Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Leeuwarden

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLeeuwarden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet investeren in jongeren
CiteertitelMaatregelenverordening WIJ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1, sub b.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-10-201101-01-2012nieuwe regeling

26-09-2011

Huis aan Huis; 5 oktober 2011

-
06-10-201101-01-2012nieuwe regeling

26-09-2011

Huis aan Huis; 5 oktober 2011

-
03-12-200901-10-200906-10-2011nieuwe regeling

23-11-2009

Huis aan Huis; 2 december 2009

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

 

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

MAATREGELENVERORDENING WET INVESTEREN IN JONGEREN

Artikel 1

Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm.

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

      Leeuwarden;

    • d.

      maatregel: het verlagen van de WIJ-norm als bedoeld in artikel 41,

eerste lid, van de wet;

  • e.

    waarschuwing: een schriftelijke waarschuwing van het college bij een eerste gedraging zoals bedoeld in de artikelen 12, derde lid, en 14, tweede lid, van deze verordening;

  • f.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomenvoorziening op grond van de wet;

    • 2.

      Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

HOOFDSTUK 2 OPLEGGEN EN WIJZE VAN VASTSTELLEN VAN DE MAATREGEL

Artikel 2

Grondslag voor een maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt.

  • 2.

    De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de jongere de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3

Berekeningsgrondslag van de maatregel

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4

Besluit tot opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college legt, gelet op artikel 3 een maatregel op.

  • 2.

    Voordat het college een maatregel oplegt, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 3.

    Het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in de vorm van een beschikking bekend gemaakt aan de jongere.

  • 4.

    In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de reden van de maatregel (met daarbij de mate van verwijtbaarheid);

    • b.

      de duur van de maatregel;

    • c.

      het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd uitgaande van de van toepassing zijnde WIJ-norm;

    • d.

      indien van toepassing de reden om af te wijken van de standaardmaatregel;

    • e.

      de voor de jongere van toepassing zijnde rechten en plichten.

Artikel 5

Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg daarvan ten onrechteeen inkomensvoorziening is verleend; of

    • c.

      de schending van de inlichtingenplicht tenminste vijf jaren geleden heeft plaatsgevonden; of

    • d.

      het signaal tot de beoordeling van een maatregelwaardige gedraging door toedoen van het college niet binnen 6 maanden tot een besluit heeft geleid.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college, op grond van dringende redenen, afziet van het opleggen van een maatregel wordt de jongere daarvan schriftelijk, in de vorm van een beschikking, mededeling gedaan.

Artikel 6

Afzien van hoorplicht

Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

  • c.

    de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet;

  • d.

    het college het horen niet nodig acht voor het kunnen vaststellen van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid, de individuele omstandigheden van belanghebbende of het bestaan van dringende redenen.

Artikel 7

Wijze van opleggen: ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

  • 2.

    Het college heroverweegt de maatregel waarvan de werking zich uitstrekt over een periode langer dan drie maanden, in de derde maand waarin de maatregel voor het eerst is toegepast, en vervolgens voor zolang nodig telkens in de derde maand nadien.

  • 3.

    De maatregel wordt zo spoedig mogelijk na de datum van verzending van het besluit tot het opleggen van de maatregel uitgevoerd. Daarbij wordt uitgegaan van de WIJ-norm welke van toepassing is in de maand waarin de maatregel daadwerkelijk wordt uitgevoerd.

  • 4.

    De maatregel kan met terugwerkende kracht worden opgelegd.

Artikel 8

Samenloop van gedragingen

Indien er in een kalendermaand sprake is van een samenloop van meerdere maatregelwaardige gedragingen worden de hoogte en de duur van de maatregel op basis van de individuele situatie van de belanghebbende beoordeeld.

HOOFDSTUK 3 GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL.

Artikel 9

De hoogte en duur van de maatregel bij het niet voldoen aan de verplichtingen uit artikel 45 van de wet.

  • 1a.

    Bij een gedraging inhoudende het niet voldoen aan een verplichting als bedoeld in artikel 45 van de wet wordt de maatregel vastgesteld op 30% van de WIJ-norm gedurende een maand.

    • b.

      In afwijking van het percentage genoemd in het eerste lid kan een

maatregel worden opgelegd ter hoogte van een ander percentage indien artikel 2 lid 2 van deze verordening daartoe aanleiding geeft.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt twee maanden,indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan het niet voldoen aan een verplichting zoals genoemd in artikel 45 van de wet.

  • 3.

    De duur van de laatst opgelegde maatregel wordt vier maanden, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij reeds sprake was van recidive, opnieuw schuldig maakt aan het niet voldoen aan een verplichting zoals genoemd in artikel 45 van de wet.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede en derde lid wordt het besluit

waarbij een maatregel is opgelegd gelijkgesteld aan het besluit om

daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in

artikel 5, tweede lid.

Artikel 10

Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een jongere de verplichting op grond van artikel 44 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de vaststelling of de voortzetting van inkomensvoorziening niet binnen de door het college, op grond van artikel 40, tweede lid, van de wet gestelde termijn, te verstrekken, doch pas tijdens de hersteltermijn, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de WIJ-norm gedurende eenmaand, onverminderd het gestelde in artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    De duur van de maatregel, als bedoeld in het eerste lid, wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid. Artikel 9, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de informatie alsnog tijdens de hersteltermijn wordt verstrekt, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 11

Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor het recht op een inkomensvoorziening

  • 1.

    Indien het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd het gestelde in artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,--:10%van de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm gedurende een maand; b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,-- tot € 2000,--: 20% van de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm gedurende een maand; c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,-- tot € 4000,--: 40% van de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm gedurende een maand; d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,-- of meer: 100% van de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm gedurende een maand.

  • 3.

    Indien er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet, maar het ten onrechte verstrekte bedrag uitsluitend het gevolg is van door het college gehanteerde stelsel van betaalbaarstelling van de inkomensvoorziening wordt een maatregel opgelegd overeenkomstig het tweede lid.

  • 4.

    De maatregel wordt niet opgelegd zolang het Openbaar Ministerie een aangifte ter zake van een strafbaar feit onderzoekt, verband houdende met het niet nakomen van de verplichting van artikel 44 van de wet door de jongere.

  • 5.

    De maatregel blijft definitief achterwege als ter zake van de aangifte tegen de jongere een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 6.

    De duur van de maatregel, als bedoeld in het tweede lid, wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid. Artikel 9, derde lid, is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 12

Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor het recht op een inkomensvoorziening.

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte een te hoog bedrag verlenen van een inkomensvoorziening, en de situatie onder artikel 11, derde lid, zich niet voor doet, bedraagt de maatregel, onverminderd het gestelde in artikel 2, tweede lid, 5% van de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm gedurende een maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel, als bedoeld in het eerste lid, wordt

verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3.Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12a Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ zeer ernstig misdraagt wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid van deze verordening, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij verbaal geweld: twintig procent van de WIJ-norm gedurende een maand;

  • b. bij discriminatie: vijftig procent van de WIJ-norm gedurende een

  • maand;

  • c. bij zaakgericht fysiek geweld: vijftig procent van de WIJ-norm

  • gedurende een maand;

  • d. bij intimidatie: honderd procent van de WIJ-norm gedurende een

  • maand;

  • e. bij mensgericht fysiek geweld: honderd procent van de WIJ-norm

  • gedurende een maand.

 

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13

Uitvoering

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    Het college kan voor de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 14

Hardheidsclausule

Het college kan, indien de toepassing van bepalingen in deze verordening

in de individuele situatie tot onbillijkheden van overwegende aard leidt

voor zover het de bevoegdheid betreft die voortvloeit uit deze

verordening, afwijken van deze verordening.

Artikel 15

Rapportage

Het college rapporteert jaarlijks aan de raad over de uitvoering van deze verordening.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking een dag na publicatie en werkt terug tot 1 oktober 2009.

Artikel 17

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Maatregelenverordening WIJ”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 september 2011.

De verordening is gepubliceerd in Huis aan Huis d.d. 5 oktober 2011

, voorzitter

, griffier

Algemene toelichting

Vanaf 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon gelegen factoren of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderszijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogt: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangspunt ‘geen uitkering, tenzij’.

Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ).

Reikwijdte Maatregelverordening WIJ.

In afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de WIJ zoveel mogelijk conform WWB-norm in te richten, is de in de WIJ vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Maatregelenverordening beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand. Het scala is beperkter van aard. De verplichtingen die op grond van artikel 41 WIJ kunnen worden gesanctioneerd betreffend de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45, WIJ).

Een ander verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaag kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbaar werkloosheid als deze gedragingen er toe leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van bovengenoemde gedragingen.

De Maatregelenverordening WIJ heeft al met al dus een beperkter strekking en reikwijdte dan de Maatregelenverordening WWB en wijkt daarom af waar het omschreven maatregelwaardige gedragingen betreft.

Verlagen is maatwerk.

Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. In de Maatregelenverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Berekeningsgrond en duur van de maatregel.

De maatregel wordt toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Ingegeven door overwegingen van uitvoerbaarheid, zou de gedachte kunnen rijzen dat het noemen van vaste bedragen in de verordening wellicht handiger zou zijn. Daar tegenover staat echter dat dit spoedig tot vormen van rechtsongelijkheid en disproportionaliteit kan leiden. Een maatregel van

€ 250,- betekent voor een 20-jarige een verlies van vrijwel de volledige inkomensvoorziening, terwijl dit voor een 21-jarige verhoudingsgewijs een veel minder groot aandeel betreft. Bovendien roept het verlagen van de inkomensvoorziening met een vast bedrag ook het beeld op van een boete. Mede om die reden is de maatregel in deze verordening gerelateerd aan de toepasselijke WIJ-norm.

Er is gekozen voor een maand als reguliere duur van een maatregel. Bij recidive geldt als regel dat deze duur verdubbeld wordt.

De term ‘maatregel’.

Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de jongere zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de WIJ aangeduid als het verlagen van de inkomensvoorziening. Gebruikelijk is dat de term ‘maatregel’ wordt gebruikt. Daarmee wordt niet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat ook binnen de bijstandspraktijk gangbaar is maar wordt ook het corrigerende karakter ervan benadrukt. Om die reden wordt in de verordening de term ‘maatregel’ gebruikt om een verlaging aan te duiden.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen.

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 De grondslag voor een maatregel.

Eerste lid

De wet verbindt aan het recht op een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening de volgende verplichtingen:

?         De inlichtingenverplichting (artikel 44, eerste lid, van de wet). Dit is de verplichting dat de jongere het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op een werkaanbod of zijn recht op inkomensvoorziening.

Deze verplichting geldt overigens niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties.

?         De medewerkingsverplichting (artikel 44, tweede lid, van de wet).Dit is de verplichting dat de jongere aan het college desgevraagd de medewerking verleend die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet.

De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan,

zoals bijvoorbeeld het toestaan van een huisbezoek.

?        Identificatieplicht (artikel 44, vierde lid, van de wet). Om de wet te kunnen uitvoeren is vaststellen van de identiteit van belang. De belanghebbende is verplicht om desgevraagd het college een geldig identiteitsbewijs ter inzage te overhandigen.

Het college kan bij zeer ernstige misdragingen een maatregel opleggen. De misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die

rechtstreeks verband houden met de wet. Binnen de gemeente is het

agressieteam inzetbaar voor een breder publiek dan alleen belanghebbenden met een uitkering op grond van de wet. Omdat alleen aan deze belanghebbenden een maatregel kan worden opgelegd zal een ongelijke behandeling van misdragingen ontstaan. Dit onwenselijke effect in combinatie met het gegeven dat een ernstige misdraging, middels aanmelding door het team bij de politie, in de strafrechterlijke sfeer wordt beoordeeld pleit er voor af te zien van het opleggen van een maatregel bij ernstige misdragingen.

Tweede lid

In de Maatregelenverordening zijn voor gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele) verlaging van de inkomensvoorziening.

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

?         Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

?         Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

?         Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de Wij-norm wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan

bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • -

    bijzonder financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • -

    sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

  • -

    bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag van de maatregel.

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm. Onder de Wij-norm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Artikel 4 Besluit tot opleggen van een maatregel.

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit.

Alvorens het college een besluit neemt tot het opleggen van een maatregel wordt de jongere in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Het college is echter niet verplicht de jongere te horen. Het gaat hier namelijk om een beslissing op een financiële aanspraak die op grond van artikel 4:12 Awb is uitgezonderd van de hoorplicht bij de voorbereiding van een besluit. Het kan de zorgvuldigheid van het besluit wel ten goede komen als de jongere wordt gehoord.

Wanneer de maatregel bij een lopend recht op een inkomensvoorziening wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening op grond van artikel 38 van de wet genomen.

Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de inkomensvoorziening worden genomen (artikel 40, derde lid). Tegen beide besluiten kan door de belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb vooral voor wat betreft het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is gemaakt en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel.

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt’, is geregeld in artikel 41, tweede lid, van de wet.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt in onderdeel b van dit lid geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Deze termijn werd ook toegepast in de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

In deze verordening wordt grote waarde gehecht aan een lik op stuk beleid. Dit lid beoogt een vlotte afwerking van signalen welke dwingen tot een maatregelonderzoek. Indien door toedoen van de gemeente het signaal binnen een periode van 6 maanden niet heeft geleid tot een besluit zal worden afgezien van een maatregel.

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Bij dringende redenen gaat altijd om in de persoon gelegen factoren of persoonlijke omstandigheden. Wat deze dringende redenen zijn daardoor afhankelijk van de concrete situatie en kunnen dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Een waarschuwing in plaats van een maatregel

In deze verordening is er niet voor gekozen om bij alle gedragingen altijd een waarschuwing te geven voordat een maatregel wordt opgelegd. Hiervoor zijn twee redenen.

?          De eerste reden is dat een waarschuwing er vanuit gaat dat belanghebbenden (nogmaals) op de hoogte gesteld moeten worden van hun verplichtingen. Gemeenten hebben de opdracht hun klanten zo goed mogelijk te informeren over de verplichtingen die aan de bijstand verbonden zijn. Klanten dienen op maat geïnformeerd te worden en ook de dienstverlening zal op maat verzorgd moeten worden. Deze werkwijze maakt onderdeel uit van hoogwaardig handhaven, waarbij handhaven in de bedrijfsvoering is geïntegreerd. Hierdoor zal waarschijnlijk ook de naleving van de verplichtingen groter worden en zullen maatregelen die worden opgelegd beter worden geaccepteerd. De informatie over de maatregelen moet goed toegankelijk zijn en in begrijpelijke taal geschreven zijn. Een waarschuwing richting belanghebbenden kan bij zo’n beleid achterwege blijven.

?          De tweede reden om niet bij alle gedragingen te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het feit dat een waarschuwing er vanuit gaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter niet het geval. Uitgezonderd het niet of niet op tijd voldoen aan bepaalde administratieve verplichtingen, waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, hebben alle andere gedragingen in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor het verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Om die reden wordt in deze verordening alleen bij het te laat verstrekken van informatie aan het college de mogelijkheid geboden om te volstaan met een waarschuwing.

Overigens is in het individuele gevallen altijd mogelijk af te zien van het opleggen van een maatregel en in plaats daarvan een waarschuwing te geven. In dat geval wordt gebruik gemaakt van het eerste lid, onderdeel a (afzien van een maatregel omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt), of het tweede lid (afzien van een maatregel omdat daarvoor dringende redenen aanwezig zijn).

Artikel 6 Afzien van hoorplicht.

In artikel 5 is reeds aangegeven dat alvorens het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt genomen de belanghebbende gehoord kan worden. Het horen van een belanghebbende is echter niet verplicht. In dit artikel wordt aangegeven wanneer het horen achterwege blijft. Het toepassen van dit artikel zal op zorgvuldige wijze dienen te gebeuren en te voldoen aan de eisen die de Awb stelt. Daarom kan in een werkinstructies nader in te gaan op de wijze waarop dit artikel zorgvuldig kan worden toegepast.

Artikel 7 Wijze van opleggen: ingangsdatum en tijdvak.

Eerste lid

Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de belanghebbende die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.

Tweede lid

Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 41, derde lid, van de wet.

Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin de jongere verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de jongere nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Derde lid

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van het bedrag van de inkomensvoorziening. Verlaging kan in beginsel op twee manieren:

?         met terugwerkende kracht, door middel van herziening van de inkomensvoorziening; of

?         door middel van verlaging van de inkomensvoorziening in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de inkomensvoorziening die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. De gemeente hoeft in dat geval niet over te gaan tot herziening van de inkomensvoorziening en het te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening terug te vorderen.

Omdat grote waarde wordt gehecht aan een lik op stuk beleid wordt de maatregel zo spoedig mogelijk opgelegd, maar nooit eerder dan na verzending van het besluit tot het opleggen van de maatregel. Dit lid maakt het mogelijk om nog in dezelfde maand als waarin de gedraging plaats heeft gevonden een maatregel op te leggen.

Om misverstanden te voorkomen is hier geregeld dat de maatregel wordt toegepast op de WIJ-norm zoals die geldt in de maand waarin de maatregel wordt uitgevoerd.

vierde lid

In sommige situaties is het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht een betere optie. Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij sprake is van een beëindiging van de inkomensvoorziening. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen.

Indien er binnen een kalendermaand meerdere maatregelwaardige gedragingen plaatsvinden wordt, gezien de vele varianten op combinaties van gedragingen, gekozen voor een werkwijze waarbij de individuele situatie bepalend is voor de hoogte van de maatregel.

HOOFDSTUK 3 GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel bij het niet voldoen aan de verplichting zoals genoemd in artikel 45 van de wet.

Eerste lid sub a.

In artikel 45 WIJ staan de verplichtingen opgenomen die gelezen kunnen worden als een nadere concretisering en lichte aanscherping van de in artikel 9 WWB opgenomen arbeids- en re-integratieverplichtingen.

Gelet op de doelstelling van de wet, duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk en het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kan voorzien, wordt geen onderscheidt gemaakt in de zwaarte van de verplichtingen. Niet voldoen aan één of meer van de in artikel 45 genoemde verplichtingen wordt een jongere dan ook even zwaar aangerekend en voor eenzelfde percentage gesanctioneerd.

Eerste lid sub b.

Deze bepaling geeft nadrukkelijk de mogelijkheid om in gevallen, waarbij de individuele omstandigheid daar aanleiding toe geeft, een maatregel op te leggen voor een lager of hoger percentage.

Tweede lid

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd of voorwaardelijk is opgelegd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

Derde lid

De bedoeling van deze bepaling is om de reeds een of meerdere malen verdubbelde duur van een maatregel nogmaals te verdubbelen.

Vierde lid

In de situatie waarin op een eerder tijdstip per besluit kenbaar is gemaakt dat van een maatregel is afgezien op basis van dringende redenen, telt dat besluit mee voor toepassing van het tweede en derde lid. Een besluit tot het opleggen van een maatregel telt voor de vaststelling of er sprake is van recidive dus net zo zwaar als een besluit waarin wordt afgezien van een maatregel op grond van dringende redenen.

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens en

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste en onvolledige inlichtingen

met gevolgen voor het recht op een inkomensvoorziening.

Algemeen

In deze twee artikelen worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

Artikel 10:

het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de

gemeente.

Indien een jongere de voor een inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet binnen het daarvoor gestelde termijn verstrekt, kan het college het recht op de inkomensvoorziening opschorten op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet. Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn verzuim te herstellen (de hersteltermijn).

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van een inkomensvoorziening, intrekken. Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.

Artikel 11: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een inkomensvoorziening is verstrekt of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt.

Eerste lid:

In artikel 44, eerste lid, van de wet is bepaald dat belanghebbende op

verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededelingen doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op een inkomensvoorzie-ning. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde brutobedrag aan inkomensvoorziening.

Tweede lid:

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de

inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44 van de wet wordt afhankelijk

gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.

Derde lid:

De situatie kan zich voordoen dat het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, waardoor in principe een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening zou zijn verstrekt, in ieder geval vanwege het door het college gehanteerde stelsel van betaalbaarstelling geleid heeft tot het ten onrechte verstrekken van de inkomensvoorziening. In deze si-tuatie zou artikel 14 kunnen worden toegepast, omdat strikt genomen de te veel verstrekte inkomensvoorziening geen direct gevolg is van de schending van de informatieplicht maar van het stelsel van betaal-baarstelling. Deze situatie wordt niet wenselijk geacht, omdat de gedraging op zich dezelfde maatregel zou moeten opleveren als eenzelfde gedraging in een periode waarin het stelsel van betaalbaarstelling niet van invloed is.

Een voorbeeld: Iemand gaat per 20 september samenwonen. Hij zou dit binnen 7 dagen aan de gemeente moeten doorgegeven. Hij geeft dit pas op 10 oktober door. Stel dat hij deze informatie wel tijdig, bijvoorbeeld op 25 september, had doorgegeven dan nog was er ten onrechte uitkering verstrekt omdat de betaling al onderweg was. Het feit dat hij te laat de informatie verstrekt, heeft dus geen causaal verband met de ten onrechte verstrekte uitkering. Desondanks wordt de gedraging, het te laat verstrekken van informatie, wel als maatregelwaardig aangemerkt.

Vierde en vijfde lid: De relatie met de strafrechtelijke sanctie

Op grond van de Richtlijn voor Strafvordering Sociale Zekerheidsfraude van het college van procureurs-generaal doet de gemeente aangifte van een strafbaar feit wegens valsheid in geschrifte als sprake is van een benadeling boven het in de richtlijn genoemde grensbedrag. Daarom is opgenomen dat geen maatregel wordt opgelegd zolang het openbaar ministerie bezig is met de aangifte. Leidt dit tot een strafrechtelijke veroordeling, dan vervalt de mogelijkheid tot het opleggen van een maatregel. Wordt echter besloten tot een sepot, dan krijgt het college daarvan bericht van het openbaar ministerie. In dat geval kan alsnog een maatregel worden opgelegd.

In geval van recidive wordt het strafrechtelijke traject conform de bepalingen van de Richtlijn voor Strafvordering Sociale Zekerheidsfraude ingezet. Wanneer de gemeente geen corrigerende maatregel (meer) kan opleggen omdat er geen recht op een inkomensvoorziening (meer) bestaat, kan van de fraude ook aangifte worden gedaan bij een fraudebedrag dat lager is dan het in de richtlijn genoemde grensbedrag. De regels omtrent de aangifte bij het openbaar ministerie worden door het college nader uitgewerkt in beleidsregels.

Zesde lid: recidive

Het gaat hier om het regelen van een verdubbeling van de duur van de opgelegde maatregel. De herhaalde recidivebepaling is ook hier van toepassing.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor het recht op een inkomensvoorziening.

Eerste lid

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de inkomensvoorziening. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Er wordt een duidelijk verband gelegd met artikel 11, derde lid, ter voorkoming van een ongewenste situatie zoals beschrijving in de toelichting op artikel 11, derde lid.

Tweede lid

Het gaat hier om het regelen van een verdubbeling van de duur van de opgelegde maatregel. De herhaalde recidivebepaling is ook hier van toepassing.

Derde lid.

De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie

Artikel 13 Uitvoering.

De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Indien noodzakelijk kunnen daarvoor nadere regels worden opgesteld.

Artikel 14 Hardheidsclausule.

De hardheidsclausule is in de verordening opgenomen om het college enige vrijheid te geven bij het toepassen van de bepalingen. De eventuele toepassing van deze hardheidsclausule dient echter wel tot het uiterste beperkt te worden. Bij het regelmatig toepassen van deze clausule dient aanpassing van de verordening te worden overwogen.

Artikel 15 Rapportage.

De raad kan zijn controlerende functie alleen goed vormgeven als beschikt wordt over de van belang zijnde gegevens. Het college zal de raad jaarlijks voorzien van informatie over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze verordening en dus het opleggen van maatregelen. Tevens zal, indien noodzakelijk, worden gerapporteerd of het college gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde “hardheidsclausule’.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17 Citeertitel.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.