Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijkerk

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijkerk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren
CiteertitelToeslagenverordening WWB
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De citeertitel van deze verordening was voorheen Toeslagenverordening WWB en WIJ.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1 sub c
  3. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1 sub e

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-03-201201-01-2012art. 1, 1a, 2, 3, 4, 7

16-02-2012

De Stad Nijkerk, 14-03-2012

Rvs. 2012-010A
17-12-200901-01-2012nieuwe regeling

26-11-2009

De Stad Nijkerk, 09-12-2009

Rvs. 2009-075

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

 

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Nijkerk;

gelezen het collegevoorstel van 6 oktober 2009;

gelet op artikel 147 lid 1 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 8 lid 1 sub c van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 12 lid 1 sub e van de Wet investeren in jongeren;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: de Wet investeren in jongeren;

    • c.

      norm: het bedrag als bedoeld in artikel 21 van de WWB;

    • d.

      uitkering: de norm als bedoeld in artikel 21 en 22 van de WWB, verhoogd of verlaagd conform deze verordening;

    • e.

      gezinsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de WWB;

    • f.

      schoolverlater: de persoon die in een periode van 6 maanden voorafgaand aan ingangsdatum van de (eventuele) uitkering de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt 6 maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding;

    • g.

      woning: onder woning wordt mede verstaan woonschip of woonwagen;

    • h.

      medebewoning: de situatie waarin naast belanghebbende(n) één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin.

    • i.

      medebewoner: derde, bedoeld als in de situatie van medebewoning;

    • j.

      beroepsmatige verzorging: verzorging of verpleging in een inrichting;

  • 2.

    Tenzij anders is bepaald, wordt aan de in deze verordening gehanteerde begrippen de betekenis toegekend die in de WWB respectievelijk WIJ is aangegeven.

  • 3.

    De bepalingen in deze verordening hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 21 tot 65 jaar en op alle leden die behoren tot een gezin.

Artikel 1a Wijziging betekenis begrippen

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen 'alleenstaande', 'alleenstaande ouder' en 'gezin' worden gebruikt, hebben deze dezelfde betekenis als in artikel 4 van de WWB.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over 'gehuwde(n)' of 'gehuwdennorm' hebben deze begrippen dezelfde betekenis als 'gezin', bedoeld in artikel 4, respectievelijk 'gezinsnorm', bedoeld in artikel 21, eerste lid van de WWB.

Artikel 2 Toeslagen

  • 1.

    De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder bij wie geen anderen hun hoofdverblij hebben, wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gezinsnorm.

  • 2.

    De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien:

      • a.

        als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

      • b.

        uitsluitend één of meer kinderen van 18 jaar of ouder, die gelet op artikel 4, tweede lid van de WWB niet tot het gezin behoren, hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

  • 3.

    De norm voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder wordt verhoogd met 10% van de gehuwdennorm indien er sprake is van medebewoning anders dan genoemd in het tweede lid;

  • 4.

    De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder is aan te merken als een schoolverlater.

  • 5.

    De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt niet verhoogd met een toeslag indien belanghebbende vanwege het ontbreken van woonlasten lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de uitkering zou voorzien.

Artikel 3 Verlagingen

  • 1.

    De norm voor het gezin zoals bedoeld in artikel 21 eerste lid van de WWB wordt, indien sprake is van medebewoning , verlaagd met 10% van de gezinsnorm, tenzij:

    • a.

      als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft;

    • b.

      uitsluitend één of meer kinderen van 18 jaar of ouder, die gelet op artikel 4, tweede lid van de WWB niet tot het gezin behoren, hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning.

  • 2.

    De norm voor het gezin zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de WWB wordt verlaagd met 10% van de gezinsnorm als één van de gezinsleden als schoolverlater is aan te merken;

  • 3.

    De norm voor het gezin zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid van de WWB wordt verlaagd met 20% van de zinsnorm als twee gezinsleden als schoolverlater zijn aan te merken.

  • 4.

    De norm voor het gezin wordt verlaagd met 20% van de gezinsnorm als belanghebbenden vanwege het ontbreken van woonlasten lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de uitkering zou voorzien.

 

Artikel 4 Cumulatie

De uitkering voor gehuwden bedraagt minimaal 80% van het bedrag zoals genoemd in artikel 21 eerste lid van de WWB, tenzij er sprake is van een verlaging op grond van de Afstemmingsverordening WWB en WIJ.

 

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

Artikel 6 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na de bekendmaking.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Nijkerk d.d.

26 november 2009,

de griffier, de voorzitter,

de heer mr. F.E. CONTANT de heer mr. drs. G. D. RENKEMA

TOELICHTING

Algemeen

Per 1 oktober 2009 treedt de WIJ in werking voor jongeren tot 27 jaar. Bij het inrichten van de WIJ is er op het punt van de inkomensvoorziening aansluiting gezocht bij het wettelijk kader van de WWB.

De inkomensvoorziening WIJ leidt niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren in vergelijking met de WWB. De inkomensvoorziening bestaat net als in de WWB uit een rijksgeregeld deel (de norm), die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid. Dit beleid moet door de gemeenteraad worden vastgesteld.

Bovenstaande is reden om de regels voor toeslagen en verlagingen voor de WWB en de WIJ in één verordening samen te brengen. Deze verordening geeft invulling aan de opdracht van artikel 8 eerste lid sub c van de WWB en artikel 12 eerste lid sub e van de WIJ om bij verordening regels te stellen voor het verhogen en verlagen van de norm.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Spreekt voor zich.

Artikel 2 Toeslagen

Bij de vaststelling van de landelijke norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat belanghebbende de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag worden alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene, die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

De WWB en WIJ schrijven voor dat de alleenstaande (ouder) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, recht heeft op de maximale toeslag, zijnde 20% van de gehuwdennorm. Dit is dan ook niet verder bij verordening geregeld.

Kinderen in de leeftijdscategorie van 18 tot 21 jaar hebben meestal een laag inkomen uit studiefinanciering, arbeid of inkomensvoorziening. De kosten van het bestaan kunnen door de alleenstaande (ouder) in de praktijk dan ook niet worden gedeeld. Daarom verstrekken wij de maximale toeslag (artikel 2 lid 1).

Er zijn ook situaties waarin er in de woning wel een ander zijn hoofdverblijf heeft, maar waarin wij het wenselijk achten dat er desondanks de maximale toeslag wordt verstrekt. Dit wordt geregeld in artikel 2 lid 2.

De bedoeling van artikel 2 lid 2 onder a is te voorkomen, dat men als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huis nemen van een zorgbehoevende of dat de belanghebbende als zorgbehoevende zou afzien van het in huis nemen van een ander als verzorgende. De belanghebbende of de ander zou dan op verzorging in een verzorgingstehuis, verpleeginrichting of andere inrichting zijn aangewezen. Dit komt niet overeen met het streven om zorgbehoeftigen zo lang en zoveel als mogelijk zelfstandig te laten functioneren en wonen. Dat de zorgbehoevende ondanks de medebewoning aangewezen blijft of wordt op professionele thuiszorg, die de zorgverlenende medebewoner ondersteunt, doet niet af aan het recht op die maximale toeslag.

Het is in de praktijk moeilijk om bestaanskosten te delen met inwonende kinderen ouder dan 21 jaar die (bijvoorbeeld) studiefinanciering hebben. Dat de kinderen mogelijk inkomen uit (bijvoorbeeld) arbeid náást de studiefinanciering hebben, doet hier niet aan af. Artikel 2 lid 2 onder b regelt dan ook dat er voor de alleenstaande (ouder) aanspraak bestaat op de maximale toeslag.

Als er sprake is van medebewoning anders dan genoemd dan het tweede lid, wordt er geacht sprake te zijn van enige relevante schaalvoordelen ten opzichte van hen die hun woning niet delen met anderen. Daarom is er voor deze gevallen gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm (artikel 2 lid 3). Op welke wijze de voordelen van het delen van de bestaanskosten exact doorwerken tussen de verschillende medebewoners onderling is niet van belang. Deze toeslag is dan ook van toepassing op zowel de alleenstaande (ouder) als op het eventuele inwonende kind van 21 jaar of ouder.

Indien de alleenstaande (ouder) woonruimte huurt op een adres waar ook anderen wonen, maar aantoonbaar blijkt, dat deze geen schaalvoordelen ondervindt, kan een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule.

De uitkering ligt veelal aanmerkelijk hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van studiefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe zodra hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op een uitkering aangewezen raakt. De hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten tijdens de studie veranderen ook niet door een bijbaantje of stagevergoeding. Daarom spelen de inkomsten hieruit geen rol bij de bepaling van de uitkeringshoogte van de schoolverlater. De schoolverlater heeft geen recht op een toeslag (artikel 2 lid 4).

De norm wordt geacht voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te kunnen voorzien. Indien de alleenstaande (ouder) geen woonkosten heeft als gevolg van de woonsituatie, is er ook geen reden om de uitkering te verhogen met een toeslag (artikel 2 lid 5). Van het ontbreken van woonlasten kan sprake zijn in geval van krakers, of wanneer een derde de volledige woonlasten betaalt.

Artikel 3 Verlagingen

Analoog aan artikel 2.

Artikel 4 Cumulatie

Indien er sprake is van een gehuwde schoolverlater die geen woonlasten heeft (artikel 3 lid 4 en tevens lid 2 of 3), dreigt er een onwenselijke cumulatie van verlagingen. Door artikel 4 wordt deze cumulatie voorkomen waardoor de norm overblijft. Deze norm is voldoende om in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.

Artikel 5 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Het is de verwachting dat er zeer zelden een beroep op dit artikel kan/zal worden gedaan. Het is dan ook niet mogelijk om de term “bijzonder onredelijke gevolgen” te definiëren of zelfs maar een voorbeeld te geven.

Artikel 6 en 7

Spreekt voor zich.