarvoor bepaalde tarieven (grafrechten). Reservering, eventuele uitgifte voor directe begraving buiten de volgorde van ligging – waaronder buiten een door ruiming vrijgekomen plaats - kan slechts worden toegewezen als dit niet bezwaarlijk is voor de situatie op de begraafplaats.

Hierbij kan worden gedacht aan het aanzien van de begraafplaats, de inrichting met beoogde realiseringsbehoefte binnen het/de daarvoor in aanmerking komende gedeelte(n) en de mate waarin bestaande graven voor nieuwe begravingen vrijkomen of beschikbaar zijn na ruimingen. Er zal dus al met al een selectief gebruik van worden gemaakt.

Artikel 12.

Volgens artikel 28, eerste lid Wlb kan het recht op een graf voor tenminste tien jaar worden verleend. Voorts kan, wanneer sprake is van verlenging, de houder van de begraafplaats bepalen dat de periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer dan twintig jaar. In de huidige regeling geldt een (eerste) grafrecht van 20 jaar, gelet op de voorheen geldende minimale wettelijke grafrechttermijn. In de verordening is gekozen voor de flexibiliteit die de wetgever biedt, door een termijn van 10 jaar op te nemen. Deze termijn is gelijk aan de wettelijke grafrusttermijn. Hiermee kan tegemoet gekomen worden aan de actuele of toekomstige behoefte om te kunnen volstaan met een kortere periode.

Voor verlenging van de grafrechttermijn is eveneens gebruik gemaakt van de wettelijk geboden flexibiliteit, door naast de al bestaande termijn van 10 jaar, om dezelfde reden, verlenging met 5 jaar mogelijk te maken.

Beide opties kunnen ten opzichte van de huidige situatie weliswaar enige toename van de organisatielasten inhouden, maar er kan tegemoetgekomen worden aan maatschappelijke of individuele wensen in de samenleving en zijn in zoverre redelijkerwijs verantwoord. Door de kortere termijnen zullen zich daarnaast onderhoudsproblemen minder snel aandienen. Kortere termijnen beïnvloeden in beginsel ook negatief het exploitatieresultaat van de begraafplaats. In welke mate dat het geval is kan thans nog niet bepaald worden en zal van de praktijk afhangen.

Soms verkeren rechthebbenden in de onjuiste veronderstelling dat de uitgiftetermijn pas begint te lopen op het moment van de eerste begraving of bijzetting. Daarom is de laatste zin in het eerste lid van artikel 12, betreffende de aanvang van de termijn, opgenomen.

De Wlb bepaalt in artikel 28 lid, dat vanaf twee jaar voor het verstrijken van de lopende termijn verlenging daarvan kan worden aangevraagd. Binnen een jaar na het begin van deze periode moet, volgens het tweede lid van dat wetsartikel, het college de rechthebbende op het graf mededelen dat de termijn gaat aflopen.

Volgens het oude wetsartikel diende deze mededeling schriftelijk te geschieden ‘aan de rechthebbende wiens adres de houder van de begraafplaats bekend is of redelijkerwijs bekend kan zijn’.

Het laatste deel van de zin (‘of redelijkerwijs bekend kan zijn’) is bij de wetswijziging geschrapt. In het kader van de vermindering van administratieve lasten komt de verantwoordelijkheid voor het geven van het juiste adres nu uitdrukkelijk bij de rechthebbende te liggen.

Van de houder van de begraafplaats wordt dan niet méér verlangd dan dat hij het adres uit zijn eigen administratie gebruikt.

Dit ontslaat de gemeente in wezen van de plicht het GBA-netwerk te (doen) raadplegen, Echter uit dienstverleningsoogpunt zal die service wel worden verleend omdat het een eenvoudig handeling is.

Wanneer niet binnen drie maanden om verlenging van het recht is verzocht, dient de mededeling bekend te worden gemaakt bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats tot aan het einde van de periode dat de rechthebbende om verlenging van de termijn van uitgifte kan vragen.

Zie verder voor de bekendmakingen in deze en andere situaties de toelichting op artikel 19.

Artikel 13.

Het recht op een eigen graf wordt verleend door een beschikking van het college. Hierin wordt aan de aanvrager het uitsluitend (gebruiks-)recht gegeven om lijken in een bepaald graf te doen begraven. In juridisch opzicht is een vergelijking mogelijk met de vergunning een standplaats in te nemen op de openbare weg. De koopman mag op een bepaalde plaats staan. Net als bij de standplaatsvergunning steunt het recht om lijken c.a. in een eigen te begraven op een persoonlijke beschikking.

De rechthebbende kan zijn persoonlijk (gebruiks-) recht dus niet verkopen. Het recht kan op verzoek van de rechthebbende wel worden overgeschreven op een ander.

In vorige regeling was bepaald dat het recht op een graf slechts kon worden overgeschreven op naam van de echtgenoot of levenspartner van de (overleden) rechthebbende dan wel op naam van een bloedverwant of aanverwant tot en met de derde graad. Slechts wanneer er ‘gewichtige redenen’ bestonden was overschrijving op naam van een ander mogelijk. Deze beperking is in de praktijk niet of lastig te handhaven is en veroorzaakt bovendien administratieve lasten. Er is ook overigens geen strikte noodzaak om die beperking nog langer te handhaven nu overschrijving immers steeds door nabestaanden/erfgenamen wordt verzocht. Wel wordt nu de mogelijkheid geboden het recht over te schrijven op naam van een rechtspersoon.

Het is gewenst dat er na overlijden van een rechthebbende een nieuwe rechthebbende wordt aangewezen die de verantwoordelijkheid voor de grafruimte en het daaraan verbonden onderhoud en kosten op zich neemt.

De termijn, waarbinnen de aanvraag tot overschrijving kan worden gedaan, is gesteld op zes maanden na het overlijden van de rechthebbende. Er is geen reden een langere termijn aan te houden.

Het vierde lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid zo nodig van de genoemde termijn af te wijken.

In het geval dat de stoffelijke resten van de rechthebbende in het graf moeten worden bijgezet dient het verzoek tot overschrijving vóór de bijzetting te worden gedaan. Doorgaans worden, na een overlijden, door de nabestaanden meteen al de noodzakelijke regelingen getroffen. Logischerwijs is dan het aanwijzen van een nieuwe rechthebbende er één van.

Wanneer nabestaanden ontbreken is er de mogelijkheid de rechten over te schrijven op naam van de notaris die de nalatenschap beheert, of op naam van de Stichting Grafzorg Nederland.

Artikel 14.

Dit artikel is opgenomen om buiten twijfel te stellen dat de rechthebbende afstand van het graf kan doen.

Artikel 15.

Als elke regelgeving voor grafbedekkingen ontbreekt kan het aanzien van begraafplaatsen chaotisch worden. Dat geldt – gelet op de inrichting van de begraafplaats – in mindere mate hoogte voor veiligheidsaspecten, maar in elk geval voor afmetingen en duurzaamheid van te gebruiken materialen, waarmee een mate van uniformiteit te bereiken is.

Het andere uiterste, een strak en rigide keurslijf van bepalingen die elke persoonlijke of kunstzinnige uiting aan banden legt of onmogelijk maakt, moet worden voorkomen.

De huidige regeling gaat in beginsel zin van dit laatste uit, om redenen van ‘strikte uniformiteit’.

Niettemin zijn er in de tijd gezien in de uitvoeringspraktijk door het college ‘situationeel’ versoepelingen, dus wat meer ‘eigen’ vrijheden, algemeen doorgevoerd in de wijze van uitvoering van de destijds vastgestelde 3 realiseringsmodellen mét bijbehorende materiaalkeuze (enkel natuursteen/graniet) én toegestane gravures, voor grafbedekkingen op een graf. Voor kindergraven waren geen specifieke modellen voorgeschreven maar enkel de ’afmetingen’ van de (liggende) gedenkplaat. Voor de urnennis is het bepalen van een model niet noodzakelijk, gelet op de beschikbare ruimte in de urnenmuur; wel is hier de materiaalkeuze aan de orde.

De nieuwe regeling geeft, mét behoud van een zekere mate van uniformiteit binnen het karakter van de totale begraafplaats, burgers de nodige vrijheid. Er wordt dus mede om redenen van deregulering afgestapt van de huidige nogal rigide regeling. De nadere regels van het college moeten zich beperken tot ‘afmetingen’ en ‘materiaalkeuze’. (lid 2). De nadere regels kunnen mede betrekking hebben op de afmetingen (en inrichting) van de voor het gedenkteken aanwezige strook grond. Die mag als plantstrook gebruikt worden (artikel 18) of eveneens worden voorzien van een bij de gedenksteen behorende afdekking of andere inrichting. Plaatsing, afbreken e.d. van gedenktekens kan aan nader te bepalen tijden worden gebonden.

De ruimere mogelijkheden hebben, ten opzichte van de huidige regeling een positieve weerslag op eventuele handhavingsaspecten en de daarmee gemoeide ontlasting van de organisatie. Het dereguleringsprincipe van ‘vertrouwen richting burgers’ geldt hier nadrukkelijk.

Zie ook de Algemene toelichting, hoofdstuk 3.2 (‘Vermindering administratieve lasten’).

De regeling is procedureel en qua vorm identiek aan de huidige en dus (administratief) ‘lastenarm’: geen vergunningplicht of andere toestemmingsvereiste vooraf, maar slechts het bepalen van algemene in acht te nemen regels.

Artikel 16.

In dit artikel worden de rechten en de plichten van de rechthebbende ten aanzien van de grafbedekking omschreven.

De eigendom en daarmee ook de risicoaansprakelijkheid van hetgeen op het graf is geplaatst ligt, volgens art. 32a Wlb, bij de rechthebbende. Van natrekking is geen sprake zolang het graf niet geruimd mag worden.

Grafbedekkingen op eigen graven en de termijn van uitgifte van deze graven met het recht om deze termijn steeds te verlengen, maken dat zeker niet kan worden volstaan met enkel de onderhoudszorg door de gemeente binnen het ‘publieke deel’. Noodzakelijk onderhoud of herstel kan in beginsel middels bestuursrechtelijke herstelacties worden afgedwongen. Of dat spoor een begaanbare weg is zal mede afhangen van de vraag of er sprake is een ontwikkeling richting ‘verwaarlozing’ van de grafbedekking, de nog lopende grafrechttermijn, overige bijzondere (causale) omstandigheden en de oplossingen die daar in overleg wel of niet over bereikt kunnen worden. In ieder geval is dit een apart traject dat vooraf dient te gaan aan, het ook qua tijdsduur, veel uitgebreidere traject van ‘verwaarlozing’.

Indien er sprake is van verwaarlozing van de grafbedekking kan de beheerder van de begraafplaats de rechthebbende of de gebruiker aanspreken en sommeren tot het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de grafbedekking. De Wlb bepaalt in artikel 28, vierde tot en met het zevende lid, dat het recht op het graf vervalt wanneer vijf jaar na constatering en bekendmaking van de verwaarlozing niet in het onderhoud is voorzien. Hierbij wordt rekening gehouden met de termijn van grafrust en de uitgiftetermijn van het graf. Zie ook de algemene toelichting, hoofdstuk 3.1.

Artikel 17.

In de dagelijkse praktijk kunnen er problemen rijzen over verwijderde bloemen en eenjarige planten. Omdat de bloemen en planten eigendom zijn van de rechthebbenden of anderen is een waarschuwing vooraf op zijn plaats en dient algemeen terughoudendheid te worden betracht bij verwijdering.

Het zou echter veel te omslachtig zijn betrokkenen steeds te waarschuwen dat de verwaarloosde planten of verwelkte bloemen zullen worden verwijderd. Het beleid ten aanzien van de planten en bloemen wordt, met die van de toegestane grafbedekking c.a., medegedeeld bij de uitgifte van het graf. Ook wordt het bekend gemaakt op het mededelingenbord op de begraafplaats.

Artikel 18.

De rechthebbende dient volgens artikel 28, tweede lid Wlb ten minste een jaar voor het verstrijken van de termijn van het recht op de hoogte te worden gesteld van dit feit en van de mogelijkheid verlenging van het recht te vragen. In die mededeling kan gelijktijdig worden gewezen op de gevolgen van het niet verlengen.

Zie ook artikel 12, tweede lid, met de toelichting en artikel 20 eerste lid.

De bordjes bij de graven met een mededeling dienen alleen aan de bezoekers van die graven op te vallen. Bordjes van 15 x 10 cm in een onopvallende kleur zijn hiervoor het meest gangbaar.

De beschreven procedure is niet vereist als de rechthebbende al eerder kenbaar heeft gemaakt dat van verlenging van de grafrecht termijn wordt afgezien. Dat beperkt over en weer administratieve en organisatielasten. Zie ook de identieke uitzondering bij artikel 20 lid 5.

De grafbedekking kan ook worden verwijderd nadat het college het grafrecht vervallen heeft verklaard omdat er na het overlijden van de rechthebbende niet tijdig een nieuwe rechthebbende is aangewezen (artikel 13, derde lid), het noodzakelijke onderhoud niet wordt verricht (artikel 17) of het onderhoud van het graf is verwaarloosd (artikel 28, zesde lid Wlb). In het laatste geval geldt eveneens het vereiste van de voorafgaande mededeling per brief of door het plaatsen van een bordje bij het graf gedurende de daar beschreven periode(s).

In geldende regeling was voor de rechthebbende de mogelijkheid opgenomen een aanvraag in te dienen om de grafbedekking na verwijdering een bepaalde periode ter beschikking te houden. Gelet op de daaraan verbonden administratieve- en organisatielasten is deze mogelijkheid in de nieuwe regeling niet meer opgenomen. Voor toepasselijke wetgeving omtrent door de gemeente meegevoerde of in bewaring zijnde (eigendom van) roerende zaken, zie artikel 8 van Boek 5, Titel 2, Burgerlijk Wetboek en artikel 5:30 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 19.

Volgens artikel 31, tweede lid Wlb kan een eigen graf, met inachtneming van de wettelijke grafrusttermijn van 10 jaar na de laatste begraving, geruimd worden met toestemming van de rechthebbende. Artikel 66 lid 1 Wlb regelt het toestemmingsvereiste van de rechthebbende eveneens, indien ruiming van een asbus plaatsvindt binnen 10 jaar na de bijzetting.

Het recht op een graf kan echter om een aantal redenen vervallen. Zie hiervoor de toelichting op het vorige artikel.

Zie verder de overeenkomstige toelichting op artikel 19.

Volgens het vierde lid kan de rechthebbende vragen om de overblijfselen te doen verzamelen om deze te cremeren, bij te zetten in een ander graf op dezelfde begraafplaats of over te brengen naar een andere begraafplaats. Ook wordt de mogelijkheid gegeven om de overblijfselen in dezelfde grafruimte te doen plaatsen (het zogenaamde ‘schudden’). Het graf wordt dan extra diep uitgegraven en de overblijfselen worden onderin geplaatst. De rechthebbende kan dan vervolgens het graf bestemmen voor andere overledenen. Op deze wijze kan het graf gedurende langere tijd in dezelfde familie blijven.

Voor asbussen/urnen worden vergelijkbare, op asbezorging gerichte, mogelijkheden ter plekke of elders geboden.

Met betrekking tot het ruimen geldt een zorgplicht voor de gemeente, als beheerder van de begraafplaats (tweede lid). Op de beheerder rust de plicht er zorg voor te dragen dat met de menselijke resten welke bij de ruiming van een graf worden aangetroffen te allen tijde respectvol wordt omgegaan. Er dienen bovendien maatregelen te worden getroffen zodat bezoekers van de begraafplaats niet met de menselijke resten worden geconfronteerd. Hoe dit in de praktijk ingevuld kan worden wordt uitgewerkt in een handreiking, die door de VNG in samenspraak met de branche is opgesteld en eind 2010 beschikbaar is gekomen.

Artikel 20.

Het register van begraven lijken is verplicht op grond van artikel 27 Wlb.

Voorschriften omtrent het register van de bezorgde as, dat verplicht is op grond artikel 65 Wlb, zijn hier niet opgenomen omdat artikel 10 Blb hier gedetailleerde voorschriften voor geeft. Wel is voor de kenbaarheid een verwijzing naar die bepalingen opgenomen. Beide registers zijn openbaar.

Artikel 22.

Dit artikel regelt de overgang van oud naar nieuw recht op of rondom het tijdstip van in werking treden van de nieuwe regeling. Meer concreet gaat het dan over de rechtspositie van onder de oude regeling tot stand gekomen besluiten, (bestaande) rechten en verplichtingen voor eigen graven en lopende aanvragen/verzoeken.

Voor reeds verleende grafrechten en verlengingen worden de bijhorende termijnen gehandhaafd. De nu opgenomen termijnen gelden dus voor nieuwe begravingen/bijzettingen e.a. vanaf de inwerkingtreding van de verordening (1 juli 2011).

Omdat de gewijzigde Wlb per 1-1-2010 in werking is getreden, is hier een nadere aanduiding van sedert dat tijdstip en het in werking treden van de verordening uitgegeven ‘graven’ noodzakelijk. Er kunnen sinds 1-1-2010 namelijk enkel (rechtsgeldig) ‘particuliere’ graven worden uitgegeven. De verordening voorziet daar in diverse onderdelen van artikel 1, in verbinding met artikel 2, in (‘eigen graf’ e.a.).

Artikel 23.

De beheersverordening is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Verder moet de regeling worden medegedeeld aan het parket van de arrondissementsrechtbank in Roermond (artikel 143 Gemeentewet).

Artikel 24.

Hier geldt artikel 142 Gemeentewet: Alle verordeningen treden in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

Artikel 25.

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling.