Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waalre

Verordening Re-integratieverordening gemeente Waalre 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaalre
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Re-integratieverordening gemeente Waalre 2012
CiteertitelRe-integratieverordening gemeente Waalre 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 147, eerste lid, Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-201201-06-201201-01-2013Nieuwe regeling

19-06-2012

De Schakel, 2012, 26 (27-06-2012)

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Re-integratieverordening gemeente Waalre 2012

De Raad van de gemeente Waalre

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 mei 2012 nr. 29;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet;

de artikelen 7 en 8 van de Wet werk en bijstand;

de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet

inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Besluit:

1.  In te trekken de “Verordening Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2010”;

2.  Vast te stellen de “Verordening Re-integratieverordening gemeente Waalre 2012”, luidende als volgt:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1

    De begripsbepalingen van de Wet werk en bijstand zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken.

  • 2

    Deze verordening verstaat onder:

    a. uitkeringsgerechtigden: personen die een uitkering ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

    b. Anw-gerechtigden: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd zijn bij het

        Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    c. niet-uitkeringsgerechtigden: personen als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wet werk en bijstand;

    d. belanghebbenden: de persoon als bedoeld in artikel 10 van de Wet werk en bijstand en artikel 36 Ioaw/Ioaz;

    e. voorziening(en): het geheel van re-integratie-instrumenten die het college kan aanbieden ter bevordering van arbeidsinschakeling zoals

        bedoeld in artikel 7 lid 1 sub a van de Wet werk en bijstand of artikel 34 lid 1 sub a Ioaw/Ioaz;

    f. de wet: de Wet werk en bijstand, de Ioaw of de Ioaz;

    g. Ioaw: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers;

    h. Ioaz: Wet Inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre;

    j. re-integratietraject: een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling van belanghebbende;

    k. plan van aanpak: plan als bedoeld in artikel 44a van de Wet werk en bijstand;

    l. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Waalre;

    m. GRWRE: Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven ‘Ergon’;

    n. loonwaarde: vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loondispensatie

        behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met

        een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loondispensatie behoort;

Artikel 2 Opdracht college

  • 1

    Het college biedt aan belanghebbenden genoemd in artikel 10 van de Wet werk en bijstand en artikel 36 Ioaw/Ioaz, van 18 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij bezien wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig en doeltreffend is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 3

    Behalve het aanbieden van een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wordt een voorziening niet eerder aangeboden dan nadat is vastgesteld dat de belanghebbende in redelijkheid niet in staat wordt geacht om zelfstandig algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • 4

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 5

    Het college beoordeelt in het individuele geval of een voorziening noodzakelijk is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 6

    Indien een voorziening noodzakelijk wordt geacht, wordt

    a. primair bezien of er voorliggende re-integratievoorzieningen voorhanden zijn;

    b. vervolgens beoordeeld of er beschikbare financiële middelen zijn.

  • 7

    Bij onvoldoende financiële middelen wordt beoordeeld of er een alternatief aanbod gedaan kan worden.

Artikel 3 Budget- en subsidieplafonds

  • 1

    Het college kan jaarlijks een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2

    Op grond van het bepaalde in de Algemene subsidieverordening gemeente Eindhoven kan het college een of meer subsidieplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen.

Hoofdstuk 2 Rechten en verplichtingen

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1

    De belanghebbende kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2

    Ondersteuning kan geboden worden door het aanbieden van een traject waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 3

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende.

Artikel 5 Onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidinschakeling

  • 1

    Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject en/of de inzet van voorzieningen, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de persoon tot zijn arbeidsinschakeling, dan wel naar de geschiktheid om gebruik te maken van een voorziening.

  • 2

    Onder een onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het deelnemen aan een werkleertraject als bedoeld in artikel 8.

  • 3

    De belanghebbende is vanaf de melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid van de Wet werk en bijstand, verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Artikel 6 Verplichtingen

  • 1

    De belanghebbende aan wie het college een voorziening aanbiedt is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2

    De belanghebbende is, indien van toepassing, verplicht mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wet werk en bijstand;

  • 3

    De belanghebbende is verplicht mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling waaronder het onderzoek als bedoeld in artikel 5.

  • 4

    De belanghebbende is verplicht naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige activiteiten te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 5

    Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet, of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    a. het op verzoek van het college dan wel het uit eigen beweging verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor het uitvoeren van deze

        verordening;

    b. het naar vermogen deelnemen aan de aangeboden voorziening;

    c. na te laten hetgeen deelname aan de aangeboden voorziening belemmert.

  • 6

    Het gebruik maken van een voorziening ontslaat de belanghebbende niet van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, tenzij hiervoor ontheffing is verleend.

  • 7

    Indien de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in dit artikel als gevolg waarvan het traject wordt beëindigd, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 8

    De verplichtingen worden aan de belanghebbende bij besluit medegedeeld.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van arbeidsinschakeling door het opdoen van werkervaring en arbeidsritme, het aanleren van vaardigheden en kennis, dan wel op een andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3

    Het college legt de aangeboden voorzieningen in een re-integratietraject of, indien van toepassing voor belanghebbenden jonger dan 27 jaar, in een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Wet werk en bijstand, vast.

  • 4

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 5

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    a. indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 van de Wet werk en bijstand,

        artikel 37 Ioaw/Ioaz of artikel 6 van deze verordening niet nakomt;

    b. indien de belanghebbende die deelneemt aan de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van de wet of deze verordening;

    c. indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    d. indien de belanghebbende een aanbod om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden weigert;

    e. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een doeltreffende en doelmatige

        arbeidsinschakeling.

  • 6

    Het college kan nadere uitvoeringsregels stellen ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in artikel 8 tot en met 13 van deze verordening.

  • 7

    Er kunnen geen voorzieningen worden ingezet als de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beïnvloed of waarbij verdringing van reguliere werknemers bestaat.

Artikel 8 Werkleerbedrijf

  • 1

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden of aan personen die een uitkering op grond van de wet aanvragen, een werkleertraject aanbieden.

  • 2

    In het werkleerbedrijf wordt op basis van een assessment een persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld.

  • 3

    Op basis van het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt een werkleertraject opgesteld waarin een werk- en een leercomponent vastgelegd zijn.

  • 4

    Het werkleertraject heeft de duur van drie maanden en kan indien noodzakelijk worden verlengd met nogmaals de periode van drie maanden.

  • 5

    Het werkleertraject vindt plaats met behoud van uitkering.

  • 6

    Het college kan opdracht geven aan de GRWRE om voor een beperkte periode een loonkostensuppletie te verstrekken aan de werkgever die met een uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst afsluit ter

    compensatie van een niet volledige loonwaarde .

Artikel 9 Werkstages

  • 1

    Een werkstage is onderdeel van een re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2

    De werkstage heeft als doel de belanghebbende, indien van toepassing met behoud van uitkering, vaardigheden en kennis te laten opdoen dan wel te onderhouden met betrekking tot aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid in een bepaalde baan.

  • 3

    De werkstage duurt maximaal drie maanden.

  • 4

    Indien dit noodzakelijk is en hierdoor de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk wordt verbeterd, kan de periode als bedoeld in lid 2 verlengd worden met maximaal drie maanden.

  • 5

    Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing van reguliere arbeidsplaatsen plaatsvindt.

  • 6

    De werkgever ondertekent een werkgeversverklaring waarin aangegeven wordt dat er een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering is afgesloten ten behoeve van belanghebbende.

  • 7

    In een re-integratietraject worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 10 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1

    Het college kan een persoonsgebonden re-integratiebudget aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2

    Ten aanzien van de inzet van deze voorziening kan het college nadere regels opstellen.

Artikel 11 Sociale activering

  • 1

    Het college kan voorzieningen aanbieden aan belanghebbenden die zijn gericht op maatschappelijk functioneren/participeren ter voorbereiding op arbeidsinschakeling en daar waar nodig ondersteuning bieden bij het verkrijgen van intensieve hulpverlening om problemen die een belemmering vormen voor toetreding tot de arbeidsmarkt, op te heffen.

  • 2

    In een re-integratietraject worden tenminste vastgelegd het doel van het sociale activeringstraject, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12 Participatieplaats

  • 1

    Het college kan op basis van artikel 10a van de Wet werk en bijstand of artikel 38a Ioaw/Ioaz een participatieplaats en scholing aanbieden aan de persoon van 27 jaar of ouder die algemene bijstand of een uitkering ingevolge de Ioaw/Ioaz ontvangt met als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

  • 2

    Het college verstrekt aan degenen die algemene bijstand of een uitkering ingevolge de Ioaw/Ioaz ontvangt en onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de Wet werk en bijstand een premie van telkens maximaal € 350,- per 6 maanden.

  • 3

    De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal uren per week dat door de uitkeringsgerechtigde is gewerkt in de afgelopen 6 maanden. De maximale premie wordt verstrekt voor het werken van minimaal 24 uren per week. De premie wordt naar rato gekort bij een lager aantal gewerkte uren en verzuim.

  • 4

    De premie als bedoeld in het tweede lid wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college in de periode waarop de premie betrekking heeft onvoldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling in het arbeidsproces of de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen heeft geschonden.

  • 5

    Het college kan ter uitvoering van lid 2, 3 en 4 nadere regels opstellen.

Artikel 13 Overige voorzieningen

  • 1

    Het college kan een andere voorziening aanbieden die is toegespitst op de individuele situatie en waarbij mogelijkheden, capaciteiten en omstandigheden worden afgewogen conform hetgeen daarover in de artikelen 2 en 4 is vastgelegd.

  • 2

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt worden in het kader van arbeidsinschakeling.

  • 3

    Geen aanspraak op de in het tweede lid genoemde vergoeding bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien de aard en doel wordt geacht voor belanghebbende toereikend en passend te zijn.

  • 4

    Indien de voorziening wordt aangeboden in de vorm van een subsidie, dan zijn de voorwaarden en verplichtingen van toepassing zoals opgenomen in Nadere regels op grond van de Algemene subsidieverordening Gemeente Eindhoven.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen omtrent voorzieningen

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

  • 1

    Bij de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder r van de Wet werk en bijstand en artikel 8 lid 5 van de Ioaw en artikel 8 lid 9 van de Ioaz.

  • 2

    De vrijlating van inkomsten als bedoeld in lid 1 vindt plaats indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling en de betreffende activiteiten in een re-integratietraject zijn vastgesteld.

Artikel 15 Afstemming en terugvordering

  • 1

    Het college kan de uitkeringsgerechtigde die weigert deel te nemen of in onvoldoende mate deelneemt aan een aangeboden voorziening, een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening.

  • 2

    Het college kan de kosten die gemaakt zijn voor een voorziening terugvorderen van de belanghebbende die weigert deel te nemen of in onvoldoende mate deelneemt aan een aangeboden voorziening.

  • 3

    Indiende belanghebbende onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt waardoor de kosten van de voorziening ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt zijn, kan het college de ten onrechte of teveel betaalde kosten terug vorderen van de belanghebbende.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Nadere beleidsregels

Onverminderd hetgeen elders in deze verordening is bepaald, kan het college ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 17 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening gemeente Waalre 2012”.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 juni 2012.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 19 juni 2012.

De raad van de gemeente Waalre,

de griffier,                     de voorzitter,

 

 

J.A.J. Claessen            mr. H.C.R.M. de Wijkerslooth

Toelichting 1 Toelichting op de re-integratieverordening (‘Re-integratieverordening 2012’).

Inleiding

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB) valt uiteen in een opdracht aan het college van burgemeester en wethouders en aan de gemeenteraad.

Opdracht college

Volgens de WWB is het college verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden en het verlenen van bijstand aan personen die niet beschikken over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Opdracht gemeenteraad op het gebied van re-integratie

De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. In de wet is geregeld dat de gemeente in deze verordening een evenwichtige aanpak laat zien van de groepen belanghebbenden. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a, e en f en het tweede lid sub a en c en artikel 10 van de wet. In de verordening wordt vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van

de cliënt.

Relatie met andere verordeningen

De re-integratieverordening en de maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Naast de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

Staatssteun

De Europese regelgeving over staatsteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijk re-integratiebeleid opleveren. In dit verband is van belang of bij het toekennen van subsidie sprake is van staatssteun. Is dat het geval, dan is de gemeente gehouden om die activiteiten te melden bij de Europese commissie en gelde er allerlei voorwaarden en (informatie)verplichtingen.

In de eerste plaats geldt dat subsidies aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, gene staatssteun in de zin van de Europese regelgeving betreffen. In de tweede plaats zijn subsidies met een generiek karakter geen staatssteun. Generiek wil zeggen dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren in de verordening worden uitgesloten van subsidieringen. Ook hanteert de gemeente geen restrictie in geografische zin, ofwel

ook bedrijven buiten de regio kan een voorziening worden aangeboden in het kader van arbeidsinschakeling van een belanghebbende inwoner van Waalre.

Er is voor gekozen om de verwijzing naar de Europese regeling op te nemen in de aanhef van de verordening, hiermee wordt aangegeven dat de bepalingen van de verordening in overeenstemming zijn met deze regelgeving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven conform artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Verder is het eerste lid de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. Dit betreft dan zowel evenwicht in de aanpak van uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering als evenwicht in de aanpak van doelgroepen als bijvoorbeeld arbeidsgehandicapten, jongeren,

nieuwkomers en ouderen. Dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven te komen voor dezelfde voorzieningen onder dezelfde voorwaarden. Ten aanzien van twee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen, te weten de bekostiging en de aard van de voorziening.

Het tweede lid gaat over de keuze van de ondersteuning. Hierin is opgenomen dat sprake is van maatwerk. De voorziening die wordt ingezet, wordt toegespitst op de situatie en omstandigheden van de individuele cliënt. Daarbij wordt uitgegaan van de meest doelmatige voorziening gericht op

arbeidsinschakeling. Het is aan de gemeente om te beoordelen of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling. In het laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het bepalen en vervolgens het leveren van deze ondersteuning. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden aangeboden stelt de wet geen eisen. Hierdoor is het mogelijk om de

ondersteuning optimaal af te stemmen of onder meer de arbeidsmarkt en de individuele situatie van de cliënt. Bij de keuze en het aanbod van de ondersteuning/voorziening dient het college de voor de individuele cliënt kortste weg naar reguliere arbeid te volgen. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening.

In het derde lid is opgenomen dat het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid behoort om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Pas nadat is vastgesteld dat dit in redelijkheid niet van belanghebbende gevraagd kan worden, worden re-integratievoorzieningen ingezet. Op de re-integratiemiddelen wordt komende jaren fors bezuinigd. Dit betekent dat het college bepaalde prioriteiten kan stellen vanwege schaarse middelen. In het vierde lid is dit opgenomen.

Het vijfde lid geeft aan dat primair vastgesteld moet worden of een voorziening moet worden ingezet gericht op arbeidsinschakeling. Indien dit het geval is, zal het college eerst beoordelen of voorliggende voorzieningen aangeboden kunnen worden en vervolgens of er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. Als dit laatste niet het geval is, moet worden beoordeeld of er een alternatief aanbod gedaan kan worden. Bij dit laatste kan gedacht worden aan een traject bij maatschappelijke instellingen in de stad.

Artikel 3 Budget en subsidieplafonds

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. Het college stelt deze plafonds vast op grond van de door de raad vastgestelde programmabegroting. Hierin geeft de raad de

allocatie van middelen ten aanzien van de verschillende voorzieningen aan.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies op grond van de Subsidieverordening in houden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Voor deze verordening zijn met name budgetplafonds van belang. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag voor een voorziening. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond

ingesteld kan worden. Wat wel er per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Naast de verantwoordelijkheid van de gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een aanspraak van de cliënt opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om het recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente ondersteund te worden bij de re-integratie.

Een dergelijke aanpak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt bij de re-integratie. De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Het is immers ook al in de WWB geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

Een aanspraak is niet hetzelfde als een recht. Het gaat hierbij niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente ondersteund te worden bij re-integratie. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.

Ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van voorzieningen zoals een re-integratietraject. Er kan ook ondersteuning worden geboden door het geven van een individueel advies of het bieden van praktische hulp of het verwijzen naar instanties.

De gemeente bepaalt allereerst of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is of dat betrokkene zelfstandig tot arbeidsinschakeling in staat is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.

Bij de beoordeling (van de keuze) van de ondersteuning spelen verschillende factoren een rol. Daarbij is met name van belang wat de mogelijkheden zijn tot arbeidsinschakeling van de cliënt. Hierbij kunnen diverse factoren een rol spelen zoals belastbaarheid, zorgtaken en eventueel individuele tijdelijke ontheffingen. Daarbij wordt uitgegaan van de mogelijkheden van de cliënt en

niet de belemmeringen. Verder zijn de doelmatigheid en doeltreffendheid van de ondersteuning met het oog op arbeidsinschakeling van belang (goedkoopst adequate voorziening, kortste weg naar regulier werk). Daarnaast speelt de beschikbaarheid van (de financiële middelen voor) een bepaalde voorziening een rol. Een ander aspect betreft de motivatie van betrokkene om aan een traject deel te nemen, de zienswijze van de cliënt is daardoor van belang. Er kan daardoor geen limitatieve opsomming worden gegeven van alle criteria die een rol spelen. De individuele situatie van de cliënt is leidend. Daarbij streeft de gemeente naar duurzame plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt.

Artikel 5 Onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

Om vast te kunnen stellen of de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid kan aanvaarden dan wel gebruik kan maken van een bepaalde voorziening, is het veelal noodzakelijk hier onderzoek naar te verrichten. Deze onderzoeken kunne betrekking hebben op arbeidsdeskundige adviezen, werknemersvaardigheden, levensvaardigheden, arbeidsoriëntatie, belastbaarheidonderzoeken,

werkzoek-gedrag, motivatie of een combinatie daarvan.

Onder het onderzoek wordt mede verstaan het deelnemen aan het Werkleertraject dat het college in samenwerking met GRWRE ‘Ergon’ uitvoert. Hierbij wordt met behoud van uitkering een werkleertraject voor een periode van drie maanden gevolgd. In artikel 8 is dit werkleertraject opgenomen. De cliënt die een uitkering aanvraagt, kan verplicht worden om deel te nemen aan dit werkleertraject. Op deze wijze kan op basis van een goede diagnose een persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld en uitgevoerd worden gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 6 Verplichtingen

In de WWB is uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in dit artikel de verplichtingen conform de wet geformuleerd. Verder is de nieuwe verplichting op grond van artikel 9 lid 1 sub c van de wet hierin opgenomen: het naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten verrichten. Dit is een bevoegdheid van het college. De op te leggen tegenprestatie moet voldoen aan de volgende eisen:

De tegenprestatie is naar zijn aard niet direct gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie-instrument. Ook mag de tegenprestatie niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of aan de re-integratie gericht op arbeidsinschakeling. De duur en de omvang van de werkzaamheden dienen in de regel beperkt te zijn. Ook moet het gaan om additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Indien de in dit artikel opgenomen verplichtingen niet worden nagekomen, kan een maatregel worden opgelegd op grond van de Maatregelenverordening.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het college legt in een re-integratietraject of een plan van aanpak (voor belanghebbenden tot 27 jaar) alle activiteiten vast in het kader van arbeidsinschakeling waarbij een voorziening wordt aangeboden. In dit plan worden de activiteiten en de rechten en plichten opgenomen.

Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de casemanager de voortgang bespreekt.

Het vijfde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een voorziening aan een werkgever.

Het zesde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere uitvoeringsregels te stellen. Deze regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de nadere uitwerking van de voorzieningen en de regels die hiervoor gelden voor werkgevers of cliënten.

Artikel 8 Werkleertraject

Het college kan aan bijstandsgerechtigden of aanvragers van bijstand met arbeidsperspectief een werkleertraject aanbieden. In het werkleertraject wordt re-integratie integraal verbonden met handhavings- en dienstverleningsaspecten. Op basis van een assessment wordt een persoonlijk ontwikkelingsplan opgesteld dat de basis vormt voor het werkleertraject. Het werkleertraject vindt plaats met behoud van uitkering en duurt 3 tot maximaal 6 maanden.

Op basis van het individuele ontwikkelingsplan gaan deelnemers in het Werkleerbedrijf vier dagdelen per week werken in zo regulier mogelijke werkomgeving waarbij onder meer werknemersvaardigheden, levensvaardigheden en arbeidsoriëntatie worden ontwikkeld. Door het aanbieden van verschillende productie- en logistieke werkzaamheden proberen we zoveel mogelijk aan te sluiten bij de ontwikkelingsvraag van de deelnemer. Daarnaast gaan deelnemers maximaal

vier dagdelen per week leren op welke wijze effectief werk gevonden kan worden. Hierbij wordt het werkzoekgedrag geoptimaliseerd en wordt op basis van het persoonlijk ontwikkelingsplan gerichte training en begeleiding aangeboden.

De inzet van het totale werkleertraject is erop gericht dat deelnemers in staat worden gesteld om zelf regie te nemen over leven en loopbaan zodat zij (weer) zelfredzaam en succesvol kunnen zijn. Tezamen met een intensievere werkgeversbenadering moet dit leiden tot een lagere uitkeringsafhankelijkheid.

Artikel 9 Werkstages

de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De werkstage is bedoeld om werkgevers en werknemers aan elkaar te laten wennen. Voor de werkstage dient de werkgever een verklaring te ondertekenen, ook dient een re-integratietraject vastgesteld te worden waarin is opgenomen wat het doel van de werkstage is en op welke wijze de begeleiding plaatsvindt.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

- Er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

- die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

- die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

- de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van beloning. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van

specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft aan dat de duur van de werkstage beperkt wordt tot maximaal van drie maanden.

Het vierde lid geeft aan dat de werkstage verlengd kan worden indien dit noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling.

In het vijfde lid is opgenomen dat bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het zesde lid is de werkgeversverklaring opgenomen.

In het zevende lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een re-integratietraject (schriftelijke overeenkomst ofwel stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding waarbij sprake is van economische waarde/arbeid. Er wordt benadrukt dat het leerelement voorop staat.

Artikel 10 Persoonsgebonden re-integratietraject

Bij een persoonsgebonden re-integratietraject kan belanghebbende in een zekere mate zelf vorm en inhoud geven aan zijn arbeidsinschakeling. Daarbij toetst het college of de vorm en inhoud van het traject in overeenstemming zijn met de eisen die ook worden gesteld aan de andere reintegratievoorzieningen: het moet doelmatig en doeltreffend zijn met het oog op arbeidsinschakeling.

Het college kan belanghebbende in een bepaalde mate ondersteunen bij de keuze van een voorziening.

Artikel 11 Sociale activering

Bij sociale activering worden tijdelijk maatschappelijk zinvolle activiteiten verricht ter voorbereiding op een traject richting arbeidsinschakeling of ter bevordering van maatschappelijke participatie. In de WWB is dit expliciet opgenomen in artikel 7 lid 1. Hiermee wordt enerzijds beoogd op termijn de langdurige werkloosheid te voorkomen en financieel-economische zelfstandigheid te realiseren en

anderzijds sociaal isolement te voorkomen of te bestrijden.

Bij elke cliënt wordt een diagnose opgesteld waarbij wordt vastgesteld of een traject gericht op arbeidsparticipatie kan worden aangeboden of dat sprake is van een traject waarbij activiteiten in het kader van sociale activering in combinatie met ondersteuning naar hulpverlening aangeboden moet worden.

Sociale activering in het kader van arbeidsinschakeling is een stap richting reguliere arbeid en heeft een tijdelijk karakter. Er wordt een trajectplan opgesteld waarin de tijdelijke wederzijdse inspanningen vastgelegd worden en de voortgang in het traject wordt bewaakt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om begeleiding door de gemeente. Na deze periode wordt de dienstverlening beëindigd en vindt ondersteuning naar hulpverlening plaats. De gemeente verwijst hierbij naar de basisdienstverlening van hulpverleninginstanties.

Indien de afstand tot de arbeidsmarkt van de cliënt groot is, kan de persoon activiteiten verrichten in het kader van sociale activering om te bevorderen dat men zelfstandig kan deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten of deel te nemen aan activiteiten in de wijk of buurt. De belanghebbende kan op een dergelijke wijze op eigen kracht, dus zonder begeleiding, deelnemen aan deze activiteiten. Bij deze vorm vindt ondersteuning plaats voor het verkrijgen van hulpverlening door andere instanties. Door de gemeente vindt dan regie op zorg plaats.

Artikel 12 Participatieplaats

Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

In dit artikel is verder de maximale hoogte van de premie opgenomen. Er is voor gekozen de premie te maximeren op een bedrag van € 350,- per 6 maanden als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub j. Er wordt ingeschat dat dit een bedrag is dat niet veel gevolgen heeft met betrekking tot de armoedeval. Dit betreft geen substantiële verhoging van het maandelijks besteedbare inkomen waardoor bij aanvaarding van een baan een armoedeval kan optreden.

Artikel 13 Overige voorzieningen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, en indien hier geen voorliggende voorzieningen voorhanden zijn, besluit bepaalde voorzieningen aan te bieden in het kader van arbeidsinschakeling

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

Er kan vrijlating van inkomsten plaatsvinden in het kader van arbeidsinschakeling conform hetgeen hierover is bepaald in de WWB. Dit impliceert dat er een re-integratietraject tussen gemeente en cliënt is overeengekomen waarin de activiteiten in het kader van arbeidsinschakeling zijn vastgelegd.

Artikel 15 Afstemming en terugvordering

Het eerste lid verbindt deze re-integratieverordening met de Maatregelenverordening. In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen dat in bepaalde gevallen de gemeenten (een deel) van de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen. Het college hanteert hierbij het uitgangspunt dat de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de gedraging en de persoonlijke omstandigheden

van belanghebbende bij dit besluit dienen te worden betrokken.

Het besluit tot terugvordering kan in dit kader nimmer worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb. Het betreft hier een privaatrechtelijke vordering op grond van artikel 6:162 BW in samenhang met de artikelen 6:203 BW en 6:212 BW (Rechtbank Groningen 23-07-2007, nr. AWB 06/1685 WWB).

Artikel 16 tot en met 19

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.